m 3£. God heeft Hem tot zonde voor ons gemaakt, opdat vrij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. O dit is dan het rechte zien op den aan het kruis verhoogden Zone des menschen. Kennis van zonde en ellende, belijdenis van schuld moet voorafgaan gelijk bij Israël, (hu meri 21 7). En nu op den Heere Jezus zien, op Hem zien, gelijk Hij geteekend wordt in Jesaia 53 en elders als een worm en geen man, als verbrijzeld onder den toom Gods, als dragende den vreeselijken jammer, waar wij, aan ons zei ven overgelaten, eeuwig onder zouden moeten verzinken. Hij onschuldig voor de doodschuldigen. De koperen slang, hoewel uitwendig de gedaante van eene vergiftige en doodelijke slang dra gende, droeg toch geen venijn in zich. Zoo ook de Heere Jezus. Ja Hij is tot zonde ge maakt, maar toch is geene zonde in Hem. En nu de rijke, onuitsprekelijk rijke vrucht In het manna ontving Israël om Christi wil tijdelijk brood. Toen de koperen slang op hare stenge wierd verheven, ontving Israël redding uit den tjjdelyken dood, om den wille des Mid delaars. Als Hij Zelf Zich met de boosdoeners laat rekenen en Zich laat nagelen aan het kruis, ja, het kruis, dan is het, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Wij nemen deze belofte, dit Woord des Levens onzes Heeren in al deszelfs volkomene volheid. Niemand, die uit zijne ellende met het oog des geloofs de volkomene en harte lijke overgave aan 's Heeren Woord op het kruis ziet, zal beschaamd worden. Een ieder, wie hij zij,die tot Hem de toevlucht neemt,wordt gewissel ijk behouden, evenals ieder boetvaar dige, door de slang gebeten, onder Israël, wierd gene/en, ziende op de koperen slang. En hiermede wordt in 't allerminst niet ge leerd, dat de mensch het geloof uit zich zei ven zou kunnen voortbrengen. Zie, wat de Heere heeft laten voorafgaan in vers 5 van dit hoofdstuk en wat uitvoerig bij den aan vang door ons is besproken. Maar alle verslagenen moeten naar het kruis, dat wil zeggen, met het oog des ge loofs. O zoovele door de slangen gebetenen, hebben niet meer kunnen staan of gaan. Daar lagen zij vol smart en vrees, en worstelend met den dood. Doch, slechts een blik op de koperen slang en zij waren genezen Laat dan niemand uwer, lezers vergeten, wat de Heere aan Nikodemus aanving te leeren. Leere Hij het u ook. Maar laat ook geen ontdekt zondaar meenen, dat er voor hem geene genade isO, klinke 's Heeren woord, waarover deze regelen handelen, hem als een bevel. En geve ieder verslagene zich gevangen onder de gehoorzaamheid des ge loofs. Moze3 heeft de slang verhoogd. Zoo moet de Zoon des menschen verhoogd worden. Al wat verhoogd wordt, wordt verhoogd, om recht zichtbaar te zijn in wijde omgeving. Christus moet voor de oogen geschilderd worden als onder u gekruisd zijnde. ("Gala ten 3:1.) v Van Zion zal de wet uitgaan en des Hee ren Woord van Jeruzalem (Jesaja 2 3). Ja dit Evangelie des Koninkrijks zal in de ge- heele wereld gepredikt worden tot een getui genis aller volken. (Matth. 21, 14). O lezer, hoe openbaren zich in onze dagen meer dan ooit de ellenden, die door de zonden zijn uitgestort over t menschdom, Wat staat de Gemeente des Heeren te doen? Plant de ba nier des kruises O, t, is een iegelijks roeping Hem te be lijden te midden van een krom en verdraaid geslachtin woord en daad, in belijdenis en wan dol, ook in do barmhartigheid zijn beeld ii .a£>ei}' °pdat de zondaar zijne zonde en ellende zie en ook in deze droevige dagen nog menige heerlijke genezing geschiedde door Zijn kruis. g Reformatie der Kerk mits zonder hare vrij making uit den on wettigen, zondigen, en ver derf elij ken Reglementen keten van 1816 52 is het ideaal van menig lief kind Gods. Menige door ons hooggeachte, bij ons innig