En al hei: volk verblijdde zich met groote blydschap. I Kon. 1 40. Dit geschiedde toen Salomo den troon Davids beklom. Geen koningschap is met dat van Salomo te vergelijken, aangezien dit koning schap Christus in Zijn Koninklyk ambt af- schaduwde. Maar wij mogen ook op het regeeren van Salomo en op zijn koningzijn als zoodanig letten en dan geldt de blijdschap van het volk zeker wel het allermeest dit regeeren en het koningschap over de tijde lijke dingen, alles in de vreeze Gods en tot bevordering van Zijn koninkrijk. Ook wanneer straks de jeugdige Koningin en hare vorstelijke Moeder haar blijde in komst houden in ons gewest, zal er iets van die blijdschap trillen in het hart van ons christenvolk. En wie overigens eenen afkeer heeft van het wereldsch gewoel, zal niet kun nen nalaten zich te mengen onder hen, die het vórstelijk tweetal wensehen te aanschou wen en den kreet van hu)de en liefde mede aan te heffen. De jeugdige koningin is uit den huize van Oranje. Al is zij nog een kind, zij is draag ster van de heilige traditiën van dit edel geslacht. De Heere doe het ons volk, de Heere doe het ook haar onder het opwassen recht verstaan. De Koning der eere, de Leeuw uit Juda's stam. die overwon, bereide zich eene plaats in uw hart, lezer, en in het harte onzer ge liefde Koninginnen. En weerklinke dan nu nog eens weer uit volle borst, gelijk het zoo menigmaal ook op Zeeuwschen bodem bij ons godvreezend voor geslacht weerklonk ORANJE BOVEN! Vreest God; eert den Koning. 1 Petri 2 17c. Wat verspreid Gods Woord een heerlijk en zfliver licht, ook over onze roeping ten op zichte der overheid. Niet slechts, om een antwoord te geven aan de listige vijanden, die Hem in Zijne woorden wilden vangen, maar ook om het rechte beginsel voor Zijne discipelen en voor ieder mensehenkind uit te spreken, zeide de Heere Jezus Geef den keizer wat des kei zers is en Gode wat Gods is. En zoo spreekt ook hier de apostel in des Heeren Naam Vreest God eert den Koning. Let op de keuze der woorden. Vreest God, Vreeze komt den Heere toe. Eert den Ko ning. Eere komt den Koning, der Koningin toe en dat, omdat het de Heere gebied. Hier worden wij verwezen naar het vijfde gebod en dus naar de aaneenschakeling van ouders en leeraars en overheid naar de ordinantie Gods. Leeren wij toch des Heeren wil in dezen door Zijne genade recht betrachten. Ziet hoe Gods Woord het een met het ander ten nauwste ver bindt. Het vreezen van God, het eeren der over heid. Wij mogen het niet scheiden. Dé ware vreeze Gods brengt ook het eeren der overheid mede. Zonder vreeze Gods geene ware onderda nigheid. Maar ook het eeren der overheid kan niet op zich zei ven staan. Boven den Ko ning staat den Koning der Koningen, den Heere der heeren, die te vreezen is. Uw eeren van de overheid mag dus nooit in strijd ko men met de vreeze Gods. En kwam er strijd, dan gaat het onverbiddelijk door >Het is 'ons niet geoorloofd ulieden meer te ge hoorzamen dan Gode." Ten alle tijde, maar nu bijzonder komt dit schriftwoord voor ons, die inwoners zijn van Zeeland en wel van Walcheren, in prak- tyk. Wij hopen weldra de geliefde konin ginnen in ons midden te zien. Van het huldebetoon mogen wij ons niet onthouden. Neen, van harte hebben wij daarin te deelen. Maar wij hebben ons te onthouden en onze kinderen van den dienst der wereld. Dat er veel behoefte zij &an wijsheid en licht van boven. De macht der wereld is zoo groot. Zy het ons gegeven ook te midden van het gewoel en het huldebetoon, ons geloof niet, te verzaken en getrouw te zijn aan Gods hei lig Woord. Hulsebos. 1\(,EZ0NI»EIV 8TÜKKÉ. Aan de rédadie van de Z. Kerkbode. Waarde Redactie. Gun me s. v. p. de gelegenheid even terug te komen op wat Ds Eerdmans, als verslag gever van de Zeeuwsche Past. Conferentie, in 't jongste nummer van de Z. K. schrijft. Hij doet het n.m. voorkomen alsof, opgenoemde Conferentie, twee overtuigingen die van den Referent en, die van mij, tegenover elkander stonden, in zake Matth. 