De punten voor het agendum worden voor of op
den l~'en Aug. ingewacht bij Ds. M. Ouëndag.
Namens den Kerkeraad der roepende kerk
M. Ouëndag, Praeses.
G. Bax, Scriba.
Verautwoirdiuir van Liefdegaven.
Vlissingen B. Ontvangen voor de Zending: uit de
Catechisatiebus f 10,65»/., en eene verzameling ge
bruikte postzegels.
De buitengewone collecte voor den kerkedienst
heeft opgebracht f20.19.
Ontvangen voor de weezen van N. N. f 1,00.
Namebs den Kerkeraad
A Huson 1. Scriba.
Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort
mijne stem. Johannes XVIII37c.
Dit woord heeft de Heere Jezus gesproken,
toen Hij als een gevangene stond voor den
stadhouder Pontius Pilatus. Zwijgende te
midden van valsche beschuldigingen, laste
ringen en schandelijke mishandelingen, wei
gerde Hij nimmer te spreken, als het de eere
Gods, de belijdenis, de verkondiging, de be
vestiging der waarheid betrof, of een ellendige
om hulp smeekte. Daarom wordt van Hem
in het Apostolisch getuigenis ook gezegd, dat
Hij de goede belijdenis voor Pontius Pilatus
heeft afgelegd.
Pilatus doet tot den Heere Jezus de vraag:
Zijt gij de Koning der Joden f Het is den
Rechter ernst met deze vraag. Hij wenscht
te weten, of het gerucht waarheid bevat, dat
deze gevangene zou staan naar het aardsche
koningschap over Judea. Vóór de Heere hem
antwoordt en zijn koningschap verklaart, stelt
Hij den landvoogd in de gelegenheid, om uit
te spreken, of deze voor zichzelven belang
stelt in deze vraag, of dat hij louter onder
zoek doet naar een beschuldigend gerucht.
In zijn geraakt en trotsch wederwoord toont
Pilatus, dat het laatste alleen het geval is
en ook uit het vervolg zal blijken dat hij
voor zijn eigen persoon geen belang stelt in
Jezus' koningschap.
En nu luidt het onderricht des Heeren
Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Hij
is de beloofde Koning ^er Joden, doch Zijn
koninkrijk is niet eene wereldsche maar eene
geestelijke heerschappij, het is niet een aardsch
maar een hemelsch koninkrijk. Indien mijn
koninkrijk van deze wereld warezoo zouden
mijne dienaars gestreden hebbenopdat ik den
Joden niet ware overgeleverdmaar nu is mijn
koninkrijk niet van hier.
Dit antwoord treft den landvoogd en ont
lokte hem de vraag Zijt gij dan een koning
alsof hij wilde zeggen Zoo zijt gij, zacht
moedige, mishandelde, machtelooze gevangene
dan toch waarlijk een koning Geen aardsch
koning, maar welke koning dan Pilatus
heeft gedurende het gansche rechtsgeding het
vermoeden dat hij te doen heeft met een die
meer is dan een mensch. Ziet Joh. XIX
7 en 8. Dit straalt ook hier door. En nu
doet de Heere dan nog klaarder belijdenis
aangaande zijn koningschap. Jezus zeide
Gij zegt dat Ik een Koning ben. dwz: Het is
zeker, zooals gij zegtJa, ik ben een Koning.
Deze wijze van spreken is de krachtigste be
vestiging eener vraag. Ziet Matth. XXVI
25. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik
in de wmeld gekomenopdat ik der waarheid
getuigenis geven zoude. Hiertoe is Hij uit den
zaligen en heerlijken hemel gekomen, niet
om een aardsch koninkrijk te stichten, maar
om koning te zijn in het geestelijk konink
rijk Gods, dat koninkrijk, dat de Heere uit
het gevallen menschdom wil bijeenvergaderen
en waarvan de onderdanenvergeving der
zonden en het eeuwige leven door dien ver
ordenden Koning zullen ontvangen. Het ko
ningschap is verklaard. En nu nog de on
derdanen. Wie zijn zij Een iegelijkdie
uit de waarheid is, hoort mijne stem. Dit zijn
dus Zijne onderdanen, Zijne volgelingen, die
Hem verstaan, die Zijne bevelen hooren en
doen. Pilatus toont zijn onwedergeboren hart.
