Uit Kerk eu School.
hebt ge ons genoodzaakt U en de Uwen aan
land te zetten.
Daar hebt ge nu uw eigen scheepken ge
timmerd, te water gelaten en opgetuigd. En
nu vaart ge op eigen risico. Wij voor ons
vinden dat wel hatelijk, u telkens uw vlag
te zien vertoonen. Maar de Regeering belet
het u niet, en ook wy kunnen er dus niets
aan doen.
»Doch daarmee moest ge nu ook tevreden
zijn, en ons uit ons vaarwater blijven. De
Oceaan is breed genoeg. Als ge onzen defti-
gen ouden driedekker dus ziet aankomen,
moest ge de kieschheid hebben, om met uw
kleine rammonitor uit ons gezicht te blijven.
»En is het al, dat wind en tij, of ook
mist en nevel, ons dwingen ongezocht een
oogenblik in eikaars gezicht te blijven, zoo
moest ge althans zwijgend passeerengelijk
wij aan het zwijgend getuigen" zyn.
»Maar wat ge in geen geval doen moogt
is, week aan week, opzettelijk naar ons toe
draaien, en dan van uw loopbrug at zoo
hard mogelijk over zee roepen, dat het met
onzen ouden driedekker op den langen duur
toch niet gaat."
Indien deze voorstelling juist ware, zouden
we geen oogenblik aarzelen, er de conclusie
van te beamen.
Maar in heel deze voorstelling is letterlijk
niets waars.
Heel de Synodale hiërarchische inrichting
is niets dan een onchristelijke gouvernemen-
teele toestel, die, tegen recht en wet in, door
Haagsche Overheidspersonen over de Kerken
Christi in deze landen is gezet.
Die aloude kerken zijn door dien lucht en
licht benemenden toestel aan het kwijnen en
verschimmelen geraakt.
Met ongelooflijke moeite is het eindelijk
gelukt, in twee rukken, een goed deel van
deze kerken van onder dien toestel uit te
trekken en weer vrij te maken.
Maar een ander deel van dit schoone vroe
gere kerkelijk leven zit altoos nog onder
dien toestel geklemd, en kan er niet uit, een
voudig wijl de zedelijke energie, de heroïeke
moed en de offervaardigheid, die hiervoor
noodig zouden zijn, door de leidslieden niet
geprikkeld, maar gedempt worden.
Er zit in dit genootschap dus nog een ge-
heele kring van onze broeders en zusters,
die bij ons hoorenmet wie we eens eeuwig
voor den troon hopen te juichen, die een even
dierbare belijdenis met ons ontvangen heb
ben en die tegenover onze vaderen, en het
door hen vergoten martelaarsbloed, onder ge
heel gelijke verplichting staanmaar die,
deels door eigen schuld, deels omdat ze mis
leid zijn, hun talent in de aarde begraven en
gemeene zaak blijven maken met de looche
naars van den Heere.
Hoe zouden wij nn, dit ziende en wetende,
stil mogen zitten.
Stilzitten en niet spreken, ware hier uit den
Kaïnsgeest. Uit den geest van hetBen ik
mijns broeders hoeder
Dat ware de gemeenschap der heiligen gan-
schelijk verloochenen.
Daarin zou het ongoddelijk kerkisme steken,
alsof wij geen kinderen Gods kenden dan in
de Gereformeerde kerken.
Dat zou zijn, alsof de kinderen Gods, buiten
onze kerken, ons niet aangingen.
Een uitdooven van alle heiliger en hooger
sympathie.
Een toegeven aan den Verklager der broe
deren, en een aftrekken van het hart van al
wat buiten ons eigen erf van Christus was.
God zij lof, dat onze ingewanden, om met
Paulus te spreken, ruimer zijn.
Nooit zal van ons het harde oordeel gehoord
worden, alsof die velen, die zeer goed weten,
dat ze kerkelijk in zondigen toestand voortle
ven, daarom nu reeds als mannen van Hebr.
VI openbaar waren geworden.
De kenner en oordeelaar van het hart is God.
Hem komt het oordeel van de consciëntie
toe.
