Uit Kerk en School. Buitengewone vergadering dor Klassis Eluniert 5 Juni 1891 te Breda. Door schoon en frisch zomerweder begunstigd, kon den alle broederen op een na, die met keurstem ter vergadering waren opgeroepen, omstreeks 9 uur saam komen in de consistoriekamer der kerk te Breda. Na eene kleine lichamelijke verkwikking werd de samenkomst door den praeses, Ds. Feringa geopend met gebed en voorlezing van Jesaja 49, waaraan een ernstig woord werd toegevoegd naar tijdsomstandig heden en met het oog op het gewichtige werk der zending, dat dezen dag classikaal zou behartigd worden. In de voormiddagzitting van half 10 tot half een moest de vergadering zich echter eerst met eenige spoedeischende zaken bezig houden, n. 1. het bespre ken der agenda voor de prov. Synode van N. Bra bant en Limburg; het verzoek eener kerk om ten 2e male denzelfden leeraar te mo^en beroepen en een bezwaarschrift tegen de handelingen des kerke- raads, door een lid der kerk van Breda. Te midden van deze werkzaamheden kwamen ter vergadering Ds. F. Lion Cachet en Ds. A. Delfos, door de classis uitgenoodigd om haar in de namiddagzitting met een referaat te willen dienen. Aan het einde dezer zitting werd door de goede zorg der Breda'sehe broederen der Classis een koude tafel bereid, om het lichaam te sterken tegen den arbeid die nog te wachten stond. Dat werk ving om 2 uur aan. Alle leden der Classis vereenigden zich met de Brs., hospitanten in het huis des gebeds. Gemeenschappelijk werd met de belangstellenden van buiten ps. <"2 2 gezongen en bij monde van den praeses Gods aangezicht ge zocht. De voorzitter heette alle aanwezigen hartelijk welkom, niet het minst de Broeders van elders ge komen, die een leerrijke voordracht wenschen te houden. Op verzoek van den voorzitter beklom Ds. Delfos nu het spreekgestoelte om op een eenvoudige maar tevens degelijke wijze iets in het midden te brengen over #Mahomedanisrne en Christendom". In hoofdzaak kwam, wat ZEVV. ter tafel bracht, hierop neer Onze zending, zoo begon referent te zeggen, bepaalt zich bijna alleen tot Java en zijne meerendeels Alohaiue- daansche bevolking. Wat het Mahomedanisme en het Christendom be treft. zoo wenschtè spreker te wijzen op hun beider ontstaan, leer, invloed op de volken en toekomst. Aan het Cliistendora gaf spreker in zijne uiteen zetting natuurlijk de prioriteit. Het spreekt van zelve, dat hij allereerst de aandacht der vergadering ves- stigde op den Heere Jezus Christus, den beloofde aan de vaderen, verschenen in de volheid des tijds. Zijne komst was voor de vromen niet on verwacht. Was het heidendom, dat naar waarheid zocht van de hoogte zijner zedelijk godsdienstige krachten waardigheid, tot godsdienstige nietigheid en zedelijke verslapping zoo diep gedaald, dat het mach teloos en radeloos stond om het menschelijk hart en leven te bevredigengansch anders was het met Israël, dat door wet, profetie en belofte voorbereid was op de komst van Ilem, die de waarheid in eigen Sersoon, als Heiland der wereld zich openbaren zou. et menschelijk geslacht had aar. Hem genoeg. Als zijne leer maar alorame geboodschapt zou zijn, zou er voor een andere godsdienst geen plaats meer we zen. Zoo zou men mogen denken. Maar hoe onge- loofelijk het klinkt, in de 7e eeuw na Christus kwam er toch nog een gansch nieuwe «godsdienst" te voor schijn, door een Arabier, Mohamed geheeten, uit gedacht. Hoe kon datzou men mogen vragen. Hierom wijl Mohammed in zijne eeuw, zoo vol scheuring en strijd slechts een caricatuur van het waarachtige Christendom ontdekte en van den onchristelijken wan del der leden en den inhoud der Kettersche Schrif ten geen heil voor de menschheid verwachtte, zoo kon hij geen vrede met den godstdienst dier dagen nemen, en zocht daaarom den godsdienst van Abra ham #te herstellen en het menschdom naar de ver eering van Alla terug te voeren. Als er nu eene ver gelijking tusschen Jezus en Mohamed moet worden gemaakt, hoe blinkt dan de eerste iu zijn profetisch ambt boven zijn mededinger uit. Overal waar Hij, in het vleesch verschenen, optreedt, daar spreekt Hij in onnavolgbare grootheid en majesteitdaar spreekt Hij woorden van waarheid en eeuwig leven, waar tegen het hardnekkig ongeloof en schijngeloot niet bestand bleek Woorden, die met macht gesproken, vijanden tot vrienden maken, die huizen en harten hervormen kon. den naar het richtsnoer van Gods heilig gebod. En wat zijn leven betrof. Wie kan Hem overtuigen van zonde Wie een smet werpen op Zijn on bevlekten wandel, op Zijne woorden