Uit Kerk en School. voorteeken en too ver ij, een toevlucht, nemen inde armen der zonde eindelijk, en tenslotte een zichzelf overgeven aan den Satan. De Heere bedekte dan ook, als straf op de zonde, zyn lichtHij onttrok het aan onzen blik en sloeg het oog onzer ziele, het oog van ons verstand, met duisternis en blind heid. En het teeken van dat oordeel Gods is nu juist dat zoeken van alle heidenen, om in gevoelsaandoening den weg des levens te vinden om in een onbegrepen geheimen Gods dienst te leven om het eigen licnt in ver beelding of philosofie tot een lamp op den weg te maken. Het teeken van dat oordeel Gods is het pogen der wetenschap om eigen innerlijk licht over het Woord Gods te laten oordeelen en met verwerping van dat Woord Gods zelf de lampen der wetenschap te wil len aansteken. Een teeken ook van dat oor deel Gods, een werking van de oude verdor venheid, zelfs waar het beginsel der genade leeft, is niet minder de neiging, om op het mystieke te drijvenom te steunen op verbor gen gewaarwording, om het oordeel van het eigen ik over zichzelf, en over wat wij in ons zeiven bevinden tot een voorwerp of regel van geloof, tot een grond der hoop, tot een licht op het levenspad te stellen. Een teeken van het oordeel Gods is het, waardoor zelfs over het mystieke genadewerk, (bedroevende den Heiligen Geestduisternis in plaats van licht gebracht wordt, en het zielsoog mede wordt verdonkerdzoodat in het einde slechts een wanhopige poging tot zelfbevrediging overblijften allerlei gevaar, om in den kerker des ongeloofs en der zonde besloten te worden, zich vermenigvuldigt. Aan het mystieke genadewerk hebben wij niets, teDzy dan dat het licht der kennisse Gods er over valt. In dat licht moeten we levendaarheen moet ons oog gericht zijn daarin moet ons geloof, onze hope, onze liefde wortelen en groeien. In dat licht moeten we leven, zelfs al onttrekt zich het mystieke aan onzen blik. Dat licht moet en zal juist het mystieke uit het nevelachtige in helderen glans op brengen. »Ja, Gods aangezicht in vollen glans zal in 't eind voor Gods volk, heel het mystieke lichaam van Christus, heel den mystieken tempel Gods, heel het mystieke genadewerk in ons, van het zaad en den wortel af aan, in het volle licht doen treden, zoodat het niet meer mystiek is, maar volkomen door ons wordt gekend. Zoolang het genadewerk voor ons werke lijk geheel mystiekdat wil zeggen geheel verborgen is, hebben we er niets aan. De kennisse Gods moet het mystieke ons doen verstaan, dan, als het licht over dit werk der herschepping valt, en het alzoo in hel licht treedtbiedt het ons zyn schat. In de kennisse Gods is daarom alleen het leven, de vrede, de kracht, de zaligheid. De kennisse Gods roofde ons Satan in 't pa radijs opdat wij voortaan in het ingewand licht zouden zoeken, gelijk de heidensche waar zegger. Die kennisse Gods bracht Christus ons weer Want God, die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis schijnen zou, is degene, die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus, 2 Cor. 4 6. S. Haat tegen de Hervormde Kerk? In het laatst van November schreef Ds. Gispen aan zyn »Vriend te Jeruzalem" over »haat tegen de Hervormde Kerk." Hy wees er op, dat ten onrechte al wat van Gereformeer de zijde werd gezegd en gedaan aan »haat te gen de Hervormde Kerk" werd toegeschreven, en omgekeerd de wijze, waarop men liefde voor de Hervormde Kerk" toonde, minder gelijkt op het voorbeeld vanl Corinthe 13 dan wel op haat tegen de Gereformeerden. Bij deze beide vragen willen wij even stilstaan. Wat het laatste betreft, is leerrijk de ge schiedenis der derde Christelijke school te Hilversum (gelijk voorheen die