werd gejaagd. Om die gaven werd de naaste benijd. Maar ééne heerlijke gave werd veels zins gemist. Het was de liefde, de liefde in hare kleinheid en nederigheid, want hoogmoed kan allerminst samengaan met de liefde, die eene vrucht is van de liefde Gods, in het harte uitgestort. De liefde is eene weinig schitterende gave, maar zij koestert door ha ren zachten gloed, zij verblijdt door haar lie felijk licht, zij behoudt hetgeen versterven zoude. O het was te Corinthe al profetie en kennis en talen, waar men van hoorde, en de liefde ontbrak. En te midden van dat alles staken gruwelijke zonden het hoofd op. Daarom zegt de apostel(14:1) Jaagt de liefde na en (daarna) ijvert om de geestelijke gaven maar meest, dat gij moogt profeteeren. De liefde kan bij Gods volk verflauwen en als uitgedoofd schijnen, maar zij zal herle ven ontbreekt zij gansch en al, dan ont breekt ook het genade-werk. Het genadeleven of geloofsleven vertoont, wanneer het zich door Gods Geest ontplooit, dezen drietfoudigen rijkdomEn nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie 13). Dit is dus het blijvende, hetgeen medegaat over dood en graf en in eeuwigheid kenmerk zal zijn van Gods volk. Maar staat er niet in 2 Cor. 5 10 Wij wandelen door geloof en niet door aanschou wen, en zal dus het geloof niet eenmaal in aanschouwen worden verwisseld Gewis, zoo ver het geloof is tegenover gesteld aan het aanschouwen, houdt het op bij het sterven. Maar hier is sprake van het rechtvaardigma- kend geloof, dat door genade de eeuwige grondslag blijft onzer zaligheid. Ook de hoop blijft, in zoover in den hemel steeds nieuwe ontdekkingen van Gods heerlijkheid zullen ge- schieden.Maar inzonderheid wordt van de liefde gezegd Zij vergaat nimmermeer. De liefde vertoont 't beeld Gods, door de werking des Geestes in Christus wederom opgericht in Gods kind. Geloof en hoop ontvangen, de liefde mag geven uit genade. Wie niet lief heeft, heeft God niet gekend, want God is liefde. Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijnen eeniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Geliefdenindien God ons alzoo lief gehad heeft, zoo zijn wij ook schuldig elkander lief te hebben. Niemand heeft ooit God aanschouwd, indien wij elkander lief hebben, zoo blijft God in ons en Zijne liefde is in ons volmaakt. (1 Joh. 4, 8, 9,11,12.) De liefde bestaat niet zonder geloof en hoop. Zij is het heerlijkste in de drie, die de ontplooiing zijn van wat de Heilige Geest door het Woord in het harte der uitverko renen werkt. In de liefde viert de genade haar schoonsten triomf. De eigen liefde en zelfzucht zijn vruchten van den val, van de zonde, eigen werken des satans. Een iegelijk die liefheeft, is uit God geboren (1 Joh. 4 1). Werkt die liefde uit den Heiligen Geest niet, dan ligt het geestelijke leven dof, wer keloos. waar zij nooit is gekend, daar is geen geestelijk leven. De liefde blijft en neemt toe en wordt vol maakt. Alle gaven buiten en zonder de liefde heb ben geene beteekenis of waarde voor het geestelijke leven. De talen der menschen en der engelen te spreken. De gave der profetie te bezitten. Al de verborgenheden te weten. Al de wetenschap te bezitten. Al het geloof te hebben, waardoor bergen worden verzet. Het uitdeelen van al zijn goed tot onderhoud der armen. Het overgeven van het lichaam, om verbrand te worden. Als ik de liefde niet had, zoo zegt de apostel, dan ware ik niets (voor Christus of voor het eeuwig zalig le ven). Maar, zoo vraagt een aandachtig lezer, zou het mogelijk zijn, al die gaven te bezitten, zonder het ware genadeleven te kennen Wij antwoorden Het kan zijn, dat de