Met een onverschillig, hooghartig spotten
Wat is waarheidmaakt hij een einde aan
deze samenspreking. Hij acht Jezus als een
wijze, die gelijk zoovele wijzen, zegt de waar
heid te hebben.
Maar voor hen, die in den Heere Jezus
hunnen Heiland mogen aanschouwen, door
het geloof in Hem, ligt hier een heerlijk en
gewichtig onderwijs.
Een iegelijk die uit de waarheid is, hoort
mijne stem. Uit de waarheid zijn, isweder
geboren te zijn door den Heiligen Geest, door
Gods almachtige genade een nieuw schepsel
te zijn. Dus te hebben ontvangen het ware
gezicht, het ware gehoor, het ware verstand
de ware kennis van zichzelven, van Gods
Heiligheid en Recht, de ware kennis van
eigene zonden en schuld en verdoemelijkheid
en eeuwige verlorenheid. Maar ook de ware
kennis van den raad Gods tot zaligheid, van
den persoon des Middelaars, het ware oor,
om Zijne stem te hooren en een toegenegen
hart, om Hem te erkennen als Heere en Ko
ning. Zoodanig zijn de zalige onderdanen
van dit heerlijk koninkrijk, door Gods ge
nade in veel strijds opwassende en toene
mende in het geloof.
Er zijn nu op aarde twee rijken. Het rijk
der waarheid met Jezus Christus tot Koning.
Gods volk juicht van Hem Onze Koning is
van Israels God gegeven. En daarnaast het
rijk der leugenen. In dit schandelijk rijk
vol laster zwaait satan den heerschersstaf.
Alles is daarin onwaar. Het is gesticht,
toen de mensch viel, afviel van God. Zijn
grondslag is de leugen, de onwaarheid, lie
gende tegen den heerlijken God. De grootste
jammer en ellende is het eeuwig deel der
der onderdanen. Maar ook dit wordt verleu-
gend. Het draait er alles om in een cirkel
van b' drog, tot eenmaal en te laat de oogen
opengaan. Die uit de waarheid zijn behoo-
ren alle van nature tot het rijk der leugenen
en der onwaarheid. Naar Zijne groote goe
dertierenheid heeft God ze overgebracht door
het bad der wedergeboorte en der vernieu
wing door den Heiligen Geest, tot zijn heer
lijk koninkrijk. Jezus heeft hunne oogen
geopend. Zoo staan zij dan nu in alles met
en in hun Koning beslist tegenover het rijk
der wereld en des satans. Al hunne inzich
ten voor tijd en eeuwigheid zijn van dat rijk
verschillend. Lezerzijt gij ook reeds ont
waakt uit het bedrog van Satan
Hulsebos.
Gedachtenis.
Kerk en School zijn nauw verwant, heb
ben zekeren innerlijken samenhang, hebben
bij elkanders bloei wederzijds belang. Vooral
op Z'endingsgebied komt dit uit. Maar ook
in de kringen der gedoopten.
Daarom mag zich dan ook de Kerk wel
verheugen in den bloei der school met den
Bijbel. Dat het zaad der kerk wèl onderwezen
wordt, is voor geheel de kerk, en voor elke
plaatseljjke kerk, en voor elk lid van zulk
een kerk van zeer groot belang. En volstrekt
niet verouderd te achten is het in Art. 41 der
Kerkenordening bepaalde, dat ter Classe zal
onderzocht worden, hoe de houding der Ker
ken is tegenover het Christelijk Onderwijs.
Vóór 1795 natuurlijk op andere wijze dan
nu. Bij Kerkelijke Scholen anders dan bij
Vrije scholen. Maar ook zelfs waar de school
niet kerkelijk is, heeft de Kerk zich te ver
heugen over den welstand dér school. De
ontwikkeling, de geestesrichting, de blik op
de dingen dezer waereld, de mate der bekwaam
heid, de eerbied voor het Woord des Heeren,
van hare toekomstige leden en van hunne
medechristenen kan haar niet onverschillig
wezen.
Zoo leven dan ook alle gedoopten, die hun
roeping verstaan, met hun school mede. Het
is niet »een" school; maar: *hunschool.
