Nieuwe Goesche Courant,
Christelijk-historisch blad voor Zeeland
Donderdag1 16 Februari.
IV. «67,
De overwinning der waarheid.
HET ZUIDEN,
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ten 8 are, behalve op Christelijke feestdagen
Prijs pe1- drie maanden francof 1,50.
Enkele nommers- 0,05.
P. G.
UITGAVE
WIJ T8 A11,
Wed. A. C.
VAN
Ie lliddelbeig
SN
JOH GE, Ie Goes.
Agent voor Dordrecht
Prijs der Adveetentiën:
Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 16
regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 6 cents per regel.
Het spreekwoord »A1 loopt de leugen nog
zoo snel de waarheid achterhaalt hem wel,"
wordt en dat is een zegen nog telkens
en telkens bevestigd.
Jezns heette in zijn leven op aarde bij de
bovendrijvende partij en door hare inblazingen
bij het volk een Godlasteraar en oproermaker.
Later de Heer, de ziel, het volmaakte voor
beeld van den waren godsdienst. Hij werd
weldra door duizenden bij duizenden geëerd,
erkend, geprezen en aangebeden.
En dat, terwijl de lasteraars, voor zoover zij
niet tot boete en bekeering kwamen, veracht,
vervolgd, gebannen en gedood werden.
In veie opzichten ging het de Apostelen ge
lijk den Meester.
Ook zij werden miskend, tegengestaan, ver-
rolgd en gedood, wijl ze later de hooggeroemde
grondleggers van het christendom mochten
heeten.
Op hun beurt ging het in de verschillende
landen insgelyks de hervormers der 16e eeuw.
Millioenen hebben van achteren ingezien en
van ganscher harte toegestemd dat zij niet
lasterden, maar het goede voor hadden en de
waarheid spraken.
En wie erkent sinds lang niet, dat in '34
en later de Afgescheidenen zijn belasterd en
wederrechtelijk vervolgd
Zij hebben wat anders en wat meer dan de
heer Meng in Rotterdam moeten uitstaan. Nie 1
Aoor de heffe des volks slechts, maar door
's Lands macht zijn ze uiteen gejaagd, som
migen hunner door sabelhouwen gewond, in
gevangenissen weggekwijnd en gestorven, en
door 's Lands rechters tot een gemeenschappe
lijk bedrag van een honderd duizend gulden
zegge f 100.000, beboet.
Dat alles nu deed niet »het orthodox ge
peupel" en was geen vrucht van onze scholen
met den Bijbelmaar aan dat snoode bediijf
staan de conservatieven en liberalen schuldig.
De leider van de orthodoxen, die met de Af
gescheidenen terecht of te onrecht, daar
over spreken we hier niet niet mee gingen,
dus met hèu niet te lijden had, verhief er
krachtig zijne stem tegen. Hij, Mr. Groen van
Priusterer, toetste en veroordeelde de maatre
gelen tegen hen genomen.
Maar we herinneren ons niet ooit ofte ooit in
de Middelburgsche^ of, de latere, Kieuwe Rotter-
darnsche Courant artikelen gelezen te hebben
waarin het voor hen, gelijk nü voor den heer
Meng, opgenomen werd.
en Omstreken: de heer H. J. KOEBRUGGE.
Niet slechts na vele jaren, maar nü, aan
stonds na het bedrijf keurden we en keuren
we het gedrag der Rotterdamsche rustverstoor
ders af.
Doch letten we op de geschiedenis, ja, op
hetgeen en op zooveel dat achter ons ligt, dau is
er grond voor de bewering dat verreweg de
meeste liberalen, in en buiten 's Lands Kamers,
een verstompt rechtsgevoel hebben, wanneer
het de geloovigen geldt, en een zeer fijn en
opgewekt als er zelfs voor de meest drieste
ongeloovigen moet worden gepleit.
Worden de belijders van den Christus der
Schriften in hun rechten verkort en zoo fel
mogelijk tegenstaan dan zwijgen de heeren
ofdoen mee.
Wordt daarentegen een ongeloovige avon
turier als Meng niet naar behooren behandeld
dan is Leiden in last. Blijkt het dat de atheisten,
volgens de bestaande wetten, vele van 's Lands
betrekkingen niet kunnen waarnemen dan is
alles in rep en roer.
