Classikale vergadering der Gereformeerde Ker
ken in Walcheren, gehouden 24 Juli 1894,
den door den spreker ontwikkeld.
a. het begrip zelfkerktucht.
b. de schriftuurlijke gegevens.
e. het geret. kerkrecht. i Vng'dii'
d. belijdenisschriften en liturgie. I onderw.
a. Het begrip tucht, zoo begon spreker,
was v ak min of meer vlottend. Het woord
werd dikwijls verwisseld met straf en be
straffing. Omdat men bij deze laatste woor
den meer denkt aan lichamelijke straffen
is er bezwaar om die (woorden) te gebruiken.
Kerkelijke tucht is geestelijk. Toch is zekere
overeenkom-t tusschen tucht en straf niet
te miskennen. Straf is het leed iemand aan
gedaan wegens het overtreden van een gel
denden regeltucht is handhaving van de
gestelde regelen door middel van bestraffing.
Die gelden ook voor kerktucht. Ware ker
kelijke tucht is handhaving van de heer
schappij van Gods Woord in belijdenis en
wandel, door middel van bestaffing van al
wat daarmede niet overeenkomt. Het juri
dische (rechterlijke) treedt dus op den voor
grond. Het goddelijk recht moet gehandhaafd,
vaste ordinantiën moeten gehoorzaamd, konink
lijk gezag moet geoefend. Worden de ordi
nantiën Gods op het terrein der kerk over
schreden, dan komt de geestelijke jurisdictie
te pas, wijl Jehovah tot zijn recht moet komen.
Het wezen der tucht is dus niet gelegen in
het opheffen der ergernissen. Dit is wel het
ethisch doel. Ook blijkt dit tweeledige het ju
ridisch wezen en het ethisch doel bij Yoe-
tius. Door de kerkel. tucht toch moeten we
volgens hem beoogen bevordering van Gods
eere en het voorkomen van lastering; het
beschamen en behoud van den zondaar waar
schuwing der geloovigen waarschuwing aan
wie belijdenis willen doen de eere en de
stichting der Gemeente het goed geweten
der dienaren, en het stoppen van den mond
der tegenstanders.
Calvijn stelt een drieledig doel, de bevorde
ring van de eere Gods en het voorkomen van
de lastering Zijns Naams, om de geloovigen
te bewaren voor de besmetting der wereld
en anderen ter waarschuwing, en ter behoud
van den zondaar.
Hoofddoel van de Kerktucht is dus de
eere Gods, het nevendoel is het behoud van
den zondaar. Augustinus vat beide te samen
in de benamingmedicijn der straf.
Dr. Kuyper drukt het dus uitDe kerkel.
tucht, gebonden aan het ambtelijk gezag, strekt
ter heilighoudingvan de toediening der genade
middelen en tot het regeeren der Gemeente
met geestelijke politie. Zij is een zedelijk straf
recht namens Koning Jezus. Zij volgt eene
geregelde procedure en schrijdt langs vaste
trappen voort ter voorkoming van veroordee
ling van onschuldigen, doch keert bij boete
en berouw onmiddelijk terug, zonder zelfs
zweem van eerloosheid na te laten. Tucht te
oefenen voor een langen termijn is at te
keuren.
b. Bij het tweede punt, de schriftuurlijke
gegevens, behandelde Zïïw. de teksten uit het
N. T. die hier in aanmerking kwamen. Van
wege de eigenaardige bonds-betrekking in 't
O. T. waardoor voor het Israëlitische volk af
zonderlijke kerkelijke tucht onmogelijk was,
konden er geene teksten uit 't O. T. aange
haald.
Ik zal u de teksten opnoemenge kunt,
als ge lust hebt, ze opslaan en nagaan. Het
waren de volgende Math. 16 19 Math. 18
15-18 1 Cor. 5. 2 Cor 2 7, 2 Cor. 614,
Gal. 5:12; Tit. 3 10.
De kerk v. Efeze voorts werd geprezen
om het niet verdragen der kwaden en der
valsche profeten Pergamus en Tyatire wer
den bestraft van wege het dulden van dwaal
leeraars.