geliefde Broeder en Zuster vermeit zich er mede. Wij moeten niet denken, dat allen, die nog in de Genootschapsboeien gekneld liggen, hun ketenen kussen. Neen, menigeen acht ze zwaar om te dragen. Menigeen erkent al zuchtende dat ze zeer pijulijk kunnen drukken. De zielen verdervende leervrijheid niet te kunnen weren, is hun een smart. De sacramentsontheiliging en het tuchtverzuim zijn hun een gruwel. Dat Gods Woord op allerlei wijze wordt verloochend en verworpen, is hun als een zwaard in hun eigene ziel. En dat zij zoo in feilen toorn ontsteken kunnen en hun ongeloovige mede leden in hatelijke en bittere woorden en daden overtreffen, zoodra of wij of onze Christel. Geref. Broederen er op wijzen, dat hun Ge nootschap Gods Woord achterstelt bij zijn Reglementen en hunnen Jezus (Dien zij, met ons, zoo innig liefhebben als hun Profeet en Hoogepriester) de Koningseere ontrooft, is be ter bewijs dan menigte van woorden, dat zij dit niet recht kunnen weêrleggen en het toch niet zonder hartzeer en ontzetting kunnen indenken. Toen uit de doos van Pandora (naar het oude verhaal) alle rampen en ziekten waren uitgevlogen en zich onder de menschen hadden verspreid, bleef maar éine zaak in de doos over tot troost voor den roekelooze die haar had geopend. Die ééne zaak was de hoop. Zoo is het inderdaad met deze arme Broeders en Zusters gesteld. Gelijk een slaaf in boeien kan mijmeren over zijn vrijkooping, hopen zij op betere tijden. Gelijk de ter dood veroor deelde gekerkerde kandroomen van ontkoming, peinzen zij over een (helaas even onzekere) verlossing. Gelijk in zeker verhaal een man zonder betrekking uit de bitterste wanhoops kreten plotseling overging in een opgeruimde stemming, en een vrolijk liedje ging zingen omdat," zeide hij, »er zich misschien wel iets op zou doen," geven zij u te midden van ernstige klachteu over kerk verval de blijmoe dige (maar ten eenenmale ongegronde) verze kering van spo. dig kerkherstel binnen hun Genootschap. Een deel van deze dwalenden begint tot zeker ontwaken te komen. Zij zien wel in, dat voor deze idealen geen enkele grond is. Zij kunnen er echter evenmin toe besluiten, nuchter de ontzettende werkelijkheid onder de oogen te zien. Zij troosten zich daarom met een zóó uitsluitend heenzien naar de laatste toekomst der Kerk, dat zij er de naakte toekomst om uit het oog verliezen. In hoe verre zij die laatste toekomst recht beoordeelen hebben wij nu niet te onderzoeken. Dat het een liefelijk vooruitzicht is in elk geval, be grijpt elk, die de belofte des Heeren gelooft »De poorten der hel zullen Mijne Gemeente niet overweldigen." Dat deze lieden echter in lijnrechten strijd leven met het gebod des Heeren om op de teekenen der tijden te letten; dat zij vergeten hoe de Heere in deze tegen woordige wereld wil beleden en gehoorzaamd wezen, dat zij de bevelen des Heeren (bijv. om Kerkelijke tucht te oefenen) moeten uit het oog verliezen, of bijv. leertucht als een verouderd standpunt brandmerken ondanks de duidelijke uitspraken der H. Schrift op dit punt, gelijk een hunner een »orthodox" (d.i. anti-modern) predikant tegen schrijver dezes deed in 1888 te Tiel, is wel te duidelijk om verder bewijs te behoeven. Anderen zoeken een gemakkelijker pad. Zij ontkennen eenvoudig ai het kwaad, dat niet in hun naaste omgeving geschiedt. Zoo vindt men bijv. in Klundert en in Amsterdam lieden, die met den moed der onwetendheid beweren, dat er weinig of geen moderne predikanten zijn of komenomdat dit vooralsnog (wie weet hoe spoedig het verandertDordrecht en Sliedrecht zijn in deze leerrijke namen) in hun plaatsen en omgevingen wat moeielijk gaan zou. Dezulken moeten eens overdenken, i. hoe in Amsterdam de Genootschapskerkeraad er uit zou