gewend, de Opstanding van den Heere
Christus alléén in verband met de zaligheid
der verlosten te beschouwen.
Maar Gods Heilig Woord leert ons, dat
in de opstanding des Heeren ook klaar en
duidelijk aan de wereld wordt verkondigd,
dat er eene opstanding der dooden wezen
zal heide der rechtvaardigen en der onrecht-
vaardigen, dezen ten eeuwigen leven en genen
tot versmaadheden en tot eeuwige afgryzing.
Daniël XII 2.
Duidelijk predikt de apostel Paulus te
Athene, dat God eenen dag gesteld heeft, op
welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk
zal oordeelen, door eenen man, dien Hij
daartoe verordend heelt, verzekering daarvan
doende aan allendewijl Hij hem uit de doo
den opgewekt heeft. (Hand. 17 31.) Zoo
staat de opstanding ten derden dage in het
nauwste verband met het oordeel ten jongste
dage. En de juichkreet, die op den dag der
opstanding door den H. Geest in het hart
en op de lippen der jongeren werd gelegd
De Heere is waarlijk opgestaan, is een woord
van schrik en ontsteltenis voor de zich ver
hardende wereld.
Alzoo was de opstanding van den Heere
Christus de hoofdinhoud van de prediking
der apostelen.
In de plaats van Judas begeeren de elven
eenen medeapostel, die met hen getuige werde
van '.9 Heeren opstanding.
En Paulus als gevangen man zich verant
woordende voor den joodschen raad, roept
uit over de opstanding der dooden wordt ik
heden van ulieden geoordeeld
Het is dan ook om deze reden, dat de
wereld niet wil hooren van de opstanding
des Heeren. Want die opstanding veroordeelt
hen, in hun aardsche streven, en roept hun
toe, dat het oordeel aanstaande is. Met
kracht en geweld tracht de wereld dit tegen
woordige leven, als het eenige leven te hand
haven.
Wat geschiedde te Athene Als zij nu van
de opstanding der dooden hoorden, spotten
sommigen daarmede; en sommigen zeiden Wij
zullen u wederom hiervan hooren(Hand.
17 32.)
De apostel, als gevangen man voor Felix
en Drusilla ontboden, handelde van rechtvaar
digheiden matigheid en van het toekomende
oordeel. En Felix zeer bevreesd geworden
zijnde, antwoordde Voor ditmaal ga heen; en
als ik gelegenen tijd zal hebben bekomenzoo
zal ik u tot mij roepen. (Hand. 24 25.)
En in deze zelfde gevangenschap zich ver
antwoordende voor koning Agrippa in tegen
woordigheid van den stadhouder Festus, riep
deze met groote stem Gij raast Paulus de
groote geleerdheid brengt u tot razernij, en dat
toen hij sprak van het lijden en de opstan
ding van den Christus. (Hand. 26 23, 24.)
Hierin ligt dan de oorzaak van de looche
ning van de opstanding van Christus door
onze negentiende eeuw. Men loochent de op
standing der dooden, men loochent het oor
deel ten jongste dage en zoo wordt het feit
van de opstanding des Heeren op den mond
geslagen, omdat de H. Geest daardoor over
tuigt van i eeuwig oordeel.
Zóó is dan de verblinde gevallen mensch
in al zijne wijsheid! Er mag geene andere ice
reld zijn dan de tegenwoordige l En de vijand
schap barst los, wanneer de toekomende wordt
genoemd.
Lezer! zijt gij nog met de wereld een
vijand van den den verrezen Heiland Of
verwacht gij door Gods genade, onder zijne
hand verootmoedigd, den Heere Jezus tot
zaligheid Hulsebos.
AVONDMAALSPRAKTIJK.
