ieuwe Goesche Courant,
HERINNERINGEN.
Chr is tel ijk'his torisch blad voor Zeeland
1882.
Donderdag 13 Juli.
i\°. 928.
het zuiden,
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdaq-
ivond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen
Prijs pe» drie maanden francof 1,50.
Enkele nommers- 0,05.
P. 0.
UITGAVE VAN
WIJTMAN, te
Wed. A. C.
JONGE, te Goes.
't Zal juist eene maand geleden zijn, dat Be
Standaard »een zacht woord van bescheiden protest"
sprak tegen de meening, of ten minste tegen »den
indruk van meer dan één, alsof de schoonste, meest
zielverheffende dagen voor de Christelijke groep van
onsvolkreeds achter ons liggen"; 't moest een protest zijn
tegen d*> .aeening van hen, die eene voor onzen tijd
ongunstige vergelijking maken tusschen den gulden
tijd, toen al wat in den lande voor den naam van Jezus
Christus koos, één van hart en één van ziel was,
samen loofde en bad, samen leed voor dien Heer,
en den tijd van verdeeldheid, strijd, bitterheid, gehar
rewar, dien we nu beleven. Waarom zou vraagde
Be Standaard het tweede tijdperk van manlijken
ernst en pijnlijke plichtsbetrachting, dat thans voor
ons aanbrak, lager en niet hooger staan dan het
lenteleven van het het eens zoo schoone, nog onbe
zorgde réveil
Aan dat woord worden we herinnerd nu prof.
A. Pierson ons, na een halfjaar wachtens, in Be
Gids weder een stuk over Oudere lijdgenooten te
genieten geeft. Het réveil, het godsdienstig ontwaken
in Ned. Hervormde kringen, deels een gevolg van het
rumoer der afscheiding of van de beweging der Syno
dale heeren tegen de afscheiding, deels een gevolg van
roepstemmen uit ernstige kringen van over de grenzen,
het godsdienstig ontwaken, dat toen Nederland be
giftigde met zooveel wakkere mannen als Groen,
Heldring, Koenen, de Clercq, dat ontwaken wordt
door den tegenwoordigen professor in de schoon
heidsleer, door den man, die een der vaders van
het Nederlandsch modernisme was, en toch in zijn
half profetisch beeld der Liberale Partij in 18681 „„a
van eene thans in die partij ongekende onpartijdig
heid blijken gaf, dat ontwaken wordt door A.
Pierson beschreven op eene wijze, die ons op nieuw
met weemoedig verlangen doet terugblikken op de
dagen van ons »embryonisch christendom."
Men heeft, zinspelende op de voorletters van de
gebroeders H. en A. Pierson, wel eens gesproken
van Pierson met en zonder aspiratie 1). Zeker, H.
Pierson, de voortzetter van Heldrings wekkenden
en reddenden arbeid, de ridder zonder vrees of
blaam in het ontrukken van lichamen en zielen
aan 't verderf, in het trotseeren van «hoog en laag
gemeen" en in het tournooi der pers, is een man,
die in het aardsche geen kracht zou kunnen vinden,
een man, wiens voorletter niet alleen is aangeademd,
hij is een man beademd door Gods Geest. Maar
na de lezing van A. Pierson's Oudere Tijdgenoottn
vraagt men zich toch af, of hij wel tot het lage
il van het stof en mensch vergodend modernisme
gedaald, of die Geest ook van hem geweken, of
"oelde zinspeling wel gerechtvaardigd is.
Er zijn romanschrijvers, die meesterlijk een aantal
1) aspiratie: aangeademde letter, en ook: zielsver-
Prijs der Advertentiën:
Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1-
regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 6 cents per regel.
karakters teekenen, als het ware den levensdraad
van zeer verschillende personen met al de hun toege
kende denkbeelden en gewaarwordingen af spinnen,
en 't is of zulke schrijvers het zieleleven met al
hunne brave en goddelooze, met al hunne forsche
en dweepende helden werkelijk medeleven. De pho-
tograaf levert sprekend gelijkende beelden, doch deze
geven hem nog geen aanspraak op den naam
van kunstenaar in den hoogen zin des woords. De
beelden echter, nu reeds van drie geloofsmannen
uit den tijd van het réveil door prof. A. Pierson
geteekend, getuigen van meer dan kunstvaardigheid,
van meer dan bekwaamheid in karakterteekening,
zij getuigen van een zeker heimwee naar die lente
dagen, toen denkbeeldige en werkelijke verschillen,
toen barbaarsche grieksch-latijnsche benamingen de
broeders nog niet verdeelden, ze voor elkanders
aangenomen of toebedeelden naam nog niet de
den schrikken, toen samenwerking een zeer ge
waardeerd voorrecht was, toen één geloof broeders
en zusters vereenigde, en ze aandreef om het licht
op den kandelaar te zetten, het zout in de spijze
te mengen.