Ook naar aanleiding van deze gegevens
der H. S. mocht de kerkelijke tucht niet op
gevat worden als eenvoudige vermaning, maar
beslist als oefening van recht naa de regelen
van den Koning der Kerk hierin echter onder
scheiden van de burgerlijke rechtsspraak, dat
bij boete de tucht haar reden van bestaan mist.
De tucht, zoo ging spreker voort, stuit de
werking der genademiddelen. Deze zijn toch
voor de geloovigen. Bij de gecensureerden mag
het geloof kerkrechterlijk betwijfeld. Wel
wordt zoo een dusdanig persoon nog door Gods
Woord bewerkt, maar dat Woord komt ver-
oordeelend tot hem, niet met Zijne beloften.
Is de twijfel zijns geloofs weer opgeheven,
dan volgt weer toelating tot de genademid
delen. Het kan voorkomen, dat ook dan nog
zulk persoon zich van het avondmaal dient
te onthouden dat is dan geen tucht meer,
maar tot voorkoming vau ergernissen. Tus
schen twee haakjes kan ik er bijvoegen, dat
spreker op deze punten nog al aangevallen
is. Dat echter later. Nu eerst punt drie,
het Gereformeerd kerkrecht over dit punt.
c. Reeds te Wezel werd gewezen op de
noodzakelijkheid en zaligheid van de tucht,
overeenkomstig de instelling van Christus en
de apostelen en de ervaring der Kerk van
alle eeuwen. Deze discipline is gedeeltelijke
censuur van leer en leven, gedeeltelijk wet
telijke bestraffing, gedeeltelijk ex-commu-
nicatie.
Ook het afhouden van het avondmaal
(Embden) is geestelijke rechtspraak, men
wordt geweerd van de heiligheden des Yer-
bonds. En waar de Schrift en kerkordening
het verloop van de tucht in geregelde trap
pen aangeeft tot de laatste remedie toe, de
uitsluiting, daar mogen we niet slechts de
laatste als de uitspraak van een geestelijk
vonnis betitelen, maar ook het voorafgaande.
Het verschil tusschen de trappen is niet
principiëel maar gradueel.
In Dordt 1574 wordt bij openbare zonden,
enz. voor de ergernis der gemeente nog afhou
den van het avondmaal voorgeschreven, na be
toonde boetvaardigheid, echter niet meer als
tuchtoefening, wijl de zondaar met God en
den naaste is verzoend.
De formule van afsnijding te Middelburg
1581 opgesteld, doet uitkomen, dat men zich
bewust is met ambtelijk gezag, optredend
namens Koning Jezus, het recht handhaaft.
Het is eene afkondiging van het oordeel Gods.
Het is de uitoefening van de geestelijke
jurisdictie, al beluistert men er tevens de
hartelijke begeerte en bede in, dut het voor
het subject ten zegen zij en het ethisch doel
worde bereikt.
d. In de belijdenisschriften komt over dit
onderwerp maar weinig voor. Uit art. 32
blijkt, dat alles onderhouden moet worden in
de gehoorzaamheid Gods. Waar die ontbreekt,
treedt de tucht op, die hier in den hoogsten
trap wordt genomen, inclusief alles wat er
aan verbonden is en voorafgaat.
In den catechismus treedt duidelijk het
juridisch karakter in vraag en antwoord 82
op den voorgrond. De betering van het le
ven komt hier accidenteel bij het gaat hier
over 't uitspreken van het oordeel des Hee-
ren, over de zonde in zijne gemeente.
In vraag 85 wordt meer de gang der
procedure en de wijze van behandeling be
sproken. Wat de liturgie aangaat, vinden
we in het avondmaals-formulier opdat hun
gericht en verdoemenis niet des te zwaarder
worde".
In het formulier van de bevestiging van
ouderlingen vinden we de vermaning, dat zij
de tucht hebben te handhaven, waarin we
vinden het bekleeden voor den Heere met
gezag om zijn wil rechterlijk toe te passen.
Bovenal blijkt het in de formulieren van
afsnijding en wederopneming, dat het uit
gangspunt van de kerkelijke tucht is de per
soonlijke en rechterlijke toepassing van den
wil Gods, zoowel jegens den schuldige als
jegens den boetvaardige. De Heere Jezus
bevestigt daarmede het vonnis der afsnijding"
zoo lezen we in die formulieren.
