Nieuwe Goesche Courant,
Christelijk-historisch blad voor Zeeland.
Dinsdag- 20 December.
A*. 843
BINNENLAND.
f 881.
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen
Prijs per drie maanden francof 1,50.
Enkele nommers- 0,05.
UITGAVE VAN
P. G. WIJ TÉ AN, te Hiddclbuig
en
Wed. A. C. DE JONGE, t« Goes.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1—6
'gels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 6 cents per regel.
Na een zeer matte disoussie ie hoofdstuk binnen
landsche zaten door de Tweede- Kamer aaugenomen
met 25 tegen 14 «temmen.
Onder de tegenstemmers treffen wij aan de heereu
Sickesz, de Vos van Steenwijk, van Houten, Viruly
en Borgesius.
Aan de aanneming dezer begrooting waren, bij de
behandeling van bet lager onderwijs twee belangrijke
momenten voorafgegaan. De beer Savornin Lohman,
getrouw aan zijae onlangs opuieuw uitgesproken
meeniug, dat geen begrooting om redenen buiten de
begrooting gelogen, mag afgestemd worden, bad in de
avondzitting van Vrijdag een. motie voorgesteld van
dezen inkoud
„De Kamer, van oordeel, dat de wet op bet lager
Onderwijs ook door het beleid van den Minister van
binnenlandsche zaken steeds afkeurenswaardig blijkt
te zijn, gaat over tot de orde van den dag,
Deze motio werd door den vooreteller op de vol
gende wijze toegelicht
„Vooreerst wijs ik op hetgeen door den Miuister
van Financiën is genoemd de verwarring in de finan
ciën der gemeenten. Maar liet ia niat alleen cono
verwarring, bet is een druk die op de gemeenten
gelegd is door de voortdurende opdrijving van uit
gaven.
Ik wijs op de algeheels opheffing der gemeentelijke
autonomie ieder jaar wordt het den gemeenten duide
lijker, dat het beheer over eigen zaken haar ontnomen is.
Ik wijs op de bestaande verspilzucht, die krachtens
de wet moet plaats hebben bij het bouwen van scho
len. De minister zeide nog heden, dat het niet anders
kon, daar de wet het beveelt. Er moet volgens de wet
oen' Koninklijk besluit zijn, zeide de Minister, en
Koninklijke besluiten zijn duur.
Ik wijs vooral op de onvergeeflijke onrechtvaardig
heid, dat men ter wille van de openbare gezondheid
op de schouders der bijzondere school groote gelde
lijke lasten legt, zonder daarvoor een ceut te vergoeden
Ik wijs op de stelselmatige uitbreiding vaa de
lagere school tot kinderen op eeu leeftijd, waarop zy
nog geen ondorwijs kunnen genieten eene uitbreiding
waarvoor ook het rijk telkens 30 percent moet betalen.
Ik wijs op het verbreken van den band, die tusschen
ouders eu onderwijzers bestaan moest. De onderwijzers
zijn Staatsambtenaren cn doen het werk dat hun op
gelegd is zij kennen maar één hoofd, den Minister
van Binnenlandsche Zaken, en hen, die onder hem
Btaau. Met de ouders hebben zij zich niet in te lateo
zij staan er ver boven. Zoo vormen die schoolmeesters
in den tegenwoordigen tijd eene machtige organisatie
in bet land, die evenwel met huisgezin eu maatschappij
in geen verband staat.
Ik wijs ten slotte op het toenemen ven de onte
vredenheid in den lande.
Gij weet het, Mijne Heeren, dat de Unie-collecte
welke niets anders ia dan eeu protest tegen de school
wet, van 42000 gulden, die zij in het eerste jaar
opbracht, dit jaar reeds de som heeft opgebracht van
95000 gulden. Wanneer men dat cijfer met tien
vermenigvuldigt, zal men nog op verre na het bedrag
van uitgaven niet bereiken dat ten behoeve van onze
school wordt besteed.