Doch er is meer. Ge kunt het verstaan,
ge kunt het begrijpen, dat wie lange jaren
in een ongeordenden weg geloopen heeft,
niet op eens, niet als met een too verslag,
zich aan de orde gewennen zal, ook in des
Heeren huis. En al is het zeer zeker niet
goed te keuren, dat zij aldus handelen, toch
is er eenige verschooning. Want vraag eens
aan degenen die deze paden bewandelen, hoe
het hun voorgesteld is, toen zij voor jaren
belijdenis des geloofs hebben afgelegd. On
derzoek eens of hun toen nadrukkelijk, met
helderheid en klaarheid de heerlijke beteeke-
nis van dit feit is uitgelegd. Tracht eens
te weten te komen of hun toen is voorge
houden, of ze wisten wat ze deden of hun
toen is aaugezegd, dat ze door die belijdenis
des geloofs den toegang tot het H. Avond
maal verkregendat het afleggen van belij
denis des geloofs geestelijk hetzelfde is als
te komen aan 's Heeren tafel Dan zal
menigeen u ten antwoord geven: »Datismij
nooit geleerd, ja, waren we zóó onderwezen,
als thans onze kinderen, dan zou het ook
met ons anders zijn." Het feit ligt er dan
ook toe, dat het Avondmaalsverzuim, bij
lange na niet zoo groot is, in die kerkfor-
matiën, die uit de scheiding zijn voortgeko
men, dan bij die Kerken, die in de dolean
tie hare eigenaardigheid hadden.
Doch bedenkelijker wordt het verschijnsel,
wanneer jonge menschen bij den Kerkeraad
zich aanmelden tot het afleggen van belijde
nis des loots. En wanneer dan, na herhaalde
uiteenzetting, dat de belijdenis niet waar,
niet oprecht wezen kan, wanneer ze van het
Avondmaal zich onthouden zij zich toch aan
dat vermaan niet storen, en ze de oude ge
woonte big ven vasthouden, om niet ten Avond
maal te gaan, dan wanneer ze van hunne be
keering verslag kunnen geven en ze mitsdien
bezitten het welwezen des geloofs. Zoo be
wandelt men de Doopersche paden, en stelt
zich menigeen aan, op eene wijze die èn
door het Woord, èn door de praktijk der
Gereformeerde Kerken in haar bloeitijd ge
oordeeld is.
Daarom blijft het de dure roeping van de
ambtsdragers om nauwlettend toe te zien,
op wat er plaats grijpt bij de aflegging der
belijdenis des geloofs. Niet genoeg kunnen
de catechumenten gewezen worden, op de
hooge beteekenis van dit feit.
Dit toegang ontvangen tot het H. Avond
maal, mag geen sleurwerk, geen uiterlijk
vertoon wezen, dat men slechts voor den
vorm doet, om aan de moeiten van het ca-
techiseeren te ontkomen. Neen, hier dient
men terdege te weten wat men doe. Wel
mag men er zich eene heldere voorstelling
van maken, wanneer men voor God en de
gemeente zal verklaren»de wereld te ver
zaken, en een nieuw christelijk leven te lei
den," wat men dan eigenlijk doe. Wel dient
zulks ten ernstigste dengenen, die belijdenis
des geloofs zullen afleggen, voor de consciën
tie te worden gelegd, opdat zij mogen weten,
wat ze doen.
Want wel zien velen er geen bezwaar in
om belijdenis des geloofs at te leggen. Men
kan toch niet voortdurend ter catechisatie
big ven gaan. En al zulke overleggingen
meer, worden er door dezulken geuit. Maar
toch mag het wel herinnerd worden, vooral
aan zulke zwakke leden, dat, indien ze in
waarheid geloofsbelijdenis mogen afleggen,
ze van den disch des Heeren zich niet mogen
onthouden,
En, dat de Geieformeerde vaderen, er niet
anders over dachten dat zij met de aflegging
van de geloofsbelijdenis, niet anders bedoel
den, dan dat daardoor de toegang tot het
H. Avondmaal ontsloten werd, leert zelfs
eene vluchtige lezing van het blad der historie.
Is het niet over bekend, dat het Kort be
grip der Christelijke Religie, op de Synode
van Dordt uit denjare 1618/19, geapprobeerd
dient voor die zich willen begeven tot des
Heeren Heilig Avondmaal En dat juist
daar de aflegging der geloofsbelijdenis niets
anders bedoelt, dan den toegang tot het H.
Avondmaal te verkrijgen
Ja, staat niet in onze overschoone confessie
in art. 35, dat over het H. Avondmaal han
delt Ten laatste, wij ontvangen het heiliqe
Sacrament in de verzameling des volks Gods
met ootmoedigheid en eerbiedingeen doen al
daar belijdenisse onzes geloofs en der Christe
lijke Religie.
En wat wordt daarmeê anders gezegd, dan
dat de Gemeente des Heeren, juist aan het
Avondmaal van haar geloof belijdenis doet.
