Uit Kerk en School.
En voorts is genoemd Artikel ten eenen-
male onjuist. »0m het geheugen te verfris-
schen" geeft het een volkomen éénzijdige en
foutieve voorstelling van de te 's Gravenhage
aanvaarde vereeniging.
Onbegrijpelijk is ons hoe onze geachte
Broeder, die zelf als Deputaat mede de op
helderingen en toelichtingen heeft gegeven,
zonder welke de Commissie, waarin schrijver
dezes mede zitting had, het door hem ten
onrechte als vereenigings-grondslag aange
haalde stuk niet zou hebben aanvaard en
de voorloopige Synode van 1891 evenmin
zoo geheel niet met deze toelichting rekent.
Hebben wij indertijd ter wille van de een
heid der Kerken ons niet laten uitlokken
tot een voortgaan met de polemiek inzake
het «Handboekje", wij zijn ook ditmaal
niet voornemens met «De Roeper" lange ge
dachtewisselingen te houden. Wij willen
slechts waarschuwen, dat niet eerlijk
naleven der vereenigingsvoorwaarden zooals
zij te Gravenhage zijn toegelicht tot zeer
ernstige en uitgebreide scheuring zou kunnen
leiden. Opdat dit althans niet onze schuld
zou wezen, drukken wij hieronder af wat
door schrjjver dezes in No. 6 van «De Roeper"
was geplaatst, met weglating van wat alleen
op de toen genoemde gedachtewisseling ziet
en met de opmerking, dat ook de andere
voorwaarden van Leeuwarden [vooral in «ten
negende"] op soortgelijke wijze toegelicht
zijn en met deze toelichting doorvlochten,
eer zij zijn aanvaard:
En wat nu voorts de zaak zelve betreft,
vergun hem, te herinneren aan hetgeen
in Hooidst. II, Art. 2 der Vereenigingsvoor
waarden, mede na zijn aandrang en zijn ver
klaring, dat hij anders zou moeten tegenstem
men is ingevoegd »(zie Acta van Leeu
warden pag. 103 en Acta van 's Gravenhage
pag. 81)."
Zonder op deze invoeging te letten, komt
men nimmer tot een goed verstand van het
beslotene. Dan had men al de besluiten van
's Gravenhage te verklaren naar die van Am
sterdam. Wanneer men echter op deze invoe
ging let temeer waar zij opzettelijk ingevoegd
is; vergelijk blz. 110, 1° der Acta Voorl.
Syn. Amsterdam met blz. 156, Art. 73 en
blz. 171) wordt deze volgorde omgekeerd
en moet dus het te Amsterdam beslotene
toegelicht uit de verklaring te 's Gravenhage,
zonder welke het door Leeuwarden beslotene
niet zou zijn aanvaard (zie Acta van 's Gra
venhage bladz. 84 en bladz. 81).
Hoe moet dus Hoofdst, II. Art. 2 der Ver
eenigingsvoorwaarden verstaan
Daartoe lette men op elk woord in de toe
lichting van het vijfde punt op blz. 81 der
Acta van 's Gravenhage
*dat zij zich ook tegen het in deze zinsnede
bedoelde niet verzet(blijkens de woorden-
kens aanvaardt men het dus met zekeren
schroom onder zekere reserve), overmits
uit het beginseldat de methode van Separatie
en Doleantie beiderzijds voor eigen rekening
wordt gelatenvolgtdat hierin niet kan zijn
gevergd (het had er dus wel den schijn
vanen deze wordt door deze toelichting
weggenomen) dat de Kerken dezerzijds in
dit tweede beding het standpunt der Doleantie
zouden veroordeelen, of dat der Separatie hul
digen 'zoodat dit beding niet kan inhouden
(men lette op de cursiveering van het woordje
»kan" de loochening van de historische
betrekking tot de leden van het Nederl. Herv.