apostel hier bij wijze van onderstelling spreektIn dien het zoo ware, en ik de liefde niet had, zoo ware ik niets. Maar het kan ook zijn, dat de apostel hier leert, dat al die gaven er kunnen zijn, zonder het ware genadeleven. Het zou dan zijn een geloof der wonderen, (Lukas 13 26) een verlicht zijn geweest (Hebreen 6 4) en dat alles zonder waarachtige bekeering. De gemeene gaven des Heiligen Geestes. Het ware zaligmakende geloof is een ge loof in de liefde werkende. Zonder de liefde dan is men met al zijn gaven een klinkend metaal, eene luidende schel. Corinthe was beroemd van wege het schoone koper. Trom petten en bekkens en schellen werden er ge maakt van edelen toon en klank. Maar wat ontbreekt aan zulk een instrument De ziel, het leven Het is en blijft een dood, levenloos, zielloos ding. Zoo is het, zegt de apostel, met al die gaven, als de liefde ontbreekt. Luid, oorverdoovend geklank, maar geen gloed des waren levens Daar komt voor het kind Gods nog bij, dat al die gaven slechts ten deele zijn en voorbijgaande. Hetzij profetiën, zij zullen te niet gedaan worden, hetzij talen, zij zullen ophouden hetzij kennis, zij zal te niet gedaan worden. Die gaven zijn alleen voor het tegenwoordige. Niet dat de kennis niet klaar en voldoende zou zijn tot zaligheid. Dat is zij. Maar, er zal veel heerlijker kennis worden bezeten daarboven. Gaven van profeteeren en in geestverrukking te spreken, zij zullen door vele andere heerlijke gaven worden vervangen. Wat daarvan nu gekend en genoten wordt door Gods volk, is voor den tijd der kinds heid geschikt. Wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten deele is, te niet gedaan worden. O, hoe weinig weet ook 't verst gevorderde, ook 't meest bege nadigde kind Gods ook met de hem ver leende zaligmakende kennis Wij zien nu door eenen spiegel in eene duistere rede. De spiegels der ouden waren van metaal en gaven wel omtrekken maar geene fijne bijzonderheden weder. Zoo stamelt ook de meest begenadigde nog maar van de dingen ^ods. Maar alsdan zul len wij zien, aangezicht tot aangezicht, als dan zal ik kennen gelijk ik gekend ben. Hij zal Gods wegen met hem verstaan De liefde is blijvend. De gaven zijn voor bijgaande, gelijk bij een kind, zijn denken, zijn spreken. Vele raadselen zijn er, die het kind niet verstaat, welke hierna worden op gelost. De geloovige heeft eene echte, maar eene kinderlijke kennis der waarheid. Maai de liefde is het leven zelf. De apostel beschrijft nu ook de liefde, ge lijk zij zich tegenover den naaste in de ge meente moet openbaren en in het gemeen schapsleven moet uitkomen. Ziet hare beschrijving van vers 3 tot vs. 7. Eigenlijk treedt zij hier op als de drijfveer tot het geheele leven en uitkomende in alle doen en laten. Zij wordt hier beschreven, zooals zij ge oefend wordt in de gemeenschap en in den omgang met de broederen. Gods Kerke wordt hier voorgesteld als strijdende, worstelende te midden der wereld. De zonde moet in haar bestreden en uit haar uitgedreven worden in zelfverloochening. De liefde handelt met geestelijke wijsheid en verstand. Zij houdt aan en vertraagt niet. Zij staat de ongerechtigheid tegen en bemint de waarheid en het recht. Zij bevordert die met alle krachten. Zij handelt niet onge- sehiktelijk, zij denkt geen kwaad. Zij hoopt alle dingen, zoolang zij vermag, zij gelooft alle dingen, (zij denkt er het goede van). Zij bedekt alle dingen, zoolang haar plicht niet het tegendeel vordert. En waar zij niet meer hopen kan, daar verdraagt zij alle dingen, allen smaad, om Christi wille. En aan die liefde, overmits de liefde Gods in de harten is uitgestort door