Maar wat ons aangaat, kan en wil het er
niet bij ons in, dat die vele broeders en
zusters, die jarenlang zoo trouw en moedig
met ons saamspanden, om de zake van Gods
kerk te beteren, en die daarbij vaak blijk
gaven van veel kennis en Godzalig bedoelen,
nu al te gader zouden ontvallen zijn aan hun
Heere en Heiland.
Zoo hebben dan ook onze kerken op de
Generale Synode van 17 Juni 1892 niet ge
oordeeld, maar veeleer het ijveren, om, wat
nog van Christus in het Synodaal Genootschap
is, daaruit te verlossen, ons ten plicht gesteld.
En daarom nu is het, dat we het Syno
daal Genootschap niet met rust mogen laten.
We moeten rusteloos de consciëntie dezer
broeders en zusters prikkelen.
Geen poging mag onbeproefd blijven, om
hun den blinddoek van de oogen te rukken.
En, met dank mag het uitgesproken, de
vrucht van die broedertrouw wordt dan ook
telkens openbaar.
Het overkomen staat niet stil.
Telkens en telkens is er weer een, aan wie
de oogen opengaan voor het zondige en on
houdbare van den toestand, waarin een kind
Gods zich onder het Synodale Genootschap
bevindt.
Ook zijn de Synodale leiders voor de Heraut
en dat is een gunstig teeken, zeer bang.
Het eerste wat een predikant tegenwoordig
bij zijn komen op een dorp doet is, onderzoe
ken, of er ook de Heraut nog gelezen wordt.
Dat Uilenspiegel rondgaat, kan nog dat
bladen van allerlei ongeloovige strekking in
de huizen zyn, vinden deze orthodoxe predi
kanten zoo erg niet.
Alleen maar de Herautdie week aan week
de Gereformeerde beginselen ontvouwt, die
moet, het koste wat het koste, de huizen van
het dorp uit. En zoolang er nog één Heraut
iu het dorp is, heeft een predikant van dit
soort telkens slapelooze nachten.
Toch helpt dit op den duur niet.
Althans niet bij de gemeenteleden waar nog
eenig pit, nog eenige liefde voor de Gerefor
meerde belijdenis in zit.
Zelfs kan men zeggen, dat deze door dat
plaatsen van de Heraut op den Index eer
nog geprikkeld worden, om de Heraut te
lezen.
Onze administratie zegt ons dan ook, dat
ons aantal abonnenten, vergeleken met een
jaar vóór de Doleantie, volstrekt niet gedaald,
maar zelfs nog bij honderden geklommen is.
En daarom zullen we op den ingeslagen
weg blijven voortgaan.
Zoo toch wordt al waar pit in zit toch van
lieverlede gewonnen.
En de overigen, die zullen dan, ja, nog
jaren in het Synodaal Genootschap blijven
hangen, maar zonder beslistheid, drijvende
wolken die her- en derwaarts gedreven wor
den, onheldere en onklare geesten.
Maar natuurlijk aan dezulken ontleent het
Synodaal Genootschap toch nimmer kracht.
Bij ons is dan de groep van actie, bij hen
de stille schutterij.
Uit de Heraut.
Zending.
Tegenover de bedenkingen van Dr. Schot
en anderen over de vraag of Deputaten tot
de Zending al dan niet bevoegd zijn een Zen-
deling-arts uit te zenden zijn Deputaten ver
dedigd door Br. de Gaaij Fortman, Biester-
veld en Wagenaar. Ons is behoefte Br. Bie-
sterveld, die niet een der Deputaten is, onze
instemming te betuigen met zijn verdediging.
En aan Br. Schot wenschen wij even in be
denking te geven
lo. Wat betreft de bevoegdheid van Deputaten
nog eens over te lezen de Handelingen van
de Algemeene Synode van 1892 der Christe
lijke Gereformeerde Kerk, de Acta der Voor-
loopige Synode van 1892 der Nederduitsche
Gereformeerde Kerken, en de Acta der Gene
rale Synode van 1892 der Gereformeerde Ker
ken in Nederland. Hij zal dan zien, dat De
putaten goeden grond hebben voor hem ge
ruststellende verzekering. Of het nu al of niet
wenschelijk is, Deputaten zulk mandaat te
verleenen, hebben Deputaten niet uit te maken.