En hare tijden van gedachtenis zijn dus
allen dierbaar, wie de Christus Gods dierbaar
is en Zijn Woord. En waar dan, gelijk
dezer dagen te Klundert, zulk een school vijf
en twintig jaren aan een plaats is geschonken,
daar verblijdt zich geheel de Gereformeerde
Kerk van zulk een plaats, en al wie ook
buiten dien kring den Heere Jezus Christus
oprechtelijk lief heeft en de eere Zijns Naams
bedo lt, dankt den Heere voor zijne onuitspre
kelijke gunst aan een deel van ons Vader
land bewezen. Zoo biedt dan ook ons aan
den dienst der Kerken gewijd blad een blijden
heilgroet. De Heere geve, dat deze arbeid
met zegen gekroond en aan vruchten der
dankbaarheid rijk moge zijn
Schoolstichting.
Ligt schoolstichting op den weg van Kerke
lijke vergaderingen Blijkens de geschiedenis
loopen over deze vraag de gevoelens uiteen.
Eensgezind zullen zij echter wel blijken over
de vraag, die practisch .tot hetzelfde resul
taat leidt als de toestemmende beantwoording
der andere vraagof niet althans het aan
drijven tot of het hulp bieden bij school
stichting en het diaconale barmhartigheid
betoonen ten bate van schoolbezoek door on-
vermogenden op den weg der Kerken zou
liggen.
Immers, dan ligt afdoend antwoord eener
zij ds in de door de Kerken zelve den ouderen
opgelegde verplichtingen en afgevraagde Doop
beloften, en anderzijds in den aard van het
Diakonaat als menschelijk orgaan der barm
hartigheid van Christus.
Eene ruime opvatting.
De dagen van deformatie, waarin de Kerk
den barmhartigen Samaritaan vergat, en dus
ook de Diakonie als ineengekrompen en ver
schrompeld was, zijn door Gods genade voor
ons voorbij. Meer en meer houdt de Diaken
op geldbeheerder en geldtoedeeler alleen te
zijn. Meer en meer wordt hij Bedienaar der
Barmhartigheid. En dat wel, met het oog
op de behoeften en de teekenen der tijden.
Zoo heeft ons dan ook zeer verblijd de
mededeeling in het laatst van Mei in de
Utrechtsche Kerkbode verschenen. Wij nemen
die over, al js het ook wat lang geleden
Reeds is meermalen ter kennisse van de
leden der gemeente gebracht, dat Brs Diakenen
ieder in de gelegenheid willen stellen, om ge
schikte lectuur te verkrijgen.
Ieder zal toestemmen, dat het geschreven
woord veel invloed kan uitoefenen.
In onzen tijd, waarin zooveel gepraat wordt
moet het lezen niet nagelaten worden.
Daar echter onze voorraad van boeken
nog gering is, vragen wij met den meesten
aandrang helpt onze bibliotheek uitbreiden
of eigenlijk mogen wij dien naam aan onze
verzameling nog niet geven.
Menigeen heeft misschien nog degelijke
werken in zijn bezit, die wellicht nog onopen-
gesneden staan en ongebruikt blijven liggen;
anderen, die meer dan een exemplaar van
hetzelfde werk bezitten. Zie uw boeken
kast eens na, en verrijkt er ons mede, opdat
ons doel kan bereikt worden, om door het
verspreiden van lectuur de gemeente te stich
ten en op te bouwen.
Namens de Commissie,
D. Barneveld.
De Commissie zal voortaan zitting houden
tot afgifte eiken Vrijdagavond van half 9
tot half 10 uur.
Zoodra wij dit stukje gelezen hadden heb
ben wij ons voorgenomen, er in de Zuider
Kerkbode een plaats aan te geven bij ge-
gelegenheid.
Het is toch zoo verblijdend wakkere kerke
raden, teedere Diakoniën te zien, maar ook
het legt zoo voor elke Kerk de vraag neder,
of niet (met de noodige wijzigingen natuurlijk)
in elke Kerk de aandacht op deze dingen te
richten, en veel goeds te stichten, zij.
Macht van Deputaten
Van ongereformeerde zijde is meermalen
beweerd, dat in den grond der zaak de Ge
reformeerde Kerken en het ongereformeerd
Genootschap niet verschilden. De eene partij
noemde haar Bestuur Deputaten" de andere
»niet." In het oog loopend onjuist is dit be
wezen.