Noemt de heer Pierson het réveil vooral een
Amsterdamsch verschijnsel van dertig jaar geleden,
zijn daar Da Costa, Koenen en Wormser reeds
lang hunne medewerkers en opvolgers als een Höve-
ker en T. M. Looman in de ruste voorgegaan, wij
hebben ons slechts de namen van Groen, Capadose
en Elout te herinneren om ons ook in Den Haag
verplaatst te zien. En als we eigen geheugen raad
plegen, halen we uit burgerlijke kringen in onze
provinciesteden twintig jaar oude herinneringen op
aan broederlijke samenwerking, aan gemeenschap
pelijk gebed, aan gezellige en gewijde Zondagavond
uren,waarvan de liefdegeur ons niet minder belangrijk
en aangenaam was, dan eene «réunion" in Amster
dam, geleid door een César Malan uit Genéve, voor
de groote mannen, die we zoo noode een voor een
zien heengaan, en aan wie wij naast God zoo menige
gezegend werkende vereeniging en instelling te dan
ken hebben.
Schetst de heer Pierson ons eene denkbeeldige
réunion »op" eene van Amsterdams deftige opper
zalen, doet hij ons daar geëerde en beminde voor
gangers, veelal »leeken", ontmoeten, wij gevoelen
ons onmachtig om in verkortend en samendringend
courantengeschrijf weder te geven, wat de professor
in de schoonheidsleer op vele bladzijden ter neder
schreef. Zijne portretten en tafereelen echter bren
gen ons uit eigen omgeving personen en door
hemelsch licht beschenen zaken voor den geest, zoo
dat wij onwillekeurig uit het oude Bas Bild des Rose
neuriënliebliches Bild, weile, o veile bei mir.
Dat liefelijk beeld, toeve bij ons, blijve ons bij
En 't blijft te gereeder, omdat van hen, die ons in
de gelukkige dagen onzer jeugd en jongelingsjaren
omgaven, het meerder deel nog overig is, slechts
sommigen zijn ontslapen. Dit liefelijk beeld blijft
ons te meer bii. omdat onze ieugd niets wist van
de somberheid van het piëtisme, door Pierson zeker
ook naar het (Amsterdamsche) leven geteekend, en
vergeleken bij de kille met hooge muren omringde
marmeren binnenplaats der deftige heerenhuizinge
op de Keizers- of Prinsengracht. Wij hebben als
kinderen nooit op zulk eene binnenplaats gespeeld.
Wij, die 't voor feestdag hielden als de door mo
derne prediking ontwijde Rustdag werd besloten
met eene »réunion", eene gezellige samenkomst tot
bespreking van de Schrift, in het ouderlijke huis,
en zeer verheugd waren, als wij aan zulk een
samenzijn bij anderen mochten deelnemen, wij heb
ben gespeeld, geragd, zoo vrolijk, zoo in de ruimte,
dat niemand er aan dacht ons onderricht in de
gymnastiek te geven als tegengift tegen het zitten
op schoolbanken zonder leuningen, dat niemand
ons beklaagde, omdat we kermis en festival lieten
voor wat ze waren. Onze lach weerklonk niet »als
een lach op een kerkhof," al lag een onzer gelief
koosde speelplaatsen niet ver achter de begraaf
plaats. Onze moeders hadden zooveel kniestukken
in te zetten, dat ze zeker hadden moeten weigeren
voor ons eene croquet-tenue te maken. Verscheen
ons al eens de «wrekende gerechtigheid" in den
droom, 't was in de gedaante van een boer, dien
we op onze wijze als hooischudders hadden ge
holpen.
Maar laat ons nog met een enkel woord mede-
deelen, hoe prof. Pierson het réveil beschrijft
»De richting van het réveil bleef voor veel zieke
lijkheid bewaard door den praktischen zin, die haar
eigen was, en haar aandreef, om hervormend en
reddend op te treden. Men heeft wel eens gevraagd,
hoe haar bestrijding van alle optimisme (overdreven
verwachting eener gewenschte, niet ver verwijderde
toekomst) met hare even onloochenbare vreugde
bestaanbaar was. In dien afkeer van optimisme en
in die vreugde heeft men eene tegenstrijdigheid
willen vinden. Maar men zag over 't hoofd dat,
indien voor het réveil, gelijk voor het vierde evan
gelie, de wereld in het booze laghet réveil ook
levendig genoeg aan het alvermogen der goddelijke
genade geloofde en aan den plicht, die genade aan
eene zondige wereld te verkondigen, om in dat ge
loof eene bron van moed en verheuging te vinden."
Het réveil was ten slotte niet tot droefgeestigheid
gedoemd, »omdat het geloofde aan verlossing uit
elke macht der duisternis, en aannam, dat ieder
zondaar, hoe diep ook gezonken, slechts de hand
had uit te strekken om de reddende hand van den
grooten Redder aan te grijpen. En wanneer men
het réveil vroeg, waarom het aannemen dier hand
niet veelvuldiger geschiedde, werd de verklaring
gezocht in de omstandigheid, dat de groote menigte
in onkunde omtrent het evangelie, omtrent de
mogelijkheid van redding, lag verzonken 2). Daar-
2) Wij meenen dat het réveil ook een antwoord had.
op de door prof. Pierson niet gestelde vraaghoe die
hand tot uitsteken bewogen en bekrachtigd moest