den Heiligen Geest, heeft onze tegenwoordige tijd zoo ont zettend veel behoefte. O, mocht ze meer gekend en beoefend worden tot heeling der vele wonden, tot ge- zing van het kreupelegekend en beoefend door leeraars, opzieners, armverzorgers, door ieder lid van Christus Het klinkend metaal en de luidende schel, zij zijn er, maar waar is de liefde. Naar ga ven wordt geijverd, gaven worden ten toon gespreid, profetie, wetenschap, woorden en daden van bergen verzettend geloofoffers voor de armen worden gebracht, gaven sin gulier treden meer dan ooit aan het licht. Groot en klein, jongeling en man jagen naar gaven, en verheffen onder allerlei vorm de stem. En zeker is daaronder ook waar werk Zoo zal het ook in Corinthe zijn geweest. Maar, al is het waar werk, dan loopt men nog ge vaar, om die gaven te hoog te stellen en de oefening van de liefde te verzuimen O 1 zeg het mij, lezer heeft in onze da gen de kerk niet ook dit Corinthisch kwaad te betreuren en te bestrijden Ja is dit geen gevaar, eigenaardig ook aan reformatie ver bonden. En zou dat dan niet opgemerkt en betreurd en bestreden moeten worden Zou daarom 1 Corinthe 13 niet beschreven zijn voor ons Voelt gij geen gemis Heerscht er niet vaak een ijskoude toon Wij missen maar al te veel den zachten, koesterenden gloed van het stille gehoorzame geloofsleven, de beoefening der liefde. O, indien hetgeen in de huisgezinnen ge daan, gesproken wordt, eens alles aan 't licht kwam Indien de harten eens konden worden blootgelegd wat liefdeloosheid zou er blijken te zijn, wat kwaaddenkendheid, wat zelf zucht Tot hoevelen moest 't woord komen Gij hebt die liefde niet en zijt niets Mocht ook dit woord nog dienen tot ont dekking Vreeselijk zal het zijnvele dingen te hebben gedaan, ja veel geofferd voor Gods Kerke en toch nog verloren te gaan. Eer gij Gods Kerk bouwt, vraag of God u wil be- keeren en als een levenden steen invoegen in Zijn Godsgebouw. Dat ook Gods volk tot inkeer kwarae. Dat het zichzelven onderzoeke. Dat het de liefde mocht najagen en tegenstaan al wat die liefde verbreekt. Mocht zij nagejaagd en betracht worden in 's Heeren kracht en naar Zijn Woord. Die onder u de meeste wil zijn, zij aller dienaar. De Reformatie in de kracht dezer liefde gewerkt, heeft kracht en bestand. Reformeeren uit kracht van 't verstand leidt tot hoogmoed en een spoedig geërgerd worden. De hoogheidsideën worden niet ver vuld. Men ziet allerlei verkeerdheid. En koud in 't harte gaat men heen. Met de Kerk te lijden, verstaat men niet. Maar de liefde, door den Heere in het harte gewerkt voor Zijnen Naam en Zijne Kerk, is bestand tegen stormen en aanvallen. Zij denkt geen kwaad, zij verdraagt alle dingen, zij hoopt alle dingen. Zij handelt niet onge- schiktelijk. Zij zoekt zich zelve niet. Harer is de overwinning door Jezus Chris tus, Die ook Zich Zeiven niet heeft behaagd. Zij zal het goede Jeruzalems zien. En de ze genende ziele zal vet gemaakt worden. SS 52 22. Uiterst dwaas om niet te zeggen schul dig zou de inbeelding zijn, die de begrippen vrijmaking" en reformatie" zou vereen zelvigen. Met de afwerping van het juk der z. g. Synodale Hiërarchie is nog lang niet ieder zondig juk van de schouders geslingerd. Met het weder naleven der sinds 1386 en 1619 onafgebroken eeniglijk geldende (doch helaas te vaak en te lang overtreden en ver geten) Kerkenordening, is nog lang niet aan elk ongereformeerd en zondig verschijnsel een einde gemaakt. Het ongerijmde bijvoorbeeld in de benoeming van z. g. vaste oefenaars" (in goed Hollandsch vertaaldvaste losse

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1892 | | pagina 2