18 1517. Of daar namelijk van gemeentelijke dan wel van broe- dertucht sprake js. En dan zou het de over tuiging van Referent geweest zijn dat hier sprake is van gemeentelijke tucht en vau mij dat er sprake is van broedertucht. Nu zou ik op deze zaak niet terug gekomen zijn, indien niet een zeer gewichtig beginsel in 't spel iwas. Immers, wanneer het Woord Gods spreekt hebben wij geen overtuiging te laten gelden. Wij hebben eeuvoudig het Woord te lezen en te vragen wat daarin staat. Ds. Eerdmans heeft, te huis gekomen, Cal vijn opgeslagen, even opgeslagen. Was het niet voorzichtiger geweest even, neen, ernstig den bijbel op te slaan, den griekschen bijbel, en eens te zien wat daarin staat De manie, zou ik haast zeggen, in den tegenwoordigen tijd om Calvijn, Voetius of wien ook, op te slaan is waarlijk niet altijd bevorderlijk aan gezonde schriftkennis. Trouwens misleidt men daardoor, soms zichzelf en anderenmen maakt zich met één slag af van een arbeid, die in allen ernst moest verricht worden en men komt nooit verder. Wat verder Ds. E. bedoelt met vdat de tekst zijn ojicieele beteekenis kari behouden begrijp ik waarlijk niet. Wat is zijn oflicieele beteekenis Is dat, die in den loop der eeuwen er aan gegeven, is? Ts dat, die er door Calvijn of eenig ander kerkvader" aan gegeven .is Is dat, die er door onze tegen woordige praktijk aangegeven is Voor mij is h^t, die jn den tekst zelve ligt, wat de tekst zegt, dat is zijne beteekenisdat is de officieele beteekenis van God er aan gegeven dat is de beteekenis, waarnaar wij in de prak tijk ons hebben te richten. En als nu Ds. E. te huis gekomen, zijn griekschen bijbel eens had opgeslagen, dan had hij gelezen Ean de hamartèsei eis se lio adelf'os souhupage kai elenksqn auton metakru so kat autou ino- nou. En indien uw broeder tegen u (enkelvoud) gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tus- schen u en hem alleen. Ean sou akousèi eker- dèsas ton adelfon sou. Indien hij u hoort, hebt gij uw broeder (voor u persoonlijk, natuurlijk^ gewonnen. Ean de me akousèi para labe mela sou eti hena du, hina epi stomatos duo martu roon trioon statèi pan rèma. Maar indien hij niet hoort, neem (gij enkelvoud) met u nog een of twee opdat door den mond van twee of drie getuigen alle woord besta (vas tigheid hebbe.) Ean de parakousèi autoon eipe tei ekklèsiaiEn indien hij dezen niet hoort zeg (nietzegt gy lieden het dan maar: zeg gij) het aan de gemeente. Ean de kai tès ekklèsias parakousèi estoo soi hoosper ho etüos Kaihotelones. En indien hij aan de ge meente geen gehoor geeft moet hij voor u zijn als een heiden en een tollenaar. Let wel moet hij u (enkelvoud u persoonlijk dus) zijn wat voor u een heiden of een tollenaar is, dat is een man, waaraan gy niet met banden des geestes verbonden zijt. De gemeente, als niet kunnende oordeelen over het feit zelf, treedt dus niet handelend, maar alleen als getuige op. Zy censureert niet zij bant niet uitzij doet niets dan alleen den broeder helpen vermanenhyzelf echter vonnist en bant voor zyn geweten. En nu wil ik de meening van den tekst duidelijk maken, indien dat nog mogtnoodig wezen, door een voorbeeld. Bij u komt een broeder der gemeente, ter wijl op uw tafel een muntbiliet ligt. Hij spreekt met u over eenige zaak doch in een onbewaakt oogenblik neemt hij het billet weg en steekt het bij zich. Bij zijn-vertrek wordt gij dat gewaar en, terwijl gy hem uitlaat, zegt gij hem nog even te willen spre ken. Gij neemt hem met u in de zijkamer en zegtBroeder, gy hebt daar straks een muntbiliet weggeuomen gij hebt u aan dief stal schuldig gemaaktik bid u het mij terug te geven en uwe schuld voor mij en den iieere te belijden. Hij ontkent echter alles. Nu g«iat ge en vraagt een of twee anderen en vervoegt u bij hem, waar gy uw beschuldiging en verzoek