Wanneer gij nu weet dat onze scholen even goed
zijn, althans op zeer vele plaatsen, als de openbare
school, en nagaat hoe wij met die som van I a 2
millioen misschien veel meer uitvoeren dan de Staat
met zijne vele millioenen, dan begrijpt gij waarom
soo velen in den lande zeggen indien gij het par
ticulier initiatief de vrijheid liet zonden wij even
goed, maar op veel goedkooper wijze in onze behoeften
kunnen voorzien. Door dat gij dat niet inziet, neemt
de kracht toe, ik zeg niet van de anti-revolutionaire
pa tij, maar van den tegenstand tegen dc wet op het
lager onderwijs.
Bij elke verkiezing blijkt, niet dat zoo velen tot
andere politieke inzichten komen, maar dat zij tegen
de bestaande wet bezwaar hebben. Te Middelburg
roept men mij toe, bleek dit toch anders. Dit zal nog
te bezien staan. Maar dit leerde ons die verkiezing
en andere soortgelijke in allen gevalle reeds nn, dat,
zoo de eigenlijke rechtsgrond van de wet op hot
lager onderwijs is de wil van de meerderheid, dat I
is de wil van de helft plus één eu andere rechts-
grond is er niet die woorden de helft plus een
moeten worden verstaan in den zin Tan ook niet i
meer dan de helft plus een. Nu stel ik u voor dit j
dilemma óf de toestand dien ik beschreven heb is
onjuist, óf hij is juist.
Is hij onjuist, is de natie tevreden met de school
wet, dan behoort gij dat te verklaren dan kan de
natie zelve oordeelen of gij den toestand des volks
waarlijk kent. Maar indien die toestand onaangenaam
i3, indien de natie dien toestand niet goedkeurt, wie
is dan daarvan de sohuld De wet, niet de minister
Eu wanneer gij, Mijne llceren, zegt, zooals de ge
achte afgevaardigde uit Winschoten dat heden morgen
heeft gedaan neen, die ontevredenheid, die reactie
tegen de wet spruit voor uit de niet goede uitvoering
van de wet door dezen Minister, dan zeg ik stelt gij
dan een motie voor, waarin gij aantoont dat het be
heer van dezan Minister is in strijd met de wet, en
stemt dan op dien grond tegen de begrooting; spreekt
op dien grond een votum van wantrouwen uit tegen dezen
Minister. Maar dan moet gij nog aodere grieven aan
voeren dan die betreffende tuimelende ramen of die
soort van instrumenten, die ik hier niet nader te
omschrijven heb, maar waarop heden morgen zoo uit
voerig door dien spreker de aandacht is gevestigd.
Over tuimelende ramen dit zal de geachte afgevaar
digde uit Winschoten toegeven kan een Ministe
rie niet tuimelen.
Ik ineen, dat zoo lang de wet op het lager ouderwijs
bestaat, gij geen recht hebt om dezen Minister van
Binnenlandsche Zaken te verwijder-c van de groene
tafel. Ik wensch hem voor u te behouden. Niet. omdat
mij daarbij te binnen schiet het bekende gezegde van
den vorigen Minister van Binnenlandsche Zaken, het
spreekwoord van de vlieg, die de apothekerszalf be
derft. Al was het alleen om deze reden dat onze vrien
den de liberale partij moeilijk met de apothekerszalf
vergelijken kunnen. Neen er is een andore
reden die noopt om u te zeggen scheidt
dezen Minister niet af van de wet die hij uitvoert
Die reden is deze Indien gij dat deedt zoudt gij u
schuldig maken aan groote ondankbaarheid. De wet
die deze Minister moet uitvoeren is eene zeer onaan
gename wet. Ik zal hare hoofdkenmerken nagaan.
Zij is ODwaar; zij is autocratisch; zij is duur; zij
ignoreert de grieven van het volk. Het is niet ge
makkelijk om voor de uitvoering van zoodanige wet
een Minister te vinden, on gij weet het, Mijne Heeren,
welke moeite men gehad heeft een Minister te vinden
voor de uitvoering van deze wet. Maar die Minister
is gevonden. Deze Minister heelt zich daarvoor opge
offerd hij heeft gedaan wal gij van hem verlangdet,
en hij heeft geen aangenaam werk verricht hij heeft
het gedaan met ijver en inspanning. En het is niet
billijk om, nu hij dat werk verricht heeft, tot hem te
zeggen nu kunt gij gaan. Want ik beweer dat deze
Minister volmaakt past bij de wet die hij moet uit
voeren. Hij heeft juist dezelfde qualiteitea welke ik
zooeven heb opgemerkt in de wet. Ik zou durven
zeggen deze Miuister is de incarnatie van de wet op
het lager onderwijs. Hij is de neutraliteit pur sang.