In den spiegel des menschenlijken levens
van Johannes Acronius, Dienaar des Godde-
lijken Woords te Wageningen, uit den jare
1633, handelende van de schuldige plichten
der gemeenten, laat hij zich in deel I op
pag. 239 aldus hoorenHet en is niet ge-
noegh, dat wij onze kinderen zorgvuldelyck tot
den Christelijcken doop brenghen, opdat hare
ziele goedt geschiede, wij moeten voor onze eij-
gene zaligheijdt zorghe dragendeons zelve van
het heylighe Avondmaal niet onttrecken. Het
moet ons oock niet genoeg zijndat wij, als
wij kinderen waren, ghedoopt zijn, wij moeten
oock tot onze jaren ende verstandt gekomen
zijndeons tot het HAvondmaal begheven
welke is inghestelt voomamentlijck om drij
redenen.
Eerstelyk, ghelyk een moeder hare kleyne kin
deken ghebaerl hebbende, dat niet en verlaet,
maer hetzelve voedt ende opbrengtEvenalso de
Heere Christus den Heylighen Doop inghestelt
hebbende tot eenen zeghel, ende onderpant on
zer gheestelijker weder-gheboorte in zynei' ghe-
meynte, heeft het lieylige Avondmaal inghestelt,
om door de gemeynschap des broods ende wyns
ons meer ende meer te verstercken in de verze-
keringhe. dat het lichaemende bloedt Jesu
Christija Christus gheheel ons toekomt met alle
zijne goederen, ende ons door sulcx gheestelij-
ker wijze te voeden ten eeuwighen leven.
De tweede reden is, dat wij daerdoor eene
openbare bekentenisse onses gheloofs souden doen,
waer van in den Doop eene belofte is van ons
gedaen. De eerste reden wijst ons aen, hoe
seer het gebruyk des heijlighen Avcndtmaels
noodigh is ten aensien van ons. Ende de
tweede reden, hoe seer het zelve vtreischt wordt
ter eere Gods, ende tot stichtinghe onses naasten.
De derde reden is, dat het heijlighe Avond
mael is een seghel onzer verbintenisende ver
eening e in een lichaem onder ons hoofd Christu
Jesu na het ghetuyghenisse Pauli I Corinth.
10, 11, Wij vele (seijdt hij) zijn een broodt,
ende een lichaem. Want wij zijn allen eenen
b'roodts deelachtigh.
Diegene dan, die zich moedwilligh daarvan
onthouden, berooven haren zielen van hare
spijse, Christum van sijne eere, ende door een
quatt exempel verargeren sij haren naasten. In
somma, zij sclieijden haar selven af, ofte veel
meer houden haar selven afgezondert van het
lichaem Christi.
Hieruit blijkt, dat die ghene, die nalatende
zijn, inde niet en achten het H. Avondmael te
ghebruijckenwanneer God hen de ghelegenheit
verleent, de selve en verdienen niet alleene voor
lidmaten Christi niet ghehouden te worden,
maer ook een schrickelijk oordeel ende straffe
te ghevoelen, ghelijck God de Heere ook voor
maels door sijnen dienaar Mosen verklaerde,
dat deghene, die souden nalaten het Paeschen
te houden, diens ziele zoude uitgheroeijt wor
den van zijnen volcke, daerom dat hij zijn ga
ve den Heere niet ghebracht en lieejt te zijner
tijdt. lek vreese, ivat soodanige verachten, ende
versuijmen ten jongsten gevichte voor reden van
onschult sullen in brenghendat die haer meer
veroordeelenals ontschuldigen sullen.
Doch wil ich met weijnigh woorden waar
schouwen dieghene, die zich tot den Heijligen
Avontmale begheven, dat sij, volgens de ver-
maninghe Pauli, hen zeiven recht beproeven
opdat sij, niet onweerdelijk etende, ende drinc-
kende, hen selven eten ende drincken het oor
deel, niet onderscheidende het Lichaem des Hee
ren. Want niet alleene de verachtersmaer
ook de misbruijekers van liee ghenaden werek
ghestraft sullen worden.
Tot zoover Acronius.
In kloeke taal wordt hier dus gewezen op
den schuldigen plicht van het volk des Yer-
bonds, om de inzettingen des Heeren te
houden. Het blijkt hieruit wel in wat ma-
niere, in den bloei tij d der gereformeerde
Kerken, de viering van het H. Avondmaal