er. werken Niemand. Welk een zegen brengt voorts Zijne leer op elk gebied des levens Hoe worden, allerlei wanverhouding geregeld, zonden beteugeld,, en door deszelfs uitkomst God verheerlijkt bovenal en de mensch niet slechts op het diepst vernederd, maar ook op het heerlijkst gered en gezaligd Zie nu, daartegenover op \luhamed, van wie vele misdaden staan geboekt. Welk eene tegenstelling. Hoe zinkt Mekka's profeet hier in 't niet tegenover den Man der smarte. Roof, sluipmoord, verbanning en onthoof ding van onschuldige joden, het ligt alles voor de rekening van hem, die zelfs eenmaal eene vrouw door vier kameelen liet uiteenrukken. Blijkens zijn ^godsdienst" uit Joodsche, Christelijke en heidenscne elementen samengesteld, was hij ook geen denker, geen oorspronkelijk man. Zijn Alla is niet drieëenig en niet absoluut heilig. De verdorvenheid der men- schelijke natuur en de noodzakelijkheid der verzoe ning, worden door hem gelochend. Al wat Hij tot zaligheid eischt is slechs; geloof in Alla en zijnen profeet Mohamed, eene lichaamlijke wassching, vijf malen daags, het geven van aalmozeen, een bede vaart naarilekka en de besnijdenis des vleesches. In het stelsel van Mohamed is dus zelfredding de eenige weg naar den hemel, waar slechts vleeschelijk en zinnelijk genot wordt gesmaakt. Arme, bedriegelijke. nuttelooze godsdienst" voorwaar. Want al deed hij ook al het vuistrecht eindigen, eene betere rechtsbe- deeling ontstaan, kindermoord ophouden en vrouwen, slaven, armen en kranken beter verzorgen dan voor heen, alleen om deze redenen behoefde geen nieuwe ^godsdienst" gesticht, wijl zulks eeuwen vroeger reeds aanschouwd werd in den dienst van den levenden God. Do Islam kan ook geen wereldgodsdienst zijn. Brengt het Christendom overal nieuw leven her vorming van zeden en gewoonte van den gehee- len mensch en de menschheid aan, de Islam doet dat niet. Hij verdraagt zich met onreine zeden, met bar- baarschheid en meineed. Zijn fatalisme verstikt alle ontwikkeling. De historische en mathematische we tenschappen zijn, ja, beoefend, maar die beoefening was niet zelfstandig, Zij was slechts een naspreken van Archimedes e a. Aan de Indiërs werd het cijfer schrift ontleend en Astronomie in astrologie veran derd. Slechts de Chemie vond eenige beoefenaars. Aan een nationale litteratuur ontbreekt het den Is lam evenzeer. De overblijfselen van romantiek én poezië zijn weinige. Onwetendheid .vindt men echter overal wijl van de 500 scholen, alleen door jongens bezocht, slechts 200 gebruikt worden. Was de invloed des Christendoms op de volken beschavend, ze tot bloei en ontwikkeling brengend, het tegendeel zien wij in de landen waar Mahomed zijn ^godsdienst" heeft gesticht. Cyprus en Candia, Egypte en Perzië, Noord en midden Afrika, geven slechts verval en verwoes ting te aanschouwen wat Turkije, niettegenstaande zijn diep verval, nog aan/orde en bloei doet zien, is het niet zijdelings nog aan den invloed des Christen- doms te danken Derhalve, de Islam brengt den vol ken geen geluk, geen heil en zegen aan. Wordt vercoltjd.) A. Voogel. Scriba. Eene korte verklaring van 2 Corinthe 5 110. Derde gedeelte, van vers 68. Het levend geloof openbaart zich in de vruchten. Onder deze vruchten behooren vooral de vertroosting en de heiligmaking. Let ten wij er toch op, dat de worstelingen en werkzaamheden van het ware geloof altijd God- verheerlijkende vruchten in het leven zullen openbaren. Allereerst openbaart zich hier de vertroos tende, de bemoedigende kracht van het geloof, door den H. Geest gewerkt. Wij hebben dan altijd goeden moeden we tendat wij inwonende in het lichaamuitwo nen van den lleeve. Het geloof leert dus den aard van dit tegenwoordig leven, van wat er voor Gods kind nog overig is om in het vleesch te leven, recht kennen. Het is een uitwonen van den Heere. Het kind Gods is nog niet thuis. Het is nog in het land der vreem delingschappen. En immers dan heeft men nog veel te dragen, dat hinderlijk is, veel te ontbeeren. Doch het is maar voor eenen tijd. De heerlijke en zalige verandering zal en moet komen op 's Heeren tijd. Hij weet juist en heeft bepaald de mate van dat uit wonen. En da rom moet het ook met lijd zaamheid worden gedragen. Wat daar ook moge geschieden, welke smarten en gevolgen van het uitwonen zich ook mogen openbaren, wij hebben dan altijd goeden moedzoo getuigt de apostel door Gods genade. Dit getuigenis is benijdenswaardig, niet waar Maar ach welk kind Gods kan zoo spreken. En toch moet daarnaar gestaan worden. Waar de H. Geest het