lieuwe Goesche Courant,
Christelijk-historisch blad voor Zeeland
1885.
Zalerdag 21 November.
No. 1330.
Verschijnt eiken Vrijdagavond ten 8 ure.
Prijs per drie maanden franco
Enkele nommers
f0.65.
- 0.06.
UITGAVE VAN
F. P. DHUIJ, te Middelburg
en
Wed. A. C. DE JONGE, te Goes.
Prijs der Advertentiên
Per regel 10 cents.; Familie-berichten van 16 regels
fl,Iedere, regel meer 10 cents.
Liefdegaven 6 cent per regel.
O vereenste mining.
Het is aangenaam, bij al het onderling
ferschil, te mogen opmerken dat er in be
trekking tot de onderwijs-quaestie eenheid
is bij de anti-revolutionairen.
Daarin zijn het ten minste al de antire
volutionaire bladen eens, dat, hetgeen »de
iberale Unie" ter oplossing aanbiedt, minder
tan niets isen ook daarin dat het Ministerie-
Heemskerk met zijn voorstel van wijziging
echt conservatief de »geef-en-neem-
politiek» aan de hand houdt. Halve maat
regelen, niet doorgevoerde beginselen
rijn het, die in het Ministerieele voorstel,
langeboden worden. Geen der partijen
neemt er dan ook genoegen mee. D e
3-tandaard spreekt er over geheel in
Sen geest van het voorstel, dat wij voor
drie weken gaven en dat, naar ons inzien
ie gewenschte oplossing der quaestie den
lande zou kunnen geven. »De Standaard»
heeft ook toegestemd, dat wij zouden kun
nen toegeven dat de vierde zinsnede van
irt. 194 ongewijzigd blijft. Dus, dat »de
overheid toezicht houdt» op, en onderzoek
doet »naar de bekwaamheid en zedelijk
heid des onderwijzers.»
Ook de Standaard wil dus waarborgen
geven en gegeven hebben, dat overal vol
doend en goed lager onderwijs zal gegeven
worden. Doch. dat de armen of onvermo-
ïehden feitelijk geen keuze hebben, waar
hunne kinderen school te doen; dat zij
ledwongen worden de Staatsschool te kie-
"en kan er ook bij »de Standaard» niet door.
niet alleen de armen, maar ook de
pijvermogenden, zegt met 'ons genoemd
olad, kunnen het onderwijs tegenwoordig
liet betalen. En daarom moeten ook zij
'enolpen worden.
In deze redeneering van ons hoofdorgaan
ïu ligt opgesloten, dat zij, die niet tot de on-
In minvermogenden behooren, het onderwijs
innner kinderen zeiven betalen moeten: het
loèd betalen, het betalen moeten naar den
lostenden prijs, .luist dus, wat ook wij zou-
tn willen. Metterdaad een eenvoudige
B rechtvaardige oplossing der school-
Baestie Ziet, als de liberalisten nu maar
^^twee dingen afstand wilden doen. Als
eerste er van afzagen om het on-
■js te gebiuiken als middel terneutra-
Hmg en moderniseering van het volk;
n tweede, om ook op kosten van
^k^iunne kinderen te laten onderwij-
^^^en. Inderdaad dan zou de
^^fcd^^PTlnQT vii" Het
dat zij door allerlei redeneering deze twee
dingen bemantelen; maar waar is het, dat
daarop de schoolquaestie vastzit. De vrij
heid en bet recht durven zij niet aan. Hoe
sterk zou in betoog en in zedelijk opzicht
eene Regeering zijn, die de vrijheid en het
recht aandurfde 1
Het bovenstaande schreven we Dinsdag,
en Woensdagmorgen lazen we in »de Stan
daard» een stukske onder het zeilde op
schrift en waarin ook gewezen wordt op de
eenheid der anti-revolutionairen in zake
het onderwijsvraagstuk.
Doch niet alleen het verschijnsel5 werd on
der de aandacht gebracht, maar daarenboven
de grond er van aangegeven. De anti-revo
lutionairen, zegt, terecht, de hoofdredac
teur van genoemd Blad, hebben gemeen
schappelijk de onderwijsquaestie bestudeerd
en komen dientengevolge tot een zoo ge
meenschappelijk resultaat.
