Nieuwe Goesche Courant, Christ el-ij k- historisch blad voor Zeeland. Donderdag- 27 «luli. iV. 934. HET ZUIDEN, Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen prüs pe^ drie maanden francof 1,50. Enkele nomruers - 0,05. UITGAVE VAN P. G. WIJTMAN, le Middelhuig Wed. A. C. JONGE, te Goes. Prijs der Advertentiën: Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1—6 regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents. Liefdegaven 6 cents per regel. Ds. F. van Gheel Gildemeester sprak het volgende als eerste afscheidsrede: 't Is nog lang niet bij den avonden toch Mijne Hoorders is voor vele deze goede en hartverheffende dag weder voorbijwij maken ons gereed huis waarts te keeren. Maar vóór wij gaan, is mij nog het voorrecht geschonken tot u te spreken en ik stel dat voorrecht op hoogen prijs. Ik meen de oogenblikken, mij toegestaan, niet beter te kunnen gebruiken, dan door U uit den grond mijns harten een goede reis toe te wenschen. Hoe zijn wij hier henen gekomen en met welke indrukken verla ten wij dit zendingsfeest Ik durf het niet bepalen, mijne vrienden. Maar dit wil ik wel zeggen ik zou wenschen dat van onze tehuisreis gezegd kon worden, wat geschreven staat van een machtig heer, die ook van een uitstap terugkeerde, en van wien ons gemeld staat, dat hij zijn weg reisde met blijd schap. Gij weetallen wel men ik bedoel. De kamerling de Moorman, een aanzienlijk man, en die rijker was dan sommigen onzer, Hij was in Jeruzalem geweest, de schatten, waarover hij te beschikken had, ver vulden de behoeften niet van zijn hart. En het is u wel bekend, hoe het dier zoekende ziele gegaan is. Terwijl hij op zijn terugweg is, wordt hem door Filippus het evangelie gebracht't wordt door den Geest aan zijn hart geheiligden de Kamerling van de koningin der Mooren is voortaan een dienst knecht van koning Jezus. Maar nu staat er, zoo vol beteekenis bij hij reisde zijn weg met blijdschap. Over die blijdschap op onzen reisweg, wil ik een oogenblik tot u spreken, en ik noem haar in de eerste plaats de natuurlijke vrucht van het geloof. Ik durf de stelling wel aan, dat er eigenlijk buiten het geloof geeue waarachtige blijdschap bestaatmaar daar zullen wij aanstonds over spreken. Nu zeg ik die blijdschap is het natuurlijk gevolg van het ge loof. Als vrucht des Geestes noemt de apostel in de eerste plaats de liefdein de tweede plaats de blijdschap, en wie de geestelijke karaktertrekken van Paulus eens goed heeft bezien, Hij heeft die hei lige blijdschap ontdekt, die in den kerker psalmen doet zingen, en verzekerd is dat niets van de liefde Gods scheiden kan. Nu zoo is het nu ook met dien kamerling, Hij had eerst wel geweten dat hij iets noodig hadmaar wat dat juist was, had hij niet kunnen zeggen. Nu was hem Jezus verkondigd nu wist hij waarhenen hij reisde. Kunt gij u die blijdschap nu niet voorstellen Nu heeft zijn ziel den grond gevonden, waarin zijn anker eeuwig rust Hem is de Christus gepredikt, voor onze zonden gestorven, tot onze rechtvaardigmaking opgewekt tot onze heiligmaking zittende ter rechterhand Gods. Met een enkelen blik heeft hij dat nog slechts van verre aanschouwd, maar niet sneller reist de blik sem, die in het Oosten verschijnt en in het Westen gezien wordt, dan hij nu gevoeld heeft hoe dat alles in het nauwste verband staat met zijnen vrede en zijne hope. En hij reist van dien oogenblik aan zijn weg met blijdschap. De tijd ontbreekt om met vele woorden eene toe passing te maken; maar dit mogen wij toch niet verzwijgen, dat die heilige blijdschap tevens de dure roeping der geloovigen is. Wanneer het waarheid was, wat de wereld zoo dikwijls bazelt, dat het Christendom sombere meuscben maakt, dan was dat Christendom geoordeeld. De mensch heeft be hoefte aan blijdschap. De wereldling, met zijne on ophoudelijke verschooningen, bewijst zijn rijkdom en zijne armoede. Ja, de dronkaard, waar hij de be zieling van zijn leven niet zocht bij den H. G„ wel bij den zoeten wijn, toont nogtans in die droeve afdwaling zijne hoogere natuur. Het toont aan dat hier, bij dat zichtbare, de ziel niet wordt bevredigd, de mensch behoefte heeft aan feestelijke verheffing boven dat met de aschgrauwe kleur van het alle- daagsche gekleurde leven. En nu, wanneer het ooit uitkomt dat de wereld hare dienaren wel verstrooit, maar niet bevredigt, dan komt het hier uit. De gelegenheden tot verstrooiing vermenigvuldigen de winzucht en de genotzucht zijn ook vindingrijk. En met dat alles wordt er de waarachtige blijd schap niet meerder op. Wij hebben uit onzen bloemhof de heilige vreugde verloren tegelijk met ons christelijk geloof was al voor een tien tal jaren de