Zij hebben te handelen naar de hun gegeven
lastgeving.
2o. Wat betreft het houden van een Clas
sicalen Zendingsdag, vreeze onze Broeder niet
voor gloeihitte. Eenerzijds is en wordt ons
volk niet zoo spoedig te warm. En anderzijds
heeft de ervaring geleerd, dat niet van over
drijving sprake was maar veel meer de zaak
uitnemend gewerkt heeft.
3o. Eindelijk lette men op den schreienden
nood van Java. En op het gevaar zoo wij
ons niet bedriegen dat enkele weken wach-
tens hier tot vele maanden wachtens in Indië
bovendien zouden noodzaken.
Vóór de a. s. vergadering van Deputaten
wilden wij deze zaken niet bespreken maar
dit moest ons toch even van 't hart.
Feringa.
Een oude vraag.
Het kwam ook in de laatste jaren voor, dat
ouders, die zelf nog niet met de reformatie
meegingen, toch voor hun kind den doop be
geerden in eene Gereformeerde Kerk.
Kan zulk een kind m eene Geref. Kerk ge
doopt worden
Over deze vraag rees verschil onder de
broeders.
Sommigen meenden, dat het niet kan ge
doopt worden, voordat ten minste een der
ouders zich beslist gevoegd had tot de Geref.
Kerk. Anderen meenden, dat ook dit aange
boden kind moet gedoopt worden, altijd onder
beding van een getuige, maar dan ook zoo
spoedig mogelijk.
Daar ook de vraag of een kind van ouders,
die niet tot eene Geref. Kerk behooren toch
in eene Ger. Kerk kan gedoopt worden ook in de
16e eeuw gedurig gesteld is, gelooven wij dat
het goed is om eens na te gaan wat de va
deren op deze vraag geantwoord hebben.
Op de Emdensche Synode van 1571 werd
op de vraag van de broederen van Keulen,
of het toegelaten is eens Papisten kind te doopen
welke betuigt dat die forme des Do ops die in
de Geref. Kerken is, hun reiner dunkt te wezen,
dan die welke in het Pausdom is gebruiktver
wezen naar hetgeen de broeders van Genève
hiervan geschreven hebben.
In hetgeen de broeders van Genève nu over
deze zaak schreven lezen wij o. a. het volgende
want waert saecken, dat Godt Sijnen vervallen
Kercken wederom belieffde op te richtenende
dat die ordinaris bedieninge des doops {welke
heden 's daeghs de vijanden der waertheit mis-
bruickenwederom gestelt were in handen'van
den oprechten herderenal ware het schoondat
vele lijeden noch zoo haast niet gereformiert
offt bekeert en herboren warenZOO en ZOUde
men noghtans sulcker lijeden kinderen (dien
der Kercke toekomen) van den doop niet
mogen affsluiten, want men zoude den zeiven
niet alleen te kort doen, maar ook die gemeen
schap der geloovigenende der beloften Gods.
Aan de Kerken onder het kruis is blijkens
ditzelfde stuk door die van Genève op dezelfde
vraag het volgende geantwoordindien daer
die ouderen der kinderen noch zoo swack en
bevreest zijnals dat zij hun tot der gemeente
niet durven begevenofft noch rouw en onqeschick
sijnde hun niet buigen willen onder het jock
Jesu Christi ende daer en tusschen nochtans
eenige von haere vrienden last en de macht geven
van haer lijeden kinderkens aan te bieden, om
in aller behoorlicheit ende suiverheit gedoopt
ie wordensoo en is daer geen oorsaecke
noch redene die verhinderen mach, dieselve
kinderkens angenomen te worden, behalve dat
die Peters ende Meters, oft die getuigen des
Doops haar verbinden in desen hoeren Ampte
ende plicht hunselven getrouwelicken te qwijten.
ook verseckeren ende betoegendat zij van den
ouderen voorss. volle last en bewillinge hebben
van alsulcx te doenwant dat is effen zoo veele
als ofte die voeders der voorseider kinderen, haar
vaederlich recht ende actie te buiten gegaan ende
overgegeven hadden in handen van den voors
Peteren en Meteren.