Uit Kerk en School. zijnzal zalig worden. Alleen dit ziet op den Doop, wanneer die aan vol wassenen moet worden bediend, dus aan dezulken, die in hunne jeugd niet zijn gedoopt, of niet kon den worden gedoopt De vraag is, of nevens dezen doop der bejaarden ook een kinderdoop moet zijn, naar den wil des Heeren, overeenkomstig Zijn Heilig Woord En hoewel nu in Gods Hei lig Woord nergens met zoovele woorden een bevel tot den kinderdoop is te vinden, zoo oordeelt onze gereformeerde leer op het voet spoor der rechtzinnige kerk tot van de vroegste eeuwen, dat de Heere nogtans in Zijn Woord leert, dat de kinderen der ge- loovigen moeten gedoopt worden. Om dit wel te verstaan, zal het duidelijk en klaar en uitgemaakt moeten zijn, dat de doop is een teeken en zegel van het Verbond der genade, dat toekomt aan ieder, ja gedragen moet worden door ieder, die tot het Verbond der genade behoort, aan wien de beloften van dat Verbond zijn geschonken. Maar ook dient wel te worden ingezien, dat de Doop als Bondszegel bepaaldelijk in de plaats der Besnijdenis is gekomen. Over deze twee hoogst gewichtige -zaken handelen wij nu niet. Nu wijzen wij er op, hoe de beloften van het genadeverbond niet slechts gegeven zijn aan de geloovigen, maar ook aan hun zaad. Het is toch wel opmerkelijk, hoe ons in de geschiedenis van de Uitbreiding der Kerk telkens wordt bericht van den doop van ge- heele huisgezinnen. Zoo was het bij Corne lius (Hand. X). Er wordt daar wel gewaagd van allen, die het Woord hoorden, en op wien de Heilige Geest viel, maar dit sluit niet uit, dat er ook kinderen werden gedoopt. De volwassenen werden gedoopt op hunne Belijdenis, de onmondigen als kinderen der geloovigen.» Lydia werd gedoopt en haar huis. (Hand. XVI 15.) Hier lezen wij al leen van haar, dat zij geloovig was gewor den. Op de vraag van den stokbewaarder in ditzelfde hoofdstuk vermeld Lieve heeren wat moet ik doenopdat ik za'ig worde luidt het antwoordGeloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig word n, gij en uw huis. Waar hij geloofde, daar bezat hj de beloften voor zich en zijn huis. Nog vermeldt de apostel I Cor. I 16, dat hij het huisgezin van Stéfanus heeft ge doopt. Om dit een en ander in het rechte licht te stellen, moeten wij terug gaan tot Abraham, toen de Heere hem*Zijn Verbond openbaarde. Aldus sprak de Heere: En Ik zal M/jn Verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uw zaad na u in hunne geslachten tot een eeuwig verbondom u te zijn tot eenen God en uw zaad na u. Hoe uit drukkelijk Niet slechts Abraham, maar ook zijn zaad en dat in hunne geslachten Tot oen eeuwig verbond Welk aardsch verbond ook moge wankelen, dit verbond wankelt niet. En dat nu onder den nieuwen dag deze belofte* aan Abraham en zijn zaad gedaan, niet is ver vallen, maar door den Heere is geschonken aan degenen, die in Christus Jezus gelooven tot za ligheid, blijkt zoo duidelijk uit de toespraak, die de apostel Petrus op den Pinksterdag tot de verslagenen van harte richtteBe keert u en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe en uwen kinderen en allendie daar verre zijnzoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. De Heere verbindt zich aan de geloovigen en hun zaad, maar Hij zal ook in de toebrenging van de uitverkorenen uit dat zaad, het ware gees telijke zaad, Zijne vrijmacht toonen. En zoo is het nu steeds en overal Waar de Heere door het geloot leden aan Zijne Kerk toe voegt, daar ontvangen zij de beloften voor zich en hun zaad God de Heere wil ook uit hun zaad Zich kinderen verwekken. En nu is dit niet