Nieuwe Goesche Courant, h r is tel ij k - h is tor is c h blad voor Zeeland. 82. ilinsdag 7 Februari. N°. 863. BINNENLAND. HET ZUIDEN, Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen Prijs pev drie maanden francof 1,50. Enkele noramers- 0,05. UITGAVE VAN P. 6. WIJ THAN, te Middelhuig en Wed. A. C. DE JONGE, te Goes. Prijs der Advertentiën: Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1—6 regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents. Liefdegaven 6 cents per regel. Agent voor Dordrecht en Omstreken: de heer Jtï. J. KOEBRUGGE. lfïiidils-llSjnspg;. Vrijdagavond hield de heer de Witt Hamer in de concertzaal de eerste zijner aangekon digde reeks voordrachten over het socialisme. Hij zeide .zijne hoorders te hebben genoodigd om zich voor dien avond te onttrekken aan de zorgen voor zaken, voor gezin en mogelijk ook voor 't hiernamaals, en zich met hem te verheffen boven de maatschappelijke toe standen, die. zoozeer invloed uitoefenen op aller ge moed en denkwijze, dat nauwlijks iemand instaat is een onbevangen en juist oordeel te vellen over zaken en personen, met welke hij zich voortdurend moet bezighouden. Het is den heer de Witt Hamer gelukt een zeer talrijk publiek ruim twee uren als aan zijne lippen te doen htngen, en te doen verlangen naar de voor drachten, die volgen zullen. Deze eerste toch was slechts de inleiding, de tweede zal handelen over het katheder-socialisme, de derde over de nieuwere richting in het socialisme, die wordt voorgestaan in het tijd schrift Vragen des Tijds. Bij de inleiding heeft spreker het reader pour mieux muter 1) in lange mate toegepast. Hij voerde ons terug tot de tijden der volksverhuizing in Europa, en schetste door den loop der eeuwen tot op onzen tijd het „Europeesch slavenleven." Zijni rede herinnerde ons aan de vraag, eens door een onzer mede-scholieren gedaan Meester, waren er toen maar alleen graven en hertogen en koningen in de wereld, en geen menschen P Tot deze vraag kwam de knaap door de in onze jeugd, en misschien nog lang nadien, gewone schoolsche behandeling der his torie, waarbij nagenoeg uitsluitend de opvolging der Torsten werd vermeld, en hunne daden werden ver heerlijkt. Het antwoord dat wij Vrijdag avond indirect op deze oude vraag kregen was, dat er in de middel eeuwen wel degelijk menschen leefden, doch voor wie leven en lijden woorden van dezelfde beteekenis moes ten zijn, en dat de vorsten en heeren al heel weinig <op menschen geleken. De lijdensgeschiedenis van den door den meerdere uitgezogen minderen man, door zestien eeuwen heen in geheel West-Europa, ziedaar het onderwerp in één woord genoemdof wil men liever eene doornen lezing, geen bloemleeing, in den hof der historie, met een triomfeerenden blik op de geknakte berken- en hazelroede. Hoe ontzettend groot was het aantal der hunne minderheid diep gevoelende minderen t Bij de westwaarts stroomende volksverhuizing, na den val van de Romeinsehe heerschappij, volgden voortdurend veroveringen, voortdurend onderwerpingen van gezeten inwoners op elkander. Het getal vero veraars, die met de wapenen in de hand gevangen genomen mannen tot slaven maakten, was niet groot genoeg om heele bevolkingen onder het juk der lijf eigenschap te brengen, doch de alom bestaande on- 1) achterwaarts gaan om beteren aanloop tot den sprong te hebben. veiligheid bracht den landbewoner er toe, zich ouder de bescherming van den machtige te stellen, en de beschermer werd in den loop des tijds eigenaar en verdrukker van den beschermeling. De lijfeigene uit den ouden tijd verschilde slechts in zoover van den slaaf, dien we voor weinige jaren nog in Amerika wisten, dat hij niet afzonderlijk kon verkocht wordenhij behoorde bij den grond, dien hij bebouwde- Waren ds lijfeigenen oorspronkelijk deels krijgsge vangenen, deels beschermelingen, deels lieden, die na hunue goederen te hebben verdobbeld ook hunne persoonlijke vrijheid op het spel hadden gezet, de kerk bracht ook het hare tot toename der lijfeigenschap bij. Kloostergeestelijken, kochten van in tij Tel ijken nood verkeerende landbouwers den grond, op belofte dat vader en zoon, zelfs kleinzoon er het vrije gebruik van zouden behouden, en eerst daarna de eigendoms rechten des kloosters zouden geldendit gaf het nageslacht aanleiding om tot voortdurend gebruik .an den voorvaderlijken grond zich zeiven te verkoopen onder zeer bezwarende omstandigheden. Het leenstelsel, door spreker in al zijne geledingen van keizer tot ridder beschreven, bracht groote pro vinciën en kleine heerlijkheden onder de macht van erfelijke bestuurders, die belang hadden bij eene krachtige manschap, welke zij hunnen leenheer te leveren hadden, en bij eene groote opbrengst van den grond, waaruit zij hunne hulde betaalden, en