der Brabant- sche Bijbelvereeniging, die van den toenma- ligen Brabantschen Districtsraad, enz.) Toen deze school zou opgericht worden, begreep men, de Gereformeerden noodig te hebben. Ds. For- tuyn ernstig ziek, moest dezen niet lichten last op de nog zoo zwakke schouders nemen. Hij deed het. Hij en de Zijnen sloten de ge nootschapsvrienden in geen enkel opzicht uit. En onder Gods zegen kwam vooral ook door de ernstige toewijding der Gereformeerden deze heerlijke zaak tot stand. Nu komen de aftredingen en verkiezingen. Twee der drie Gereformeerde Bestuursleden (onder wie de oprichter Ds. Fortuijn) moeten aftreden. Een uitnemende gelegenheid voor Ds. Dijkstra, den Genootschapspredikant, om nu eens een nobeler houding aan te nemen, dan tijdens zyn afval van de goede zaak toen hij, na van verre een veel te hoog woord tegen Dr. Vos c. s. gevoerd te hebben, zeer vriendelijk en onderdanig werd, zoodra hy onder diens rechtsgebied kwam,) en nu dan eens te too- nen, dat ten onrechte de scheuring op School gebied door velen (ook door schrijver dezes) aan de »Synodalen" geweten wordt. Iuder- daad, de Heer Dijkstra toont levendige be langstelling in de zaak, spreekt er zelfs over in het door hem den Gereformeerden onthou den kerkgebouw, laat al zijn partygenooten vermanen vooral trouw ter vergadering te komen, en slaagt er in de zelfverloo chenende oprichters er uit te werpen, omdat zij Gereformeerd zijn. Wie brengen den kerkelijken strijd op elkander gebied over, lezers De Gerefor meerden, gelijk zoo vaak is gelasterd Of de van Liefde sprekende en het omgekeerde toonende »Synodalen Of wij hen dan haten 't Is waar, wij eischen nog steeds voor Gods Rechterstoel de door hen ons ontroofde Kerkelijke goederen en gebouwen op. Maar alleen, omdat wy ons niet hebben afgescheurd (noch immer willen losrukkenvan de Ker ken onzer vaderen, en dus ook de aanspraken op de kerkgebouwen dezer kerken niet mo gen, willen, of kunnen loslaten. 't Is waar, wij gispen scherpelyk de Ge nootschapsinrichting en hare misdrijven. Maar alleen omdat wij de in dat dwangbuis beklem de kerken liefhebben en daaruit willen lossnij den, om ze te behouden. Of wij de Kerken onzer vaderen haten? Wat er onzen God in on teert, haten wij. Wat er de zielen in moordt, haten wy. Wat er ons land in verderft, haten wij. Wat deze Kerkeft verstikt, haten wy. Maar de Hervormde of Gereformeerde Ker ken zeiven, voor zoover zij nog in het ver vormend ongereformeerd Genootschap met zijn Besturen en Reglementen bekneld zitten (de andere helft vormen onze ontkomene Ker ken zelve), vleesch van ons vleesch en been van ons been, wij zouden ze haten, of ook zelfs maar vergeten Waarlijk, wie zoo spreekt of schrijft, kent niet of miskent het grievend leed, dat om haar ellende steeds onze harten doorvlijmt kent niet de diepe deernis, die onze zielen om harentwille telkens wondt. Wel verre van in haar leed ons te vermeien, of haar als vreemden te beschouwen, achten wij ons nooit ergens iemand nader. En veeleer is ons in deze het Psalmwoord als uit de ziel gegre pen Indien ik U vergeet, o Jeruzalem, zoo vergete mijne rechterhand zichzelve Mijne tong kleve aan mijn gehemelte, zoo ik aan U niet denke, zoo ik Jeruzalem niet verheffe boven het hoogste mijner blijdschap En als we aan onze nog steeds geboeide en verleide Broederen en Zusteren gedenken (en wanneer doen wij dat niet dan wellen de tranen in hart en stem en oog, zoo vaak ons de bede van die andere Psalmen voor den geest komt: »Och, dat Israels verlossing uit Zion kwame Als de Heere de gevange nen Zijns volks zal doen wederkeeren, dan zal zich Jacob verheugen, Israël zal verblijd zijn Feringa. Dat LEVI.ms