Uit Kerk en School. Zeker Gymnasiaal leeraar, die zijn leerlingen vaak dreigde: »Ik zal je zesmaal de deur uittrappen" zou het mogeljjk beter verstaan) uit het Genootschap. Onloochenbaar, dat wij aan dit Nederlandsch Hervormd Kerkgenoot schap met geen enkelen draad of vezel Jneer vastzitten. Onloochenbaar, dat wij bij de laatste volkstelling door Gods genade welbewust en opzettelijk elke gemeenschap met dit (of eeni- gerlei) Kerkgenootschap nadrukkelijk hebben ontkend. Onloochenbaar, dat wij in onze stukken, ter afwering van hoofdelijken omslags- dwang aan de Bestuurders der plaatselijke Genootschapsaf deelingen (abusievelijk zich noemende kerkeraden en kerkvoogdijen der Hervormde Kerken), met ontkenning hunner beweerde kerkelijke waardigheden, hebben ge meld ons af te scheiden van meergenoemd Genootschap (d. i. van de »Synodale" Regle menten en Besturen), voor zoover wij ooit geacht konden zijn, er iets mede te maken te hebben. Onloochenbaar, dat wij elk spoor van de zondige en verderfelijke werking dezer Reglementen en Besturen trachten te ver nietigen. Maar wat heeft dit alles te maken met ons al of niet blij ven in de Kerk, waarin wij ge doopt zijn Onwedersprekelijk is bewezen, dat deze Reglementen en Besturen met geen schijn zelfs van recht in de aloude kerken zich kunnen doen gelden. Bijna onvergelijkelijk in onwetendheid zou hij zijn, die durfde be weren dat de invoering dezer organisatie in 1810, ondanks het advies van den Raad van State in 1814, in stojd met het toen onbe twist geldende Art. 86 der Dordsche kerken ordening van 1619 (Art. 79 van de 's Graven- haagsche van 1586), buiten weten der Kerken, zonder goedkeuring der Kerken tegen het protest der Kerken in, wettig of geldig mocht heeten. Dat dit onrecht in 1852 bij schijnbare ver betering niet wettig is geworden is o. a. door Dr. G. J. Vos Azn. den grooten tegenstander der doleantie onwederlegbaar bewezen. Dat de zwakheid onzer Kerken, waarvan velen in 1869 uit goed bedoelde berekening zich van een Reglementswijziging hebben bediend om de Haagsche z. g. Synode" tegen te werken, het onwettige niet wettig kan maken spreekt wel van zelf. Want Art. 86 der Kerkenorde ning (om alle andere bewijs eens te laten rusten) kon krachtens het in 1586 door kerk en Staat erkende, en in 1619 bevestigde, recht nimmer op eenige andere wijze afge schaft worden dan door eene Gereformeerde Kerken-Synode, die naar de voorschriften der toenmalige kerkenordening was samengesteld en handelde. Alleen zulk een Synode kon de Kerkenordening van 1619 veranderen of afschaffen. Elke verandering of afschaffing op andere wijze is dus niet wettig. Elke in voering eener Kerkorganisatie (al ware het een betere, in plaats van de bekende godde- looze) is dus van nul en geener waarde. Aan de Kerk opgedrongen, er over heen geworpen Ja. Eén met de Kerk, er uit voortgekomen Neen. En dus is nog steeds de Dordtsche Kerkenordening de eenige orde ning voor elke Nederduitsche Hervormde Kerk. En zijn de Genootschaps-besturen en reglementen zondige liefhebberyen, die niets met de Kerken te maken hebben. Want wel heeft eens iemand gezegd »De Besturen zijn er eenmaal, en nu ze er zijn, moeten zij ook onderdanen hebben want een Bestuur zonder onderdanen is ondenkbaar". Maar een ieder gevoelt toch het onjuiste van dergelijke redeneering: De krankzinnige op Kaulbach's schilderij heeft zichzelven een kroon van 3troo op het hoofd gezet. Is hij nu werkelijk Koning; omdat hij meent en zegt, Koning te wezen, en een Koning zonder on derdanen ondenkbaar is En evenzoo Is nu een buiten de Kerken en haar Koning Jezus om tot Kerkelijk Bestuur verklaarde verzameling menschen werkelijk Bestuur omdat zij verkiest zich