BINNENLAND. üerft, School w Ending. i GEMENGDE BERICHTEN. Pbïen. warsefiau-öróiaueig* Afftfav- 4 0 i zoude dan ook de vorming van een nieuw Kabinet moeten geschieden. Nadat deze uiteenzetting met eene voor mij hoogst welwillende aandacht was gevolgd, werd ik nog in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te geven omtrent het vraagpunt, of eene goede her vorming van het kiesrecht dan niet zonder vooraf gaande grondwetsherziening mogelijk zou wezen. Hieromtrent had ik de eer op te merken, dat eene goede regeling van het kiesrecht, met behoud van het grondwettig voorschrift omtrent den census, niet mogelijk is te achten. Door dat voorschrift toch is de uitoefening van het kiesrecht afhankelijk gemaakt van de betaling eener geldsom in de directe belastingen. Terwijl daardoor allen, die, om welke reden dan ook, niet binnen de toepassing van sommige belastingwetten vallen, van het kies recht worden uitgesloten, legt deze grondwettige bepaling tevens een hoogst schadelijk verband tus- schen de uitoefening der staatsburgerlijke rechten en het tegenwoordige stelsel van belastingen een verband, waarvan het nadeel reeds meermalen werd ondervonden. Ik nam daarbij de vrijheid te herin neren, hoe de Tweede Kamer reeds in 1876 aan den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken een verslag ter overweging heeft toegezonden, dat naar aanleiding van zekere misbruiken bij de verkiezingen te Eist aan het licht gekomen, door eene commissie uit de Kamer was opgemerkt en waarin hare meerderheid, na opzettelijk onder zoek aantoonde, dat alleen door eene herziening van de bepalingen der Grondwet eene goede rege ling van het kiesrecht te verkrijgen is." De verla ging van den census toch, waarin sommigen heil meenen te zien, bestendigt al de nadeelen, welke uit het tusschen kiesrecht en belastingstelsel gelegde verband voortvloeien. De vermeerdering van het aantal kiezers, die het eenige gevolg van de census verlaging zoude zijn, laat alle pricipieele bezwaren welke tegen de bestaande regeling van het kiesrecht gelden, onveranderd voortbestaan. Ik verkeerde onder den indruk, en ik zoude meenen dat daarin ook door u, Mijnheer de Voor zitter, werd gedeeld, dat het tegenwoordige Minis terie in den afgeloopen voorzomer vooral daarom de mogelijkheid van zijn aftreden betreurde, wijl het zoo gaarne de taak der hervorming van het kiesrecht zoude hebben ter hand genomen en zich tevens vleide, dat daardoor overbodig zou worden grondwetsherziening, sinds 1879 door sommigen op den voorgrond geplaatst en welke, indien zij plaats greep, van vele zijden een aandrang tot invoering van algemeen stemrecht zoude opwekken. Daarom merkte ik op, dat aan hen, die alleen naar ver meerdering van het aantal kiezers, niet naar een betere regeling van het kiesrecht streven, met grond de vraag mag worden gesteld, welke redenen zij dan weten aan te voeren tegen de invoering van het algemeen stemrecht, waarvan zij hunnen afkeer betuigen, maar dat de logische toepassing is van hun denkbeeld om de censusverlaging, de eenvou dige vermeerdering van het aantal kiezers, zonder meer, voor eene verbetering van het kiesrecht te doen doorgaan. Nog kwam de vraag ter sprake, op welke wijze, Volgens de bepalingen onzer Grondwet van de noodzakelijkheid eener grondwetsherziening moet blijken. Ik veroorloofde mij te herinneren, dat deze noodzakelijkheid volgens de bepalingen der Grond wet bij afzonderlijke wet moet worden uitgesproken. Deze vorm waarborgt een grondig onderzoek. Voor dat een wetsontwerp van deze strekking aan de Staten-Generaal wordt aangeboden, zal natuurlijk de overtuiging der noodzakelijkheid, om in de Grondwet wijziging te brengen, verkregen moeten zijn door den Koning en door Zijne verantwoorde lijke raadslieden. Ten slotte nam ik de vrijheid, nogmaals te ver klaren dat, mocht de Koning Zijnen hoogen