En daaruit trekt hij deze leering en geeft
hij deze vingerwijzing: dat wijde andere
quaestiën ook gemeenschappelijk en goed
bestudeeren moeten, wijl we dan gewis en
zeker ook tot een zelfde, tot een even een
parig resultaat zullen komen.
Als we bedenken in welke quaestie de
anti-revolutionairen vooralsnog alles behalve
gelijk denken en tot eenzelfde slotsom ko
men; bedenken welke quaestie hen verdeelt,
en ten slotte voor en bovenaan staat, dan
weten we ook op welk gebied nog gemeen
schappelijke bestudeering wordt noodig ge
acht, en inderdaad noodig is.
Gewis zullen wTe tot een even gemeen
schappelijk resultaat komen, als namelijk
de christelijke historische beginselen eenig
en alleen ons uitgangspunt zijn en ons be-
heerschen bij dat onderzoek.
Als we gelijk in de schoolquaestie
door deze beginselen, die de eer en de
rechten van Koning Jezus voor en boven
doen staan, ons maar leiden laten; als we
het doorvoeren van die beginselen en van
vrijheid en recht maar aandurven, ja, dan
worden we het spoedig eens.
Doch wij nemen de vrijheid hierop nog
een verschijnsel te wijzen.
Het is dit, dat wij menschenkinderen zeer
geneigd zijn tot ernstige bestudeering van
een quaestie, als we gevoelen en weten dat
het gelijk aan onze zijde staat, alsmede
indien onze beurs ons zegt, dat wij dubbel
betalen moeten zoolang de quaestie niet
uitgemaakt is.
genzeggelijk is dat in de onderwijsquaestie
geschied.
Doch, wanneer onze voelhorens ons zeg
gen, dat loopt bij ernstige bestudeering van
het J vraagstuk op ongelijk en op het
uitgeven van nog al eenige guldens meer
uit, ziet, dan is het vaak of men er
maar niet toe komen kan. (Of moet het
zijn niet toekomen wil?)
De rust is dan zoo zoet.
In die rust willen we dan ook liefst dat
men ons laat.
Lastige mensehen worden dan wel ge
noemd zij, die niet te vreden zijnen vooral
zijn dat degenen die op bestudeeren der
quaestie en doorvoering der be, inselen aan
dringen. Met eene breede en vrome rede
neering, niet ongelijk aan die der libe
ralisten op schoolgebied, woiden die lastige
menscheu, zoo mogelijk, afgescheept.
En waar blijft men dan met de eer en
de koninklijke rechten van Jezus, waarvan
bij de schoolquaestie zoo gemeenschappelijk
en zooveel gesproken werd 1
Wel, men ziet het nog niet in dat de eer
en de rechten van Christus hier niet minder
op het spel staanniet in, dat het daarom
gaat; want men had nog geen tijd en geen
aandrift voor ernstige bestudeering der
quaestie.
HET TOONEEL.
«Het tooneel neemt sedert eenige jaren een ruime
plaats in, in ons maatschappelijk leven." Dit zegt
een man, die als mede-redacteur van De Gids wel
meespreken mag. Mr. J. N. van Hall levert in zijn
tijdschrift niet alleen een overzicht van hetgeen in
Nederland op tooneelgebied nieuws en belangrijks
voorkomt, maar hij gat ook eene zeer gewaardeerde
levensschets van den man, wiens lof in Frankrijk
door alle tooneelspelers werd begeerd, wiens aikeu-
ring daar te lande als een oordeel over tooneel
spelers en tooneelschrijvers gold.
Wij nemen 't niemand kwalijk er eene liefheb
berij op na te houden. Iemand zonder liefhebberij,
iemand die nergens tijd of geld of moeite voor over
heeft, heeft het toppunt, neen 't waterpas van saaiheid
bereikt. Laat ieder aan zijne liet hebberij iets toe
brengen, iets verbeteren. Laat Mr. van Hall roemen
op de ruime plaats, welke het tooneel in 't maat
schappelijk leven van zijn kling meer en meer in
neemt. Laat men er op roemen dat het «stoffelijk
overschot» der «rijkbegaafde kunstenares,» van
MevrouwKleine, met bijkans vorstelijk eerbewijs
is ten grave gebracht. Maar men erkenne dan ook met
Mr. van Hall «dat men ten allen tijde, voorheen zoowel
als thans, naar den schouwburg is gegaan om zich te
vermaken.» Volgens hem is de eerste vraag, welke de,
eene kunstvriend tot den anderen richt ak