lerft, Srhool fit
GEMENGDE BERICHTEN.
Het Tergaan Tan de Honing der
Nederlanden.
Volgens telegram van Aden is het stoomschip Madura
aldaar Zaterdag avond aangekomen, aan boord hebbende
kapitein Bruijns en 38 personen, bshoorende tot de
opvarenden van de Koning der Nederlandendie in
zijne sloep waren. Deze schipbreukelingen waren door
de Madura aangetroffen op de Salomon-eilanden.
De namen der geredden rijnkapitein Bruijns
passagiersmevrouw Kotting, geboren De Heus, en
dochter mejuffr. Van Waegeningh de heeren Van
Ossenbruggen, Logeman, Reinking, Heintz, De Torbal,
Trap, onderofficier van de equipage Zeelt, tweede
officier; Koch, derde machinist; Titz, docter See-
gers, hofmeester; 13 minderen der equipage en 12
soldaten. Zij hadden bij zich 2 zakken brievenmalen,
die dus mode zijn gered.
De Madurat kapt. Adriana, mede van de Maat
schappij Nederlandwas 22 October van Batavia naar
Nederland vertrokken. De Salomon-eilanden zyn een
eilanden-groep in den Indischen Oceaan ten Noor
den van de Chagos-eilanden.
Zooals bekend is, zonk het stoomschip Koning der
Nederlanden den 6den October en begaven de opva
renden zich in zeven sloepen, ten getale van 213
personen. Er zyn nu gered vier sloepen, bevattende
123 koppeu, zoodat er nog drie sloepen met 90 per
sonen vermist woiden.
Een der geredde passagiers schrijft het volgende
Den 4den October, des avonds kwart voor 9, terwijl
de meeste passagiers gezellig iu den maanschijn op
het dek zaten, werd op eens een hevige slag gehoord,
en deed de machine het geluid van een snel afloopend
Uurwerk hooren. Geen wonder, dat een algeraeene
paniek onder de passagiers en bemanning heerschte,
en ieder als een wanhopige heen en weer en van
boven naar beneden vloog om te vernemen wat er
gaande was. De kapitein en de hoofdmachiuist be
gaven zich direot in een sloep om te onderzoeken of
het breken der schroefas, waaraan men niet kon
twijfelen, verwoesting had aangericht. Zij keerden
echter spoedig onverrichterzake terug, doch binnen
boord was men reeds tot de overtuiging gekomen dat
de alag ontzettend was geweest, daar zeer spoedig èn
kruitkamer èn magazijnen onder water stonden.
Onmiddeiijk werd bevel gegeven tot pompen en lading
o overboord te zetten. De kapitein meende hierdoor het
schip nog een tijd lang boven water te houden, doch
ten half 3 in den morgen was hij in de treurige
noodzakelijkheid het bevel te geven, dat met het aan
breken van den dag het schip verlaten moest worden. De
inscheping in de sloepan had met de meeste kalmte
en orde plaats, en ongeveer ten 8 uur dobberden 213
menschen in 7 ranke vaartuigjes op den onmetelijken
Oceaan. Langzaam, met volle zeilen dreef de Koning
der Nederlanden voort, en menige weemoedige blik
werd naar het statige vaartuig teruggezonden. Tegen
half 12 begon het ziender oog te zinken, en juist op
den vollen middag verdween het, met den achtersteven-
rechtstandig naar beneden, in de diepte.
Arme kommandant, wat moet gij op dat oogenblik
gevoeld hebben, toen gij niets meer zaagt van den
bodem, die zoo lang uw gebied en uw trots was
Voorzeker, weinig zult gij hebben kunnen vermoeden,
toen gij twee dagen vóór uw vertrek van Batavia
verrast werd met een geschenk voor het redden van
schipbreukelingen, dat gij zelf zoo spoedig uw heil
in een brooze sloep zoudt moeten zoeken. Maar de
weemoedige stemming moest plaats maken voor krach
tig handelen er moesten maatregelen genomeu worden
om het naastbij zijnde land, den Chagos-archipel, waarvan
men 100 geogr. mijlen verwijderd was, te bereiken.
Op verlangen van den kapitein zou men trachten bij
elkander te blijven, wat een paar dagen goed ging,
doch toen, deels door den wind, deels door veran
derden koers onmogelijk werd. Hevige regenbuien en
sterke wind met tegenstrijdige hooge zeeën waren nu
aan de orde van den dag, en het zal weinig moeite
kosten zich den toestand voor te stellen, waarin de
•rme schipbreukelingen als haring in een ton op
elkander gepakt, verkeerden. Viermaal daags doornat
Tan den regen [en de golven waren zij genoodzaakt
de kleeren aan het lichaam door de brandende zon
te laten drogen. Daar er geen ruimte in de sloepen
was, had men niets dan het hoog noodige kunnen
medenemen, en van verwisseling van kleederan was
(lus geen sprake. Aan rusten viel evenmin te denken,
daar men steeds in zittende hooding moest blijven,
en er geen plaats was om zijne beenen uit te strekken.