steun willen verleenen aan de verwezenlijking der over- tuiging, welke het mij thans weder vergund was te verdedigen, en Zijne toestemming willen verleenen tot de indiening der wetsontwerpen, die voor eene grondwetsherziening in den aangeduiden zin nood- 9 9 uereiü zofëcie wezen, om aen, in de mij gedane opdracht gebleken, wensch des Konings tot samenstelling van een nieuw Ministerie te helpen verwezenlijken. Het behaagde den Koning mij daarop mede te deelen, dat Hij zich Zijne beslissing voorbehield en mij te gelasten, om, in afwachting daarvan, een schriftelijk verslag omtrent al het gesprokene in te zenden. Onder dagteekening van 2 Augustus heb ik aan dien last voldaan. Daarop ontving ik bij Kabinetsschrijven van 7 Augustus de in heusche bewoordingen vervatte mededeeling, dat de Koning het oogenblik voor alsnog niet gekomen achtte, om tot grondwetsher ziening over te gaan en het bij dit verschil van opvatting niet waarschijnlijk rekende, dat de op dracht tot samenstelling van een nieuw Ministerie door mij zoude worden aanvaard. Op 8 Augustus de ontvangst van dit schrijven erkennende, heb ik den Koning voor de mij geschonken blijken van welwillendheid en vertrouwen mijnen dank betuigd, onder bijvoeging dat mijns inziens, om de van 's Konings wege medegedeelde reden, geen verder gevolg behoefde te worden gegeven aan den Kabi netsbrief van 12 Juli 1882. We zijn natuurlijk niet in staat te bepalen wel ken invloed deze houding van mr. Tak op het programma van het herboren kabinet van Lijnden in zake kiesrechthervorming en Grondwetsherziening heeft gehad. Bijna zonder twijfel is die invloed een belangrijke geweest. Het was waarschijnlijk een stoot en een flinke stoot tot het aan de orde stellen van gewichtige hervormingen. Hervormingen die in de eerste plaats der natie door een andere Kamer, aan een betere volksver tegenwoordiging kunnen helpen. Tot rapporteurs voor de Indische begrooting over 1883 zijn gekozen de heeren Kool, Van Delden (Voorzitter), Van Gennep, Blussé en W. K. Van Dedem. De Commissie van Rapporteurs voor het ontwerp nopens de hechtenis en de daarmede in verband staande wijziging van de begrooting voor justitie, is gereed met haar eindverslag. De dag van behan deling zal nader worden bepaald. De interpellatie van den heer Rirlcs over de aan besteding voor het kanaal van Amsterdam naar de Merwede, en die van den heer Van der Schrieck omtrent den watertoestand in den omtrek van 's Hertogenbosch zijn achtervolgens bepaald op Maandag ten ll/i ure. Daarna zullen worden afge daan eenige sedert langen tijd aanhangig gebleven conclusiën. In het kiesdistrict Amersfoort worden van anti revolutionaire zijde als candidaten bij de a. s. ver kiezing van een lid der Tweede Kamer genoemd de heer mr. G. W. graaf van Reckteren van Ap- peltern, lid der Provinciale Staten van Gelderland en van den Raad der gemeente Wageningen, die nog te Wageningen woont maar zich eerlang in het di strict Amersfoort denkt te vestigen, waar hij een villa laat bouwen voorts W. H. J. baron van Heemstra, te Driebergen, jhr. mr. K. A. Godin de Beaufort en mr. A. W. van Beeck Calkoen, beiden te Utrecht. Vermoedelijk zal heden de antirevolutionaire Kiesvereeniging Nederland en Oranje te Amersfoort vergaderen. Uit Atjeh en Sumatra kwamen opnieuw veront rustende berichten. Bij het departement van Marine is van den com mandant der zeemacht in Oost-Indie een telegram ontvangen, houdende bericht, dat op 25 September jl. bij het visiteeren van inlandsche prauwen op de Indragiri-rivier door de stoombarkas van Zr. Ms. schroefstoomschip Watergeus, deze is aangevallen, met het treurig gevolg, dat de luitenant ter zee der 2e klasse N. J. Gips en de matroos der 2e klasse M. H. van Essen gedood en de machinist der 3e klasse H. Kremer gewond zijnterwijl de machinist leerling der le klasse C. H. Kammeijër üsl^| dronken. ^1 