zien, zoodra de kroeghouders en bordeelhouders met hun personeel en hun bezoekers een paar malen niet te onverschillig zouden zijn om hun door geenerlei tucht be perkt stemrecht eens te gebruiken. Of hoe het ook zelfs zonder dit leger van duizenden zou gaan, indien eenvoudig al de overige stem gerechtigden zich eens de moeite gaven om te komen stemmen. En voorts eens onder zoeken naar het gehalte der predikanten in het Genootschap in Groningen, Drenthe, Noord- Holland en, om niet meer te noemen, Noord- Brabant en Limburg. In laatsgenoemde streken reiken zelfs ongeloof en Rome elkander de hand. Hierover zou zonder veel moeite veel te zeggen wezenmaar wij bepalen ons tot het volgende stukje van No. 20 van »De Protestantsche Noordbrabander" (waarvan schrijver dezes na ruim 3-jarigen arbeid reeds kan getuigen, dat het verre van overdreven is): „Zoo zijn, zoolang niet geleden een Dia ken der Ned. Herv. Gemeente te Budel, die pas f 600 van Christelijk Hulpbetoon ter leen had ontvangen, op voorstel van den predi kant C. met zijn geheel huisgez-n tot de R. C. Kerk overgegaan. Een groot feest werd bij die gelegenheid in die gemeente gegeven. Zoo ging ook zekere B. te Someren, een boer van welstand, met zijn geheel gezin tot de R. C Kerk over. De Corrector van het Gijmnasium te 's- Hertogenbosch, Kruisinga Hohinan, proponent bij de Ned. Herv. Gemeente en meermalen in die Kerk gepredikt hebbende, ging voor zijn aanstelling als conrector met zijn geheel tal- rij i huisgezin, vrouw, kinderen, moeder enz. tot de R. C. over. Doch wat nog sterker is, de echtgenoote en dochter van den predikant S. te Someren, werden ook herdoopt en gingen daarna tot de R. C. Kerk over Onnoodig verder te gewagen van zeer vele andere overgangen, ook onder den gegoeden stand, in beide provinciën. De oorzaak is niet Yerre te zoeken." Bovenstaande feiten zijn onweersprekelijk en diep bedroevend, teekent de Prot. N. Br. bij dit door hem uit het Doetinchemsch Weekblad overgenomen stuk aan. Hij gaat dan voort als volgt„maar aan wie de schuld De berichtgever zegt„de oorzaak is niet verre te zoeken," en dit stemmen wjj almede toe. Of hij die echter met ons vindt in de leervrijheid in het Hervormd Kerkge nootschap, weten wij niet. En toch is de oorzaak daar alleen te zoe ken. Verreweg het grootste aantal der Herv. Predikanten in Noord-Brabant en Limburg zijn beslist modernzij prediken niet het Evan gelie naar de H. Schriften, maar hoogstenf eene Heidensche moraal. „De talrijke overgangen", zoo zegt verder genoemd blad, „van de Herv. tot de Room- sche Kerk zijn de vruchten der moderne pre diking. Men heeft aan die arme schapen hun Bijbel en hun God ontnomenzij dolen nu zonder eenig herderlijk opzicht rond. Is het dan te verwonderen, dat zulke be rooide zielen, hetzij om tijdelijk gewin, hetzij om rust te vinden voor het hart, dat eiken steun verloren heeft, in de handen van Rome vallen Indien dus bovengenoemde, uit onwetend heid valschelijk ten deze geruste Broeders en Zusters slechts even onderzoeken willen, kun nen zij spoedig tot de ontdekking komen, dat de toestand onvergelijkelijk veel slechter is, dan zij zich dien hadden voorgesteld. Indien zij onderzoeken willen want vaak is het meer onwil om tot lastige gevolgtrek kingen te komen, dan onmacht om kennis te krijgen van de zondige werkelijkheid. Zoo ging het zekeren Broeder, die van schrijver dezes de noodige gegevens ontving (hij veroordeelde steeds scherp de doleantie, zonder hare grieven te kennen) om tot een onpartijdig oordeel te komen maar ze aan nam met de betuiging „Ik lees het toch niet" en in weerwil dezer moedwillige on kunde toch in den strijd bleef medespreken.

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1892 | | pagina 3