Nieuwe Goesche Courant,
Chr is telij k-historisch blad voor Zeeland.
I #82.
Dinsdag 10 October.
BINNENLAND.
N°. 966.
HET ZUIDEN.
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen
Prijs pe- drie maanden francof 1,50.
Enkele nommers- 0,05.
UITGAVE VAN
P. G. WIJTHAÏ, le
Wed. A. C. DE JONGE, te Goes.
Prijs der Advertenhïn:
Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 16
regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 6 cents per regel.
middelburg. In het gebouw van het Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappentevens het Middeblurg-
museum, zal weldra een antieke kamer voor
publiek ter bezichtiging worden opengesteld, die
bestemd is om het huiselijk leven van den boerenstand
op Walcheren in vroegere tijden aanschouwelijk
te stellen.
De kamer is nog slechts in wording, ongetwij
feld zal het openstellen belangstelling inboezemen
minnaars van oudheden, die zich beijveren zullen
wat in het kader past aan te wijzen of mach
te worden. Voor heden is de antieke kamer
nog te weinig »antiek". Naast een eikenhouten
schouw met haardplaat, die, kolossaal van afmeting,
een waar sieraad voor de kamer heeten mag, past
een Staten-Bijbel en Psalmboekje van Datheen, een
waarop Smytegelt's naam voorkomt,
een kast als die groote tegenover de schouw, en een
spinnewiel misschien.
Al deze voorwerpen dagteekenen uit de 17de
ot het begin der 18de eeuw. Een hoekkastje met
snuisterijen en voorwerpen voor huiselijk gebruik
moge met de eikenhouten tafel en stoelen met
hooge leuningen hier in deze omgeving op hun
zijn; minder van pas zijn eenige voor
werpen die aan den patriottentijd herinneren en die
»kakelbont" geschilderde kinderstoel. Ook de houten
vloer en de door gordijnen aan 't oog onttrokken
achttiende eeuwsche ramen zijn minder in overeen
stemming met het geheel.
Indien we echter deze »antieke kamer" beschou
wen als in wording, met rood plavuizen vloer, in
lood gevatte ruitjes, een paar wassenbeelden aan
tafel, de bewoners voorstellende in hun kleeding,
en voorts verrijkt met eenige voorwerpen uit den
tijd van Rembrandt, dan stellen we ons voor dat
hier eene tentoonstelling zal zijn geopend, even
zeldzaam als leerrijk, dan zal het Museum dat
in de laatste 'jaren zoo menige verandering, die
tevens verbetering was, onderging,een nieuwe attractie
rijker zijn.
De namen der heeren belast met het ordenen
van deze kamer zijn trouwens waarborg genoeg, dat
alles wat mogelijk is zal gedaan worden om deze
kamer rijker te maken. De heeren dr. J. C. de
Man en F. Nagtglas, ook weder met deze taak
belast, hebben reeds zooveel voor het museum ge
daan, dat hunne namen bij de toekomstige bezoe
kers, zoowel als bij de beoefenaars der historie van
ons gewest zullen voortleven.
De bevolking der provincie Zeeland, die op 1
Januari 1881 uit 188626 persenen, 92572 mannen
en 96054 vrouwen bestond, vermeerderde in den
loop van het jaar, door geboorte en vestiging, met
D366 mannen en 8827 vrouwen, doch verminderde,
door overlijden en vertrek, met 8913 mannen en
vrouwen. De geheele vermeerdering bedroeg
piannen en 227 vrouwen, zoodat de bevol
king op 31 December 1881 uit 93025 mannen en
96281 vrouwen, samen 189306 personen bestond.
De accijns op het gedisteleerd heeft in September
11. wederom ruim vijf en dertig duizend gulden
minder opgebracht dan in dezelfde maand van het
vorig jaar.
Dientengevolge is de opbrengst van dit middel
gedurende de eerste 9 maanden van dit jaar ruim
f 343,000 lager dan in dezelfde maanden van het
vorig jaar en bleef zij ruim zes ton beneden
het 9/i2 der raming van dit jaar.
Daar overigens de accijns slechts ter nauwernood
de helft uitmaakt van 't geen door den verbruiker
aan de tappers wordt betaald, zoo blijkt dat in 9
maanden tijds door ons volk circa zeven tonnen
gouds op het artikel ^sterken drank" bespaard is.
Het brie ven verkeer breidt zich in Nederland nog
verbazend uit. In 1881 bedroeg het aantal gewis
selde brieven op de verschillende kantoren hier te
lande 57,453,105, tegen 56,047,720 in 1880. Nog
veel sterker is echter de toeneming van het verkeer
met briefkaarten. In 1880 bedroeg het aantal
enkele briefkaarten 15,529,133 in 1880 17,345,940
dus eene vermeerdering van ruim elf procent in
één jaar. Wel een bewijs, dat de briefkaarten zeer
in den smaak vallen.
Opmerkelijk is het, dat bijna elk jaar een even
groot aantal brieven of briefkaarten onbestelbaar
is. In 1880 bedroeg het aantal niet uitgereikte
brieven 75,000 in 1881 72,221 op zooveel
millioenen dus een klein verschil.