geloof in het hart werkt, daar wil Dij ook deszelfs heerlijke vruchten doen uitkomen en doen genieten. En dat altijd goeden moed hebben is ook geen overtollige weelde, maar eene bepaalde behoefte. Een christen heeft goeden moed noodig, zal hij recht kunnen staan en arbeiden in den dienst des Heeren. Anders hangen de handen slap en hebben de bezwaren dezer wereld en al wat zich verzet in- en uitwendig tegen den dienst des Heeren, de overhand. Zoo moeten dan de oorzaken worden opgezocht, waarom het geloof kwijnt en moet er in ver ootmoediging in den gebede naar worden ge staan, dat het wederom zijn kracht en vrucht tot verheerlijking Gods openbare. Want wij wandelen door geloof en niet door aanschou wen. Dit moet bij ervaring op den levens weg gekend en beoefend worden. Dit is zoo de heilige orde, de heilige levensordinantie die de Heere voor Zijn volk heeft gesteld. Uier leven door geloof, hier namaals door aanschouwen. Hoe zalig, als dit mag worden verstaan, mag worden beoefend. Zullen wij ook eenmaal komen tot het heerlijk zalig aanschouwen, dan zullen wij hier door geloo- ven hebben moeten leeren wandelen. Het geloof is een instrumentdoor den Heere voor en in Zijn kind gewerkt, om daar door de heerlijkheden des hemels reeds nu te kennen en te doorleven. Ook te midden van de bitterste ervaringen van het uitwo nen. Zoo maakt de Heere het voor Zijne kinderen, zoolang zij hier zijn, goed en zal hen daarna opnemen in heerlijkheid. Zoo mogen zij ook hier door het gelooven Zijne zalige gemeenschap smaken en Hem verheer lijken en dat, Hem verbeidende en verlangende met de woonstededie uit den hemel is, over kleed te worden. Nogmaals spreekt het geloof zich uit Maar wij hebben goeden moed, en heb ben meer behagen, om uit het lichaam uit te wonenen bij den Heere in te wonen. Wan neer de Schrift eene volle verzekerdheid wil uitspreken, doet zij dit vaak door de woorden te herhalen. Zoo ook hier. In vers zes Wij hebben dan altijd goeden moeden wederom in vers achtMaar wij hebben goe den moed. De christelijke hope heeft het ge laat des strijders te midden van zooveel moeielijkheid, strijd, gevaar, als waarin bijzonder de apostel leefde, verhelderd, de traan wordt afgewischt, de Heere heeft Zijn kind getroost, en in de mogendheid zijns Gods, in de kracht zijns Zaligmakers gaat hij wederom voort, om de voorgestelde loop baan ten einde toe te loopen. En is dan nu het verlangen naar de woon stede, die uit den hemel is, weggenomen Geenszins Het geloof doet verlangen en toch geduldig zijn, Als de moed het hart vervult, om hier den Heere ter eere te leven, dan blijft toch het verlangen. Wij hebben meer behagen, om uit het lichaam uil te wonen, en bij den Heere in te wonen. Zelfs neemt onder dit alles het verlangen nog steeds toe. Mocht zich zoo bij het kind Gods het geloof in zijne Godverheerlykende en ver troostende kracht openbaren en dat op het krankbed, in smarten en droefheden, te mid den van aanvechting en strijd. En zij er dan bij u lezer die moet er kennen dat gij het geloof nog mist, eene hei lige jaloerschheid, om het ook te mogen ont vangen, met den Heere Jezus en Zijn volk te lijden, maar om dan ook met hen verheer lijkt te worden Hulsebos. In deze Kerkbode is de verledene week slechts een zeer kort verslag gegeven van hetgeen op de provinciale Synode en de pre dikanten-conferentie te Middelburg behan deld is. Ingeleid in en op de hoogte gebracht met hetgeen er behandeld is, zijn de lezers dien tengevolge niet. Daar de onderwerpen van actueel belang zijn. de broeders die ze inleid den er werk van hebben gemaakt en velen vragen tot welke resultaten zij en de saam- vergaderden zyn gekomen, zoo meenen wij, dat het goed is, wanneer hier nog eene breedere bespreking volgt. Hoe de vergaderingen saamgesteld waren, welke onderwerpen op de conferentie behan deld zijn en. dat er van het begin tot bet einde eene zeer aangename, broederlijke toon heerschte, is in het kort verslag reeds mee gedeeld. Hier nu volgt een en ander dat o. i. tot het algemeen belang kan en mag gerekend worden. Vooraf echter ga de opmerking dat de provinciale Synode belangrijker was en lan ger zitting had dan velen zich, met het oog op den niet rijken inhoud van het Agendnm, hadden voorgesteld. Dat nu zal wel ieder jaar zoo wezenom reden in de rapporten de arbeid van een ge heel jaar zit en deze dientengevolge tot be langrijke debatten aanleiding kunnen geven. Met twee der uitgebrachte rapporten was

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1894 | | pagina 2