WILLEM CIIKISTIAA.V kEU- CIIEMUS laatstleden rustdag in de eeuwige ruste is ingegaan dat hij afgelegd heeft een lichaam dat door zyn krankheid hem zooveel en zoo smartelijk lijden deed, een lichaam, dat naar den ondergang neigde en hem alzoo in zyn arbeid op aarde en in zijne gemeenschaps oefening met en in zijn leven voor God in |den weg stond dat hij aan moeite en ver driet, aan hoon en smaad onttogen, en den strijd om Christus wil te boven isdat hij, wat nog meer zegt, vóór en bij het in gaan in de rust van alle nog in hem over geblevene zonden verlost is dat hem hemelsch licht in de hier vaak donkere en bange we gen, waar langs* hij geleid werd, is opge gaan dat hij met Groen van Prinsterer, met Elout van Soeterwoude en met zoo vele anderen, ja met allen, die door het bloed en den Geest van Christus gekocht en verlost zijn, zalig is, vreugde bedrijft, juicht en ju belt, aanbidt, bewondert en dankt voor den troon des Drieëenigen Gods, weet gij reeds immers de christelijke en de niet-christelijke bladen brachten alom de tijding van zijn dood. En dat hem het leven Christus en het sterven gewin was, gelooven met mij allen, die hem gekend en Gods Woord lief hebben. Niet, omdat gij nog niet weet dat hy ge storven is, of, omdat gij in twijfel verkeert of deze doode wel in den Heere gestorven is, schrijven wij over hem; wij doen dat, omdat wy er behoefte aan gevoelenwant ook ons hart is er mee vervulddiep gevoelen ook wij, dat een groote in Israël gevallen en ons ontnomen is, dat er een bidder, een lijder, een stryder en een leidsman op aarde en in ons midden minder is. Mr. L. W. C. Keuchenius was voor ons land en voor onze Indië eene gave, eene groote gave Godseene gave, zooals de Heere niet altijd en ons niet in velen geeft. Hij was zoo eenvoudig, zoo beslist, zoo vast, zoo overgegeven. Een sieraad was hij in de gemeente des Heeren, in zijn huisge zin, op staatkundig en op maatschappelijk terrein. Jammer, vooral met het oog op Indië, dat een man als hij niet in de volle kracht van zijn leven geroepen werd om Minister te zijn. Nog meer jammer is het, dat hij, toen hy het was, als iemand die aan godsdienst waanzin leed, in onze Eerste Kamer is voor gesteld en dat deze Kamer hem het re- geeren, omdat zij zyne beginselen niet deelde maar vreesde, heeft onmogelijk gemaakt. Dat toch was eene groote zonde en het bracht eene groote schuld voor God over N ederland. De zonde jegens hem voor God, begaan is niet meer te herstellenwant hy is niet meeren wij, wij misgunnen hem de rust, de vreugde en den vrede des hemels niet. Die misgunnen wij hem niet, hoewel wij we ten, dat wij in hem veel hadden ontvangen en daarom veel hebben verloren. Het is eene be paald ledige plaats die hij achter laat. Groen van PrinstererElout van SoeterwoudeKeu chenius en meer andere mannen zyn ons ont nomen, maar zullen bij ons in gedachtenis blijven. In en voor bijzondere tijden geeft de Heere bijzondere mannenja die gat Hij ons in hen. Het liberalisme heeft op het zich ge- eigende staatkundig gebied, vooral door mid del van het onderwijs, het er op toegelegd om ons volk van den Christus Gods en al zoo van den waren godsdienst te vervreemden. Ware die toeleg gelukt dan had Nederland opgehouden, te eenenmale opgehouden eene christelijke natie te zyn. Ware die toeleg gelukt, dan zou als gerijpte vrucht van zijn gezaaisel, het revolutionaire woelen weldra algemeen geweest zyn. Het liberalisme heeft ons volk naar den afgrond gevoerd. Kritiek waren en zyn alzoo onze tyden. God de Heere, die nog bemoeienissen wilde maken met en nog gedachten des vredes voor ons

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1893 | | pagina 3