merkwaardig droeve belijdenis van een gevierd schrijver onder onze ongeloovigen. Hoe heeft de geschiedenis der laatste jaren dat woord op ont roerende wijze bevestigd Het pessinisme, het laatste woord van de wijsheid dezer eeuwde leer dat de wereld zoo slechts is en de mensch zoo ongelukkig dat 't veel beter zou zijn indien die er niet waren. En het gevolg van die wijsheid Dat het grijnzend spook der wanhoop met zijn akelige troosteloosheid nadert tot aan, ja tot over de grenzen van het heilige land der hoop: getuige het toenemend aantal zelf aioorden onder jonge menschen, wier kracht vergaan is vóór den tijd, verzadigd eer zij ooit waar achtige vreugde gekend hebben. In het bes'e geval kent de wereld pret, maar blijdschap kent zij niet, wel verstrooiing die de werkelijkheid doet vergeten Hare vreugde is de benauwde atmosfeer van een snikheete zaal, die de wangen kleurt met purper maar de borst benauwt; de blijdschap des chris ens is als de frissche lucht van den zonnigen zomermor gen, waarin iedere ademhaling een onbeschrijfelijk genot is, en het vooglenkoor een loflied j ubelt ter eere van den Almachtige, van den Vader die in de hemelen is. Gij hebt het waarschijnlijk gelezen voor zooverre gij dat nieuwsblad niet met weerzin hebt van u geworpen hoe de moordenaar van den Amerikaanschen president zijne lastste oogen blikken heeft doorgebrachteen gulzig genoten maaltijd; kwalijk verborgen onrust en voorts een lofrede op zichzelven en een vloekpsalm voor de omstandigheden. Dat was vreeselijk, mijne Hoorders en toch, ik geloof dat met denzelfden weerzin, waarmede wij dat hoorden, de engelen daar boven vaak op de vreugde der wereld nederzieu. Begeeren zonder bezitten, bezitten zonder genieten, genieten zonder verzadiging, en van dat alles de schuld ge worpen op de menschen of de omstandigheden De pret der wereld raakt alleen de oppervlakte de blijdschap des Christens daalt tot de diepte strijkt op den bodem der ziel de plooien glad, door de zorgen des levens te voorschijn geroepentracht niet de pijn der wonden te verzachten, om de kwaal straks veel droeviger te laten uitbreken maar peilt de wond om ook die te laten genezen. De vreugd der wereld verdrinkt »in plassen van muziek," de herinnering aan de zorgen en nooden des levens, zij tracht den mensch te doen leven bniten zichzel- zelvenen, is er geene afleiding meer, dan is zij ten einde raad. De blijdschap des Christens is pas daar mogelijk, waar de mensch tot zichzelven ge komen is, waar de zondaar gezegd heeft: ik zal opstaan en tot mijnen Vader gaanWaar die Vader den zoon met zoo aandoenlijke vreugde heeft ontvangen, daar begint die blijdschap, om met de jaren niet te verminderen, in ziekte niet te kwij nen, en door den dood niet overwonnen te zijn. De vreugde der wereld komt van buiten, de blijdschap des Christens gloeit en groeit van binnen, en hangt van de omstandigheden niet af. Indien een der broeders, hier tegenwoordig, spreken mocht, hij zou u kunnen verhalen van een discipel van Christus in groote beproeving, maar met heilige blijdschap, die stom, doof en blind, nogtans op het gevoel af op een leitje de getuigenis nederschreefik heb het zoo goedzoo goedde Heer, die mijn herder is, verkwikt mijne ziel 1" O broedersdie met ons een zelfde zaligmakend geloof deelachtig zijt, is dat niet een schoone roeping om het der wereld te toonen, om het haar toe te roepen o gij, die geene waarachtige blijdschap kent, komt hier en ziet hoe onze Heiland een volkomene blijdschap uitstort; weeg uiet langer uw geld uit voor hetgeen geen brood is, noch uwen arbeid voor wat toch niet ver zadigen kan maar komt tot Hem, die 't ons ge leerd heeft hoe het ons betaamt blijde te zijn Maar kunnen wij dat zeggen Ach, wij kunnen de woorden wel uitspreken maar ligt er kracht in Geeft het iets Hebben wij er het recht toe M. H. die blijdschap die de roeping is der geloo- vigen, is tevens een toetssteen voor den wasdom van ons geloof. Ik heb niet wat gij beweert te hebben zeide eens een ongeloovige tot een christenbroeder,, maar als ik het had, mij dunkt ik zou blijmoediger zijn. O Geliefden is dat niet een roepstem tot zelf beproeving Zeker, tot die wereld moogt gij zeggen 't is mij waarlijk 't minst door u geoordeeld te worden die mij oordeelt is de Heer. Maar gij kunt dat alléén, als ge er bijvoegen moogtook ben ik mijzelven hiervan bewust, dat in mijn hart die blijd schap groeit en gloeit, die in mijnen Geest de ge tuigenis versterkt dat ik een kind van God ben. Niet de achting, waarin wij staan bij de christenen bepaalt onzen wasdom voor Godwij kunnen wel

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1882 | | pagina 1