Aangeteekende brieven raken bijna nooit weg.
In 1881 werden 72 klachten ingediend wegens be
weerde vermissingen van aangeteekende brieven,
maar 62 dier aangiften bleken ongegrond. Slechts
drie waren werkelijk vermist, waarvan twee ten
laste der Nederlandsch administratie, ten gevolge
van ontvreemding door postbeambten. Als men nu
bedenkt, dat het aantal gewone aangeteekende brie
ven, alleen voor het binnenlandsch verkeer, 871,970
bedroeg, dan is de verhouding werkelijk al zeer
gunstig, en kan men dus in Nederland vrij gerust
de kosten van het aanteekenen met aangegeven
geldswaarde vermijden.
De commissie van rapporteurs betreffende het
voorstel van den heer Van Eek, tot wijziging van
het reglement van orde der tweede kamer, bestaat
uit de heeren De Vos, Cremers, Van Houten, Tak
en De Beaufort.
Het onderzoek in de afdeelingen over de Indische
begrooting, het voorstel-Van Eek en de leeningwet
is thans afgeloopen. Morgen zal een begin worden
gemaakt met het onderzoek van de staatsbegrooting.
Tot rapporteurs over de leeningwet zijn benoemd
de heeren Schimmelpenninck, Borgesius, Gleichman,
Corver Hooft en De Bruyn Kops.
De verontrustende berichten, welke de laatste
weken uit Indië ontvangen werden, beginnen toch
eindelijk eenigen indruk te maken, niet, voor
zoover dit kan worden nagegaan, op de Regeering
en de Volksvertegenwoordiging, maar op het Neder-
landsche publiek. Allerwegen hoort men de vraag
stellen, hoe het mogelijk is, dat ook de nieuwe
minister de zaak zóó kalm schijnt op te nemen, en
dat ook ons leger niet meer blijken van waardee
ring en sympathie ten deel vallen, voornamelijk
van de zijde van hen, van welke met recht kon
verwacht worden, dat zij de volksopinie in deze
gevaarvolle omstandigheden zouden wakker schud
den. Het baat niet, of men de vijanden al marau-
deurs noemt, of men het vrede dan wel een tus-
schentijd wil heeten, terwijl er meer van onze man
schappen door Atjehneesche kogels of Atjehnee-
sche klewangs gedood worden dan ooit in oorlogs
toestand het geval is geweest.
De Atjehneezen moorden, schieten en folteren
wie levend in hun handen valt, en het leger
moet het werkeloos aanzien, omdat zekere partij in
Indië en hier te lande gedecreteerd heeft, dat de
oorlog moet geëindigd zijn. Geen wonder, dat er
stemmen beginnen op te gaan, die eischen, dat men
dan maar liever de gemaakte veroveringen zal prijs
geven en de troepen geheel uit Atjehzal terugtrek
ken. "Welken indruk evenwel dit zou maken in het
buitenland, maar vooral in Indië zelf, behoeft niet
nader gezegd te worden. Is de oorlog al zonder
noodzakelijkheid en zonder voldoende voorbereiding,
op lichtzinnige wijze begonnen, 't is thans een
kwestie van zelfbehoud voor ons geworden om in
Atjeh te zegevieren. Al wilden wij onzen vijand
loslaten, de vijand daarom zou niet gezind zijn het
ons te doen. Een geheele of gedeeltelijke ontruiming
van het veroverd grondgebied komt ons voor een
onmogelijkheid te zijn, vooral ook met het oog op de
overige bezittingen. Dat er velen zijn, die meenen»
dat het daartoe komen moet, blijkt o. a. uit een
artikel in de Vooruitgangdat met instemming
werd overgenomen door de Standaard. Het artikel
luidt als volgt:
Ondanks de tijdingen vaneen ,succes" en van ,tuch-
tigingen", die den indruk van vroeger geleden verlie
zen uitwisschen, rijst het vermoeden, dat er op onzen
aanslag tegen Atjehs zelfstandigheid geen zegen rust,
en dat de ware stand van zaken evenzeer opzettelijk
verborgen gehouden wordt voor de natie als weleer
de oorzaak tot den strijd en de terugroeping van
generaal van der Heyden. Zooveel is duidelijk, dat de
natie wordt misleid, als men haar den energieken
tegenstand door de Atjehers betoond, voorstelt als het
bedrijf van een handvol dweepz:eke roovers en moor
denaars.
De raad, uit Indië gegeven, om den rampzaligen
krijg op te geven en onze vestiging tot Kotta-Radjah.
en omgeving te beperken, verdient gehoor, omdat lo.
de winst zeer twijfelachtig zal zijn, indien een volk
als de Atjehers mocht onderworpen worden door ons,
die reeds niet meer bij machte zijn, onze koloniën be
hoorlijk te utiliseeren, en die winst in geen geval de
bergen gouds en stroomen bloede betalen zou, en 2o