herhaalt; hij wil daarvan echter nog niets weten. Nu maakt gij aan de gemeente de zaak bekent, die hem insgelijks vermaant, ook deze weigert hij gehoor. De gemeente kan hem echter niet straffen, niet uitwerpen, omdat zij x^lve geen getuige geweest is en de mogelijkheid voor haar bestaat dat gij of lastert of u vergist. Haar werk is dus afgedaan. Maar gij, die zeker zijt van de zaak, kunt geen gemeen schap des geestes met hem onderhoudengy kunt hem voor u persoonlijk, hoewei gij zijn uitwerping uit de gemeente niet eischen kunt, niet anders dan als een, die niet tot ulieden behoort, beschouwen. Maar, zult ge.zeggen, hoe nu als bijv. zoo iemand eens naast mij komt zitten, want ge censureerd kan hij niet worden, aan het avondmaal Wel, dan hebt gij u zelf te ver loochenen en het oordeel, waar gij dat niet kunt uitrichten en de gemeente ook niet, aan den Heere over te geven. Zie, waarde redactie de objectieve meening van Matth. 18 1517. Een andere verkla ring is niet mogelyk. Alleen van broedertucht niet van gemeentelijke tucht is hier dus sprake. U by voorbaat dankzeggende voor de plaat sing, blijf ik, Uw dw. dn. Biezelinge 8 Aug. '94. L Contant. Vervolg Officieel© Berichten. Verslag van de Vergadering der Classis Klundert gehouden te Klundert op 7 Aug. 1894. Ds. M. Ouendag, naar toerbeurt met het praesidium belast, opent de vergadering. Nadat gezongen was Ps, 119 3 en gelezen 1 Petri 5, gaat de Praeses voor in aanroeping van den Naam. des Heeren. De credentiebrieven, nagezien door de Ouderlingen Dane en Van Drimuielen, zijn in orde bevonden. Twee Diakenen ontvangen keurstem, nadat gebleken was dat de ouderlingen wettig verhinderd waren. In het Moderamen nemen naast den Praeses zitting Ds. Voogel als Assessor en Ds. Schouten als Scriba. De Notulen der vorige vergadering worden gelezen en gearresteerd. De Pra&ses leest een schrijven van Ds. Feringa, waarin aan de vergadering bericht wordt, dat ZE W. verhinderd is de vergadering bij te wonen. Ds. Ouer.dag brengt een rapport uit over de ker- visitatie en over de losmaking van Ds. Ruijs. Beide rapporten worden door de vergadering goed gekeurd. Vervolgens wordt door Ds. Schouten gerap porteerd over de Partic. Synode, naar aanleiding waar van op enkele punten inlichtingen gegeven worden. Gelezen wordt eene missive van de Partie. Synode waarin op drie punten de aandacht der Classis wordt gevestigd. Ten eerste op het verzoek der Synode om nauwkeurig toe te zien op den geregelde loop vau de collecten naar art. 13 en om zulke bepalingen te dien aanzien te maken, die de administratie gemak kelijk maken. Besloten wordt een Penningmeester te benoemen, die op de vergadering der Classis dc collecten zal innen en tegelijk overzenden aan den Algeineenen Deputaat. Ten tweede, werd de classis in genoemde missive in kennis gesteld met een voorstel, dat Ds. Feringa op de Synode had ingediend, inhoudende, dat aan de Generale Synode zou worden voorgesteld om de kas naar art. 13 D. K. niet meer te vormen door collecten, maar door een omslag over alle kerken. Dit voorstel werd naar de kerkeradèn ter bespreking gezonden en zal op de eerstvolgende classis in behan deling komen. En eindelyk werd aan de Classis vanwege de Part. Synode bericht, dat door haar was uitgesproken de wenscheliikheid, dat in iedere Classis jaarlijks eenen Zendings lag worde gehouden ter bespreking van den arbeid der Kerken onder Heidenen en Moliame- danen. Door de kerk van Klundert wordt gevraagd ■iet advies der Classis in zake de inschrijving vaneen broeder als buitenlid te Antwerpen. De Classis is van oordeel, dat zij deze aangelegenheid aan de prudentie van den kerkeraad te Klundert moet overlaten. In zake het consülentschap te Fijnaart wordt gele' zen eene missive van Ds. Feringa en daarna wordt Ds. Schouten tot consulent benoemd. Bij de andere

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1894 | | pagina 3