alleen schoon en vertroostend, maar het is ook de roeping der geloovigen deze belofte op hoogen prijs te stellen, en dienovereenkomstig met hun kroost te han delen. Ouders kent gij deze belofte en zijt gij er mede werkzaam in het geloof, in diepe afhankelijkheid volgende de heilige ordinantiën Gods Kinderen is het u reeds eene behoefte, dat die heerlijke belofte in Christus door het werk aan u vervuld worde Hülsebos. Onvoorzichtig Indien de vriend te Jeruzalem, die in zoo terecht bewonderde en door vele medelezers genoten brieven, op de hoogte gehouden wordt van Nederlandsche toestanden, werkelijk op de hoogte is, zal hij het hoofd gesch ad heb ben over den brief' van 11 Augustus 1.1., en gezegd hebben: »Dat is nu minst genomen onvoorzichtig In genoemden brief wordt het gevoelen van Justus Simpel o. a. weergegeven als volgt>en dat van de drie methoden van reformatie die van de Kerk in de Kerk her stellen, die van Doleantie, en die van Sepa ratie, de tweede is weggevallen, en dus me thode I en III alleen overbleef." En dan voegt de briefschrijver aan deze woorden de volgende zeer bedenkelijke ver klaring toeIk voor my wenschte wel, dat allen dit zoo goed begrepen als Justus. Er heerscht nog altijd een noodlottig wan trouwen, alsof met de Kerkelijke vereeniging iets te kort ware gedaan aan het recht der scheiding." En na vervolgens (en terecht) de heeren Wisse en van Lingen te hebben weêrsproken, gaat de schrijver voort met deze niet minder onvoorzichtige uitdrukking: Misschien heeft hij zelf eenigen tijd onder de betoovering geleefd van het denkbeeld, dat een mensch aan de besturen der Kerk zich kan onttrek ken, en toch lid blijven van het lichaam der Kerk, welke door die besturen bestuurd wordt Indien genoemde vriend in Jeruzalem de Gereformeerde Kerken in Nederland lief heeft zal hij dergelijke woorden betreuren. Vooral in den ernstigen tijd, dien wij dezer dagen beleven. Wel is het alleszins begrijpelijk, dat de onware voorstelling van sommige zijden ge geven en de scheurmakerij daarmede verbon den, tot eenzijdigheid aan den anderen kant aanleiding geven. Eveneens is veiklaarbaar, dat de geachte briefschrijver misschien zich niet op het standpunt der doleantie verplaat sen kan, om van uit dat oogpunt de reforma tie door doleantie te bezien. Maar dit geeft toch nog geen recht, een standpunt en een methode te brandmerken, waarvoor gelijk recht met de zijne uitdrukkelijk is bedongen. 't Is al erg genoeg, dat sommige voorstan ders van zijne methode van reformatie zoo agiteeren als zij, helaas, doen. 't Is al erg genoeg, dat in zoo menig opzicht de kiesch- heid jegens de Broederen, die de doleantie methode voorstaan, zoo weinig in het oog is gehouden. Onze geachte Broeder bedenke, dat er duizenden zijn in onze Kerken die de methode der scheiding evenzeer voor zich onaanneme lijk achten als hij blijkt het die der dolean tie te doen. Die even ernstig hun tranen, op offeringen, en gebeden aan de hun heilige zaak der doleantie hebben gewijd als hij en de zijnen aan die der scheiding. Voor wie de doleantie geen betoovering eener idee maar een gezegend Genadewerk Gods is. Die niet inzien kunnen (en dit ook niet behoeven want het is zoo nietdat men bij onwetti ge besturen zou moeten blijven of zich zou moeten afscheiden van de >ware" Kerken, die zij als middelen in Gods hand door do leantie vrijmaken. Nu gaat het niet aan, deze duizenden in strijd met de vereenigingsvoorwaarden een voudig te krenken in wat hun liever is dan het leven. Niet aan, hen eenvoudig voor te stellen als overgegaan tot een methode