zoo te noemen en een Bestuur zonder onderdanen een ongerijmdheid is? Of bewijst dit niet juist integendeel, de ongerijmdheid van het Genootschap Wie zich afscheidt van een timmerlieden- vereeniging, is daarom toch nog niet »de Kerk uitgegaan, waarin hij gedoopt is Want deze Kerk en zulk een timmerlieden genootschap zijn niet éên maar twee en hebben niets met elkander te maken. Maar gesteld, dat deze timmerliedenvereeniging in haar statuten tot voorwaarde van lidmaatschap stelde, wat met de Kerk onvereenigbaar was, dan zou juist het blijven bij deze vereeniging een uitgaan uit de Kerk zijn. Zoo nu gaat het tenzij Gods Genade hen tot inkeer brenge met de voorstanders van het Genootschap. Niet wij maar juist zij»gaan uit de Kerk, waarin zij gedoopt zijn" uit. Zeer juist gezien (veel beter dan door menig predikant of ouderling) is dan ook, wat zekere zuster in een onzer groote steden, die ook met alle Kerkgenootschap gebroken had, antwoordde op een aanslag in den Genootschaps-» hoofde lijken omslag" »Ik heb de Gereformeerde Kerk, de Kerk der vaderen, van ganscher harte lief, maar ik kan geene zooveel later ingeko men organisatie steunen, die het mogelijk maakt, zooals nu gebleken is, dat mannen, die voor de eer van den Koning der Kerk strijden, in Hem gelooven, Hem belijden en prediken, afgezet worden, zelfs door een Mo derne die onzen Koning Jezus verloochent." Een zich losmaken van het Genootschap alzoo om bij de Kerk te blijven. Men vergunne ons een beeld Stel u voor een vrouw, die men aan de gezonde hand een handschoen trekt en onge deerd aankrijgt. Maar denk u dezen hand schoen (evenals die, welke naar wel is be weerd door Catharina de Medicis aan de koningin van Navarre werd gegeven in 1572) zóódanig ingericht, dat op den duur de hand, die er mede bekleed is, er onvermijdelijk doode- lijk door vergiftigd moet worden. Aan zulk een handschoen gelijk is de Genootschaps-, Besturen- en Reglementen-organisatie die men sinds 1816 onze Kerken aangetrokken heeft. Wat moeten nu zij, die het leven van deze vrouw liefhebben, doen Indien de handschoen niet vergiftigd ware, zou de zaak eenvoudig wezen. Men zou haar dan vrijlaten, zich te versieren gelijk zij wilde. Ook ware het eenvoudig, indien het vergif reeds in de hand ware ingedrongen. Men zou dan aan den handschoen geen tijdverspil len, maar geheel de hand afsnijden en alzoo zich afscheiden van dit vergiftigd (en dus »valsch" geworden) lichaamsdeel. Maar nu er nog geen bloedvergiftiging is (en dus de hand nog een »waar" lichaamsdeel is) kan van afhouwen geen sprake zijn. Men scheidt nu den handschoen af van de hand, in plaats van zich van de hand zelve af te scheiden. Terwijl ten slotte oppervlakkige lieden (doende gelijk de prinses in het bekende oud-Egypti sche verhaal, die den levenden boosdoener wilde vasthouden maar hem zag wegvluchten, terwijl zij de hand van zijn dooden broeder, welke hij haar als de zijne had aangeboden, vasthield in plaats van zijn hand) de voor zichtig losgesneden handschoen blijven vast houden, meenende zoo de hand vast te houden, die eens er in zat. Met andere woorden Indien deze organisatie niet zondig en doo- delijk ware en dreigde de Kerk, door haar omsloten, tot een »valsche" Kerk te doen worden, zou zij ons der moeite van het strij den niet waardig wezen. Indien zij bij wet tig besluit der Kerken ware aangenomen ge weest, zouden deze er van karakter door ver anderd zijn, en dus »valsche" Kerken zijn geworden. Wie dit meent, zal natuurlijk, om bij het lichaam der Algemeene Christe lijke Kerk (waarin hij gedoopt is) te blijven, zich van de hand der plaatselijke Hervormde Kerk afscheiden, oordeelende, dat door ver eeniging van Kerk en