Het N. TadRb. verneemt, dat eenige Atjehers op klaarlichten dag de te Kotta Radja gevestigd© toko van de gebr. v. d. Z. zijn binnengedrongen en zich meester gemaakt hebben van de rijtuigen en paarden benevens van f 6000 aan contanten. Blijkens een bericht van de Indische Regeering overgeseind ten behoeve van den Internationalen Gezondheidsraad te Konstantinopel, heerscht de cholera te Kotta-Radja epidemisch. De Zeeuwsche commissie voor de internationale- i koloniale- en uitvoerhandeltentoonstelling in 1883 te Amsterdam te houden heeft gerapporteerd dat i de inzendingen uit Zeeland zeer weinige zijn. We moeten eerlijk bekennen niet te weten waar het vele voor deze tentoonstelling uit Zeeland zou moeten van daan komen. Nabij het dorp Wissenkerke ligt de Sophiapol- der. Verleden jaar met de Octoberstormen werd de dijk van dezen polder op zekere plaats zoo gehavend, dat er slechts een zeer klein laag stukje van overbleef. Dit stukje werd door gedeeltelijke c ophooping en bekramming tot nooddijk ingericht. Bij den laatsten hoogen vloed, die met een sterken wind gepaard ging, spoelden in de kruin van dat dijkje een paar gleuven, waardoor de sloot aan den - achterkant met slijk en zand werd opgevuld en een massa zeewater in den polder liep. Het is te voorzien, dat bij een volgenden hoogen vloed met storm deze nooddijk geheel bezwijkt, zoodat dan een gedeelte van den Sophiapolder, dat slechts door een zwakken inlaagdijk beschermd wordt, 1 een prooi der zee zal worden. (M. O.) »De ijstoestand in de K ara-zee was volgens de laatste berichten nog zóó ongunstig, dat de Neder- landsche Pool-expeditie bij eventueele aankomst te Dicksonhaven geen vaartuigen uit Yenisseins aldaar meer dacht aan te treffen, wegens het ver gevorderde jaargetijde. »Omdat de heer Rust (door enkele Amsterdamsche firma's aan de expeditie toegevoegd, voor het aan- knoopen van handelsbetrekkingen in Siberië) de tusschen Yenissei, Kara-Oelui en Dicksonhaven varende boot Raidman dan zeer waarschijnlijk zou misloopen, is hij (denkelijk) per walvischvaarder of robbenvisscher teruggekeerd naar Hammerfest, waar heen door zijn principalen nieuwe orders zullen gezonden worden. (j\r. R. C.) De heer D. H. Teljer, predikant bij de N0 H. Gemeente te Hellevoetsluis, heeft voor de be roeping naar die gemeente te Vlissingen bedankt. 1 Beroepen bij de Ned. Herv. gemeente te Oost- kappelle ds. Steenhouwer, pred. te Papendrecht. Maandagavond tusschen 7 en 8 uur ver toonde zich in onze omstreken een prachtig pool- of zoogenaamd noorderlicht. Nog vóór zeven uur vras er reeds een witte boog zichtbaar, die van bet Westen over het Noorden naar het Oosten liep. Deze boog werd hoe langer hoe helderder, rees langzaam in de hoogte, totdat eensklaps te 7 u, 5 m. uit al zijn punten prach tige stralen omhoog oprezen. Te 7 u. 10 m. kwam ook uit het ONO. een lichte kolom opstijgen, hetgeen zich nu en dan herhaalde, ook uit het Westen. Een prachtig gezicht waren aan den zuidelijken hemel de groote witte vlekken, die er bijna uitzagen als helder verlichte witte wolken, maar door hare afwisselende helderheid duidelijk bleken geen wol ken te zijn, doch met het noorderlicht in verband te staan. Een der beambten van den tram tusschen Vlis singen en Middelburg is Zondag op de hoogte van den Abeele van den wagen gevallen waardoor een zijner beenen werd afgereden, en kort daarna is hij overleden, nalatende een vrouw met 6 kinderen. Men schrijft aan het Utr. Dagll. »De duikers, die werkzaam zijn bij het lichten van de Adder, verdienen veel geld en voeren weinig uit. Om het duikerspak slechts aan te trekken, onverschillig of ze naar beneden gaan of niet, krij gen zij f 2,50 per man, voor elke minuut, die zij •nder water zijn 10 cent, terwijl zij bovendien f 1 daags overwerkgeld genieten.

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1882 | | pagina 2