Kerkgenootschap wat dunkt u waarde
broeder Waar de Redactie van het Hand
boekje, evenmin als de heer Van der Sluijs
en de Redactie van zijn Jaarboekje, officieel
kerkelijk mandaat had, om in deze nadere
aanwijzing te geven, moest daar niet de mo
gelijkheid opengelaten, dat de eene Kerk de
begrenzing anders zou moeten rekenen dan
de andere noch den eisch dat we deze leden
als heidenen en tollenaars souden beschouwen
noch eindelijk ('men lette nu ook weder
op wat nu volgt) dat de tot reformatie
gekomen Kerken geene eigenaardige verplichtingen
tegenover die leden zouden hebben hier wordt
dus ondersteld, dat de Kerken in Doleantie
eigenaardige plichten hebben en dus ander
soortige dan de Kerken der Scheiding. En
eigenaardige plichten tegenover de leden, die
ten hunnent het Synodaal Genootschap heeft
en dus een andere verhouding tot deze leden
dan tot andere stad- of dorp-gencoten. Het
vervolg van dit punt wijst nu de toepassing
aan van het vooropgestelde beding na de tus-
schen deze beiden instaande, door ons hier
overgeschreven en besproken toelichting. Het
luidt als volgt.
>en zulks met dien verstande, dat die
achterblijvenden, zoolang zij achterblijvenin
den zin der Kerkenordening, door eigen schuld
geen objecten der tucht van het kerkelijk insti
tuut zijn, en dit eerst dan wéér wordenals
zij de opzieners der ware Kerken Christi
erkennen alsook, dat zij geen recht op het
Sacrament des H. Doops voor hunne kinderen
noch voor zichzelven op het Sacrament des
II. Avondmaals kunnen doen gelden, zoolang
zij niet gekomen zijn tot het betuigen van in
stemming met de belijdenis der Gereformeerde
Kerken en zich voegen onder haar Kerken
ordening."
Uit de door ons gecursiveerde woorden big kt
hoe hier steeds het beginsel is vastgehouden
dat de begrenzing tweeërlei is; overeenkomstig
de tweeërlei zienswijze der contracteerende
Kerkengroepen.
Dit stuk is te 's Gravenhage èn door L.
L. èn door ondergeteekende (nadat de redactie
der toelichting in den hiervóór vermelden
vorm was vastgesteld) goedgekeurd.
Dat elk woord hier weegt, verstaat elk,
die den teederen ernst van zulke besluiten
en vergaderingen, kent. Temeer zoo men
weet, dat hier met minstens vier stroomingen
moest rekening gehouden en de keuze van
één woord dus vaak van het grootste gewicht
moest zijn.
Met u wensch ik, dat broederlijke ge
dachten wisseling de nevelen zal opklaren en
den vrede zal bevorderen." Daarom heb ik
van uw vriendelijk aangeboden gelegenheid
tot antwoorden gebruik gemaakt.
De zaak is zoo teeder. Het gaat nóch bij
u noch bij mij om gelijk te hebben. Maar
het is u te doen, om alle zondige en Gods
eere aanrandende verflauwing der grenzen"
te weren. En dat wil ik (en elk wie denkt
als ik over de methoden van Reformatie)
even ernstig en nadrnkkelijk als Gij. En in
de praktijk komen Gij en ik tot geheel de
zelfde uitkomst. Alleen wij komen er om der
consciëntie wille langs een anderen weg. Op
mij (en allen die evenals ik de Geref. Kerken
gediend hebben, toen zij nog niet van het
«Synodaal Genootschap" verlost waren) liggen
zoo geheel andere plichten dan op U, die
daarbuiten stondt en er niet mede aan schul
dig waart. Daarom dwingt trouw aan de
voorheen afgelegde ambtseeden en liefde tot
de ons eens toevertrouwden en mede door
onze traagheid eens in zondige banden ver
strikten, over wie onze zielen steeds als met
bloedige tranen treuren, (en wel tot onzen dood
zullen blijven rouwdragen) langs een anderen
weg te gaan tot het U en ons gemeenschap
pelijk doel en er een anderen blik op te
hebben, al is de uitkomst dezelfde.
Neen, Broeder. Gij zijt niet „gekastijd" en
Br. Beuker moest het niet «ontgelden"; maar
eerst wanneer Gij U indenkt in den rouw
onzer harten zult Gij gevoelen, dat zelfs
onze broederzin jegens ulieden ons niet kon
doen zwijgen, toen deze ons zoo teedere en
smartelijke roeping ons door U beiden smade-
ljjk besproken scheen.
Met het uitspreken van mijn vurigen
wensch naar de eenheid van allen die God
kennen eu God zoeken, en dat al Sions ge
vangenen mogen ontbonden worden, beveelt
zich in de voortduring uwer hem kostelijke
broederlijke gezindheid aan
Uw Liefh. Broeder
Feringa.