Genootschap geestelijke bloedvergiftiging heeft plaats gevonden. Dewijl gelijk wij zagen (wie er meer "'van wil lezen, leze de brochure van Dr. H. Franssen en Ds. J. H. Feringa, »De Regle menten voor de Nederlandsche Hervormde Kerk en Gods Woord", in 1883 verschenen bij J. A. Wormser, en vindt daar dan weder opgave van andere geschriften over deze zaak) meer genoemd Genootschap in den grond niets met de Hervormde Kerken gemeen heeft, zijn dus handschoen en hand (Genootschap en Kerk) nog niet éên. De Hervormde Kerk van Willemstad, bijv., was dus vóór hare doleantie wel een in gevaar van »valsch" worden verkeerende, maar nog geen reeds »valsch" geworden Kerk. De handschoen is dus los gesneden niet de hand zelve afgezet. Wij hebben er het Genootschap van de Kerk losgemaakt, niet ons zeiven aan deze Kerk onttrokken. Terwijl ten slotte zij, die nu in Willem stad, Klundert, Middelburg, Serooskerke enz., zich aan dit losgesneden Genootschap vast houden, nieuwe Kerken stichten, die niet meer aan Art. 86 der Kerkenordening gebonden zijn, maar zich daardoor dan ook afscheiden van de Kerk hunner vaderen en uit de Kerk, waarin zij gedoopt zpn zooveel haar plaat selijke openbaring betreft uitgaan. Reformatie der Kerken, waarbij wjj door Gods genadige bewaring nog mogen blijven, door vrij making uit het Genootschap, dat wij van deze Kerken lossnijden, mag dus onze leuze blijven ondanks de immers weêr- legde tegenspraak der dwalende Broederen en Zusteren, die de losgesneden handschoen vasthoudende en om eigen pols vastnaaiende, Kerk en Genootschap verwarren en de Kerk uitgaan, waarin zij met bedroevende zelfmis leiding meenen en beweren te blijven. Wèl mag voor hen onze bede opgaan »Och, dat de Heere de gevangenen Zijns volks wederbrachtMaar ook, wèl ernstig mogen deze geliefde dwalenden Psalm lo9 23, 24 maken tot hun dagelij ksche smeeking F. Onder onze advertentiën komt ook eene advertentie voor, inhoudende eene dankbetui ging van de Ned. Geref. Zendingsvereeniging aan allen, die in Zeeland en N.-Brabant iets bijdroegen tot dekking van het tekort dier vereeniging. Het tekort bedroeg f 10,000. Tot nu toe werd ontvangen een bedrag van f 3,000, Blijft een tekort van f7,000. Zien wij. wat in Zeeland en N.-Brabant gedaan werd tot dekking van dit tekort. Als wij de verantwoording van gaven in »de Heidenbode" nagaan tot het nummer van Maart, en daarbij inzien een rapport, door gecommitteerden voor de Zending te Middel burg, uitgebracht in den Kerkeraad, dan blijkt, dat op de in December 1891 aan onze Kerkeraden toegezonden circulaire, in Zee land de Kerken van Middelburg en Seroos kerke met de toezending eener bijdrage ge antwoord hebben. Voorts kwam nog uit elk der Kerken van Oostkapelle, Koudekerke en misschien ook uit St. Maartensdijk eene particuliere gift in. Uit N.-Brabant vonden wij alleen de Kerk van Fijnaart vermeld. Uit al de overige Kerken werd niets ont vangen. Inderdaad het Zuiden des lands heeft al bitter weinig toegedragen aan de tot nu toe ontvangen drie duizend gulden. Misschien hebben echter nog enkele Ker ken in Maart gecollecteerd en zijn hare bij dragen nu reeds door de Financieele Commissie der Vereeniging ontvangen. Zeer hopen wij, dat »de Heidenbode" van April onze hoop in deze zaak niet zal be schamen. Want ook dit tekort moet uit den weg geruimd. Hadden alle Kerken gedaan, als die van Middelburg, Fijnaart en Serooskerke, het te kort zou dan al heel wat meer geslonken zijn. Nog kunnen zij het doen. Dat zij het dan ook doen. Is de Paaseh- dag niet de geschikste dag voor deze collecte Bedenken de Kerken hare roeping voor den arbeid der Zending.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1892 | | pagina 3