Wij hebben het gehoord hoe deze Minister ten vorigen
jare reeds, toen men hem zeide gij gaat zelfs verder
dan de wet, verder dan uit de amendementen gebleken
is dat de Kamer gaan wilde, geantwoord heeft
Mocht een gemeenteraad al iets verder willen gaan
in de toepassing der wet op het lager onderwijs dan
desa streng vordert, welnu, dan kan ik daarvan het
groot nadeel niet beseffen." Deze Minister heeft boven
dien een geest van verdraagzaamheid, die geheel en
ui past in den geest van die soort van verdraagzaamheid
die ook u bezielt. In theorie is hij eeu voorstander
van de absolute neutraliteit. En wanneer hij gedwongen
wordt om in het openbaar le zeggen absolute neutra
liteit of nietdan zegt hij absolute neutraliteitAU
dus een schoolbestuur zegtik laat de school alleen
bezoeken door kinderen van ééne gezindheid, en dan
uit eerlijkheid er bijvoegt dat men daar ook Katholiek
onderwijs wil geven, dan ontkent da Minister dat de
gemeente aan die school subsidie verleenen mag. Maar
wat zal hij doeu, als het schoolhw»tjjnr het. er niet_j_
bij zegt
De Minister heeft geen bezwaar tegen het toelaten
van het kruis op do school, maar waarom vergt hij
dan dat de onderwijzers hun geestelijk kleed afleggen.
Al ij dunkt dat het niet aangaat het eene te verbieden
en het andere toe te laten, en dat men, wanneer men
den geestelijken verbiedt in hun geestelijk costuum op
de school te komen, men ook het kruis niet moet
toelaten. Anders zeg ik dat gij geen systeem hebt.
Ik neem het den Minister echter niet kwalijk dat
hij niet anders handelt dan hij doet. Alle vorige
ministers, ook die welke de liberalen altijd gesteund
hebben, hebben zoo gehandeld; geen Minister heeft
de wet ooit anders uitgevoerd eu kan haar anders
uitvoereu.
Da leden der Kamer kunnen van hunne plaatsen
gemakkelijk zeggen absolute neutraliteitmaar in het
practische leren is dit niet vol te houden. Wanneer
het echter ons geldt, dan zegt de Minister, even als
gij zelve altijd gedaan hebt: u kan ik aan; uw ge
bed en uw bijbel kan ik wel uit de school verwijde
ren zoo niet plotseling, dan toch allengekens. Alaar
met den maatschappelijken toestand van een paar
geheele Roomsch-katholieke provinciën moet ik reke
ning houden.
Nog een ander punt, waaruit blijkt dat de Minister
volkomen past op de liberale partij.
De liberale partij - wij hebben het in de discussie
van Mei jl. gezien - begeert geen onderzoek omtrent
de feiten. Zij is uiteïmate verheugd geweest toen de
Minister in die discussie zeide die feiten zijn mij
officieel niet bekend. Daardoor werd zij on
van dc noodzakelijkheid om de waarheid in het aan
gezicht te zien.
Welnu! Wat hebben wij heden morgen vernomen?
Op de vraag of de Minister eea onderzoek had inge
steld naar zekere belangrijke feiten, antwoordde da
Minister neen, ik heb dat niet godaan, inaar mijne
ambtenaren, speciaal door de wet daartoe aangewezen
De inspecteurs, hebben dat uit eigen beweging gedaan,
en dat heb ik hun hoogst kwalijk genomen.
Ziet, Mijne Heeren, dat is de ware toepassing van
de wet en van uwe beginselen. Als men maar kan
zeggen mij is daar officieel niets van bekend, en wa*
ik niet officieel weet, weot ik niet; wanneer inen dan
verder fijne ambtenaren het onderzoek en offloieele