Dan betoonen zich daarenboven vele liberalen
geneigd om historische, diep gewortelde wets-
uitleggingen ten hunnen behoeve overboord te
werpen; en lukt dat niet, dan, om de wetten
zoo spoedig mogelijk te wijzigen. Zie, dat
meten met twee maten stuit tegen de borst.
Daaruit blijkt zoo de «'/liberaliteit der zich
noemende liberalen.
Doch als men maar geduld heeft.
De waarheid komt aan het licht. Zij achter-
terhaalt den leugen.
Ons heugt het nog goed, het is nog niet
zoo lang geleden, dat zeer velen liberalen, wier
rechtsgevoel niet altijd gedoogde te ontkennen
dat op bet gebied van het Onderwijs aan hun
tegenstanders een groot onrecht geschiedt, zich
onophoudelijk verschuilden achter de grondwet.
Men sprak en schreet over de grondwet als
of zij eene onaantastbare heiligheid was.
We hebben er wel ontmoet, die zeiden: »wij
willen wel, maarde grondwet
Na haar eerst in zake het onderwijs (art. 194)
geïnterpreteerd te hebbenna haar zóó te
hebben uitgelegd dat de Staat, niet slechts
moet toezien en zorgen dat overal voldoend
lager onderwijs gegeven wordt, maar dat hij
zelj te zorgen heeft voor scholen en onder
wijzers berekend naar het getal kinderen van al
de ouders dat hij (de Staat) daartoe naar de
wet verplicht is, ja, al gingen ook zelfs reeds al
de kinderen, of op één of twee na, op bijzondere
scholen, nadat men deze ongehoorde, overmoedige
uitlegging aan de wet had gegeven, spraken
sommigen met het onnoozelste gezicht van de
wereld, »o zoo gaarne zouden we U ter wille
zijn, maar, weet gede grondwet 1"
Men gaf als het ware den indruk, het scheelde
niet veel of men maakte het volk wijs, dat de
grondwet onveranderlijke, heilige artikelen bevat,
't Was of men over het Woord Gods hoorde
spreken.
En nu
Wel, iu hun dolle vaart zijn de liberalisten reeds
ver over de grondwet heen gekomen. Meer dan
één artikel is hun reeds iu den weg. Neen, nu
deugt zij niet meer. Ze is versleten. Ze heeft
haar tijd gehad.
Dus, de sluiers zijn weggeworpen en
de heiligheid is er af.
Telkens en telkens hoort thans het volk
daarvan.
Van wijziging spraken nog pas ook de
heeren Borsius en Pické in de Eerste Kamer.
Zeker, wij wisten wel dat de eerbied voor de
grondwet niet zoo groot was
Zij moest slechts dienstdoen, ten einde den
onwil om recht te doen en de vijandschap tegen
de christelijke scholen voor een tijd te ver
bergen.
Eq men kan zoo gevoelen, soms tusschen de
regels lezen, ook wel luide hooreu, dat schier
het geheelokoor der liberalisten thans aan het
werk zou willen gaan en haar te herzien, indien
het dat maar kon, buiten hunne tegenpartij,
buiten de onzen om. De heer Fransen van de
Putte liet dat nog gevoelen in de Kamer, waarin
de heeren Borsius en Pické over herziening
spraken.
»Ik geloof niet dat men er toekomen kan
zonder consessiën, waartoe ik niet gezind ben,"
zeide de evengenoemde spreker.
En zoo is het, dat kunnen zij niet.
En onze rechtmatige bezwaren wegnemen,
dat willen zij niet.
En zie, daar zitten ze nu, zeiven over het
onderwerp verdeeld, en alzoo tot machteloosheid
gedoemd.
Maar nog veel krasser en duidelijker zien vre
in de rede van den heer Borsius, maar voorna
melijk in het Btuk van professor Buis in de
Gids het boven afgeschreven spreekwoord zich
verwezenlijken in betrekking tot de Tweede
Kamer. Hetgeen de anti-revolutionairen en
Roomschen van haar jaar en dag beweerd en
met bewijzen gestaafd hebben, doch door zeer
vele liberalen logen en laster heette, wordt
thans door hen, als ware het van hun kant