Hoe alles er op is gericht om den zondaar
tot verbreking te brengen, nooit is de tucht
zelve van ethisch karakter. Zij blijft de rech
terlijke toepassing van den wil Gods.
Uit het hedendaagsche subjectivisme en
het methodistisch opgaan in philantropie,
vloeit het streven voort om in het Ethische
het karakter van de tucht te zoeken. Maar
bovenal in verzwakking van het recht onzes
Gods.
Ofschoon zij wel wat veel in getal zijn, wil
ik u toch ook nog de 13 stellingen, aan het ge
sprokene toegevoegd, onder de oogen brengen.
1. De kerktucht, is de persoonlijke en
rechterlijke toepassing van den wil Gods op
degenen, die gezondigd hebben en als zooda
nig juridisch van aard.
2. Het juridische treedt bij de oefening
der kerktucht op den voorgrond, wijl zij is de
oefening van het zedelijk strafrecht namens
Koning Jezus met ambtelijk gezag.
3. Het juridisch karakter moet niet slechts
uitkomen in de ex-communicatie, maar in al
de trappen der kerkdiscipline, wijl er geen
principiëel, wel graduëel verschil is.
4. Het onderscheid tusschen de burger
lijke rechtspraak en de geestelijke jurisdictie
komt hierin uit, dat er bij boetvaardigheid geen
sprake meer blijft van kerkelijke tucht als
zoodanig.
5. De in sommige gevallen noodige ab-
stentio (afhouding) van het avondmaal, is
geen oefening der kerkelijke tucht meer,
maar heeft andere oorzaken.
6. Het voor eenen vasten termijn censuree-
ren, is in strijd met het geestelijke van de
jurisdictie, wijl dan niet gerekend wordt met
de mogelijkheid van hartelijk berouw binnen
dien tijd.
7. Het ethische is geen wezenlijk bestand
deel van de kerkelijke tucht qua talis (als
zoodanig), maar kan het gevolg zijn en in
de oefening der kerkelijke tucht dient de
betering des levens bij het subject (bij den
persoon) sterk in 't oog gehouden en daarop
door broederlijke vermaning aangedrongen.
Dit is echter niet de discipline zelve.
8. Het gaat in de kerktucht ten le om
de heiligheid van het verbond Gods en zijne
genademiddelen, daarna eerst om het behoud
van den zondaar.
9. De Heilige Schrift leert ons in beginsel
en practijk dat de tucht in de Christelijke
kerk is de rechterlijke handhaving van Chris
tus gezag en dat zij gericht moet zijn op het
geestelijke en zedelijke heil dergenen, die ge
zondigd hebben.
10. Evenzoo gaan gereformeerd kerkrecht,
belijdenis en liturgie uit van het juridische
der tucht, zij het ook dat in kerkenordening
en liturgie uit den aard der zaak meer op
de practijk wordt gelet in betrekking tot het
subject en dus veel wordt gewezen op bete
ring des levens.
11. De zucht om aan de tucht het juri
disch karakter te ontnemen en ze te beschou
wen als in het wezen der zaak ethisch, is
het gevolg van den geest van het subjectieve,
van het opgaan in philantropie, en vooral
van verzwakking van het goddelijke recht.
12. Dat we de kerk van Christus hebben
te beschouwen als verzoend met God en iu
de liefde en barmhartigheid Gods deelende,
heft het juridische van de tucht niet op.
13. In de uitoefening van de tucht ga
men uit van de rechterlijke toepassing van
den wil Gods, maar toone daarin op geeste
lijke en broederlijke wijze, dat het in betrek
king tot het subject gaat om zijn behouden
geestelijke terechtbrenging, en tevens dat men
als gemeente van Christus in dezen optreedt.
Ook uit deze stellingen kunt ge bemerken,
dat het onderwerp door Z.Eerw. wel over
dacht was en goed uitgewerkt. Hij heeft ai
de puntjes opgenomen. Of alles naar genoe
gen van de eerwaarde vergadering was
'k Hoop het U in een volgenden meê te
deelen. Met broedergr,
tt. Eerdmans.
Yanwege het peremptoir examen van
broeder Steijling, beroepen predikant van Sfc.
Laurens en Gapinge, was deze vergadering
drie weken vervroegd.