Eene verantwoording.
Van de hand van ds. van Lingen verscheen
eene korte verantwoording" in zake de scheu
ring door Z.E. en zijne medestanders in de
Geref. Kerken gemaakt.
In dit boekske vinden wij nog eens weer
dezelfde onbeduidende bezwaren tegen de ver
eeniging der Geref. Kerken, die de heer van
Lingen reeds vroeger publiek maakte.
Nu echter zijn er nog enkele bijgekomen.
De bezwaren zijn nu geklommen tot een tiental.
Om iets te noemen
De heer van Lingen wil zich niet doen inlijven
in eene Kerk, waarin de kenteekenen der ware
Kerk worden gemisthij gevoelt zich afgestoo-
ten door hen, die bij geroep van eenheid zoo
veel inwendige verdeeldheid vertoonen en zoo
liefdeloos handelen tegenover hendie van God
verhinderd worden mede te gaanhij waagt
zich niet aan eene gemeenschap, waar reeds
zoo onbijbelsche en gevaarlijke leerstellingen als
alleen gereformeerd worden geleeraard en hoe
langer hoe meer doordringen hij verlaat geen
Kerk, welke kennelijk is voortgekomen uit
eene geestelijke opwekking,door God gewrocht,
voor eene wier aanvang was eene Kerkrechte
lijke bewegingniet eene, waarbij alles werd
werd prijs gegeven om Godswil, maar waarbjj
duidelijk hoogere politiek in het spel was.
Men ziet, dat het oordeel van den schrij
ver niet zacht is. De Chr. Gereformeerden
hebben zich volgens hem, van hun Kerk af
gescheiden en zijn opgegaan in eene andere
Kerk, die geboren is uit hoogere politiek en
de kenteekenen eener ware Kerk mist. Maar
hij en ds. Wisse en nog enkele anderen zijn
de voortzetting van de Chr. Geref. Kerk.
Behalve de bezwaren tegen de vereeniging der
Geref. Kerken, bevat het boekje ook nog enkele
beschuldigingen, die ons doen vragen of de
schrijver meent, soms meent, dat het negende
gebod voor hem niet geschreven staat.
Zoo lezen we op bladzijde 15 het volgende
de doleerenden juichten, toen zij eerstafzonder-
lijk vergaderden: »de strik is gebroken." Nu
kunnen ze juichen»wij hebben ze in onze
strikken gevangen."
Op bladzijde 24 spreekt de schrijver het
als zijn vermoeden uit, dat, zoo zijne voorma
lige broeders de macht in handen hadden, zij
hem en de zijnen wel eens konden vervolgen,
gelijk de hiërarchie eenmaal de vaderen der
scheiding vervolgde. Op bladzijde 28 worden
de doleerenden voorgesteld als de vereeniging
te hebben gezocht om hun Kerkgebouwen en
de tractementen der professoren aan de Vrije
Universiteit door de Chr. Gereformeerden te
laten betalen.
En na al dit vriendelijke aan het adres zijner
voormalige broeders te hebben gericht, durft
ds. van Lingen zich beklagen over liefdelooze be
handeling door hem en de zijnen ondervonden
Wie deze brochure leest, kan zioh ten slotte
ook nog overtuigen, hoe hopeloos ds. van
Lingen vastzit in het Collegiale stelsel; hoe
hij nog niet op de hoogte is met wat onze
belijdenisschriften ieeren aangaande den Doop
hoe hij nog niet weet, dat het woord chris
telijk" in het woord Kerk reeds inzit en te
spreken van christelijke Kerk een pleonasme is.
Bij de korte verantwoording" gaat ook
nog de rede door ds. van Lingen gehouden
tot opening der Synode te 's Gravenhage, op
2 Januari 1892.
In deze rede vinden wij een sterken trek
naar het Labadisme.
Het komt ons voor, dat dit Labadisme een
der kwalen is, die dit nieuw opgerichte kerk
genootschap een weinig krachtig leven voor
spellen.
Met droefheid hebben wij én de brochure
én de rede van den heer van Lingen gelezen.
Opene de Heere hem en die hem volgen
nog eens de oogen voor de on gereformeerde
paden, waarop zij wandelen.
Uit het Genootschap.
Het volgende Kerkelijke berichtje nemen
wij over uit de Delvenaar.