zeiven zich rijkdommen konden vergaderen. Daardoor ver beterde de toestand der lijfeigenen, toen hoorigen (wij hebben nog het woord onderhoorigen) genoemd, eenigermate. Klaagt men tegenwoordig over de nog uit oude tijden dagteekenende tienden en over belas tingen, men kan zich nu nauwelijks voorstellen hoeveel de hoorige had op te brengen aan zijn heer. De helft van den oogst moest door den landbouwer naar kasteel gebracht worden. De heeren oefenden het jachtrecht uit, ook door het rijpend veldgewas. Geen visch werd gevangen, geen koren gemalen, geen brood gebakken, zonder dat er werd geofferd in de schatkist van den heer, die zijne hoorigen tot allerlei diensten, tot het voldoen aan al zijne luimen kon dwingen. De kruistochten brachten de adellijke heeren in aanraking met de weelde van het Byzantijosche hof, en verplichtten hen tot groote uitgaven. Niet zelden waren deze reizen naar het verre Oosten oorzaak, dat de heeren in geldnood verkeerden, en zij blij waren dat sommige hunner hoorigen zich konden vrijkoopen, doch dat vrijkoopen bepaalde zich meestal slechts tot vermindering van verplichte dienstbaarheden, daar de hoorige, die verplicht was het hem overgebleven deel van den oogst te verkoopen aan den heer, die het recht had koopprijs en termijn van betaling zelf te bepalen, doorgaans niet zeer bij kas kon zijn. Was de toestand ten platten lande als boven in 't kort beschreven, in de steden vereenigden zich de burgers, poorters, tot gilden, tot vereenigingen, eerst ter onderlinge bescherming van lijf en goed, daarna tot behartiging der belangen van handwerk en bedrijf. Da beoefenaars van 't zelfde vak lieten slechts tot het meesterschap diegenen toe, die door een meester stuk bewijs van voldoende bedrevenheid gaven, en zich verbonden niet beneden het onderling bepaalde loon te werken. Spoedig echter werden de zonen van meesters vrijgesteld van het inleveren van een meester stuk, en werd tot intrede in het gild de betaling van zulk eene hooge premie geëischt, dat feitelijk een bekwaam gezel niet tot den stand van meester kon opklimmen, en alzoo het erfelijk meesterschap den minderen handwerksman steeds ten onder hield. Toen na de afsluiting van het mid leleeuwsche tijdperk de schatten van Amerika en van het Oosten West-Europa toevloeiden, werd weder door regaeringan en groote maatschappijen beslag gelegd op de te be halen winsten. Ophooping van goud en ziDer werd als rijkdom geacht boven de gemakken en verbeterin gen, welke men zich daarvoor had kunnen verschaffen, en allerlei beschermende stelsels en belastingen werden uitgedacht en ingevoerd tot het dwingen van handel en nijverheid in richtingen, die steeds in dé beurs van enkele grooten en machtigen uitliepen, terwijl, het voortbestaan der landheerlijke rechten en der gilden het opkomen van den minderen man nagenoeg onmo gelijk maakte. Die rechten werden grootendeels, die gilden geheel door de Eransche revolutie van 1789 weggevaagd. Binnen korten tijd konden de handigen en bekwamen uit de lagere standen zich eenig vermogen verwerven, doch de vorderingen der op de nijverheid toegepaste werktuigkunde gaf aanleiding dat de kapitalen aa menvloeiden tot aandeelen in groote ondernemingen en fabrieken. De textile-indnstrie, dat is al wat met spinnen en weven samenhangt, ging het eerst dien. weg op. Werkte vroeger een baas meteen gering aantal knechts, de bekwaamste van deze laatste had het vooruitzicht zich met spaarpenningen en eenige hulp spoedig ook als baas te kunnen vestigen. Dit vooruit zicht verdween, en verdwijut nog steeds meer, naar mate stoomfabrieken allerlei werk op groote schaal uitvoeren,zoodat de werkman met zijne bekwame handen zoo goed als machteloos staat tegenover den fabrieks eigenaar en diens kapitaal. Hoe intusschen nog oude toestanden in sommige landen bleven voortduren, bewees de verklaring van een Duitsch professor, die in 184S zeide feitelijk nog een hoorige te ziju. Als vader van de tegenwoordig geldende beschouwin gen over den toestand der arbeidende klasse, stelde de heer de Witt Hamer ons den engelsohman Adam Smith voor, die in de laatste helft der vorige eeuw de groote ontdekking der staathuishoudkunde deed. In zijn werk over den Rijkdom der Vólken betoogde hij dat vrije arbeid de welvaart des volks beter dient dan alle beschermende belastingstelsels, dan alle in- en uitvoer regelende wetten, en zijne volgelingen o. a« Malthus en de franschman Bastiat werkten zijne stel lingen verder uit. De groote onverbiddelijke wet, die volgens deze mannen de heele maatschappij beheerschte, was de wet van vraag en aanbod. Is er "'Vraag naar goederen en wei nig aanbod van werklieden, dan ïg^jgen de loonen, it

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1882 | | pagina 1