van Refor matie, die zij tot geen prijs willen. Zij denken er niet aan, van de andere Broederen verloochening van standpunt te eischen Zij willen tot geen prijs dat dezen om hunnentwille het werk of de methode der scheiding zouden verloochenen. Maar zij mogen dan ook hunnerzijds billijk vorderen, dat men zich onthoude van een krenken van hun beginselen. En wanneer men het nu voorstelt, alsof zij door de vereeniging zeiven de waarheid zoo zouden veroordeeld hebben, die God hen genadiglijk had leeren verstaan, dan moet daartegen hun ernstig protest worden vernomen. Verre zij van ons, te beweren, dat onze geachte Broeder dit zou bedoeld hebben. Maar zijn onvoorzichtig woord noodzaakte ons, den daardoor op ons komenden schijn des kwaads af te wijzen. Onze Broeder heeft zich o. i. door zijn beschouwing over Justus fcimpel laten mede- sleepen tot een onjuiste tegenstelling. Hij heeft het voorgesteld alsof doleantie en sepa ratie op zulk een wijze tegen elkander over stonden, dat vereeniging der Kerken het wijken van de eene methode voor de andere gebiedend insloot. Dit is echter het geval niet, al is maar al te vaak in zulk een geest gesproken en gehandeld. De beide kerken groepen zijn samen gekomen, elk haar eigen methode in eere houdend, over die der andere geen oordeel vellend, en met eisch en belofte, beide methoden op gelijken voet naast elkan der te laten toepassen. De poging om dit te niet te doen zou de pasgesloten vereeniging der Kerken (en daar mede nu de deze eenmaal is geschied de vereenigde Kerken zelve) in het grootste gevaar brengen. Daarom waarschuwen wij. Fetunga. Uit het Genootschap. Al is het hoogste Bestuur uit het Genoot schap van het donkere hol uit de Willems kerk verhuisd naar een soort synodaal paleis in de Javastraat, daarom is met die verhui zing het licht nog niet meegekomen. Integendeel, alles wat ook nu van dat »al- lerhoogste" Bestuur uitgaat, blijft zoo goed als toen de heeren in het kelderachtige locaal van de Willemskerk saamkwamen, donker en naar. De kelderlucht komt er niet af. Jammer, dat de heeren ooit uit het donkere hol der Willemskerk zijn uitgegaan. Wat toch door hen wordt gedaan, past veel beter bij een kelder dan bij een verlicht gebouw. Eigenlijk kan het het licht niet zien. Maar het ziet toch het licht. En dan beschaamt en bedroeft het een ieder, die op kerkelijk erf nog met het Woord Gods rekent. Het Haagsche Kerkbestuur blijft echter onder alles onaandoenlijk. Het blijft maar doorknutselen aan allerlei onbeduidende artikelen van onbeduidende reglementen, en waar het de waarheid nog eens tegenkomt, daar wijkt het haastig uit, laat haar beleefdelijk passeeren, maar grijpt den arm der leugm om deze nog dieper te brengen in het hart van haar Genootschap. Over het laatste belachelijke en zondige spel der Haagsche Synode schrijft ds. van Schelven in de Amsterdamsche Kerkbode het volgende De oude matrone, die Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk wordt genoemd, krijgt het waarlijk dezer dagen weer te kwaad. Het was nu zoo goed en zoo rustigdie lastige Gereformeerden waren wegwel werd gefluisterd, dat <ie bidders voor een goed deel meê waren uitgedreven maar men was ze dan toch kwijt met hun voortdurend eischen, dat men in 'Christus Kerk onder Christus' wil zou buigen. Er waren nog wel Gereformeerden gebleven; maar door die voorbeelden, hoe men kordaat- weg er niet tegen op zag om naakt aan den dijk te zetten, waren dezen getemd en mak in het tuig van den Synodalen wagen.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1893 | | pagina 3