Tn de sloep, die den lien October, des ochtends
ten 8 uur, aan boord van de Wyberton opgenomen
werd, en onder bevel stond van den lsten officier
den heer Droogleever Fortuyn, bevonden zich 38 vol
wassenen personen en 1 zuigeling. De inventaris
bestond uit 3 masten met zeilen, anker en ketting,
kompas, sextant, chromometer, tafelhoek, kaarten,
zeildoek, lijnen, lantaarna, etc. en de proviaud uit
1 vat scheepsbeschuit, Va kist wijn, 3 vaten water,
34 blikken vleesch, 14 blikken volksspijs, 1 ham, 2
sauscis de boulogne, terwijl 34 schaaltjes (pleetwerk)
aanwezig waren, en speciaal voor den zuigeling 1 kist
melk medegenomen was. Wanneer men weet, dat de
inwendige ruimte der sloep slechts 16 M3 was, dan
zal men kunnen begrijpen hoe men zich behelpen
moest.
De boot was rondom voorzien van luchtkisten en
zoo gebouwd, dat zij ondanks de lading uitstekend
tegen de hooge zeeën bestand was. Alle geredden ver
zekerden mij, dat zij vol vertrouwen waren en roem
den ten zeerste de energie en zelfopoffering van den
heer Fortuyn, die dag en nacht bezig was denjuisten
koers te houden voorzeker geen kinderwerk in een
sloep, die her- en derwaarts geslingerd werd en waarin
nauwelijks ruimte was om een kompas te plaatsen.
En toch verschilde zijn bestek met dat aan boord van
de Wyberton slechts een paar minuten.
Het rantsoen bestond uit 1/s scheepsbeschuit 's mor
gens en 's avonds, een blik volksspijs van ongeveer 5
liter inhoud voor allen des middags, en driemaal per
dag een half bierglas water, dat alleen 's ochtends met
een half likeurglaasje wijn vermengd werd.
Juist op den dag, toen de wakkere matroos Arie
de Graaf met het aanbreken van den dag de Wyber
ton ontdekte, zou het blik volksspijs met de helft zijn
verminderd, een voorzorgsmaatregel waardoor de pro
viand langer kon duren, dan hoogst waarschijnlijk
noodig zou geweest zijn om het land te bereiken.
Allen waren tevreden, want zij vertrouwden op hun
chef. Een man, die zoo flink weet te handelen, waar
gevaar dreigt, en wiens eerste werk na de redding,
was maatregelen te nemen om in den minst mogelij-
ken tijd zijne overige lotgenooten op te sporen, moge
gewaardeerd worden.
Het zou evenwel ongepast zijn, de krachtige mede
werking, die hij van allen in de sloep ondervond,
onvermeld te laten.
Allen lof verdient ook de heer R. J. Blacklin,
kapitein vau de Wybertonvoor de humane wijze,
waarop hij de schipbreukelingen behandelde. Niet
alleen toch, dat hij voor voedsel, slaapplaatsen enz.
zorgde, maar hij was de eerste, die zijn garderobe
ledigde om de ongelukkigen, die alles verloren hadden,
van kleederen te voorzien. De overige sloepen trachtte
hij te ontdekken door geruimen tijd op de plaats te
kruisen, doch door dea onafgebroken dichten regen,
waardoor zelfs geen halve afstand te overzien was,
werden zijne pogingen niet met gunstigen uitslag
bekroond.
Wij kunnen niet nalaten aan de vreeselijke moge
lijkheid te denken, dat er sloepen in de nabijheid
van de Wyberton geweest zijn en deze opgemerkt
hebben, zonder huDne nabijheid te hebben kunnen
kenbaar maken. Op betrekkelijk geringen afstand toch
hebben de bovengenoemde geredden op een hoorn ge
blazen en uit alle macht geroepen, waarvan aan boord
vau de Wyberton door niemand iets gehoord is. On
middellijk reeds de vraag, of er op geen andere wijze
signalen te geven zijn, hetzij door tamelijk groote
klokken, hetzij door het doen ontbranden van kleine
teertonnen, die ook bij dag met denker weer dienst
zouden kunnen doen.
Het Handelsblad heeft van een Ud zijner redactie
die naar Marseille is gegaan om de met de Wyberton
aangebrachte geredden van de Koning der Nederlanden
te ontmoeten, een brief ontvangen, waarin o. a. het
volgende wordt gezegd betreffende de uitstekende
houding der bemanning en der passagiers en hunne
inscheping in de booten toen het ongeluk gebeurde en
de mailboot verlateo moest worden.
Terwijl de meerderheid der bemanning bezig was
om de lading uit het achterruim over boord te werpen,
kregen een aantal matrozen het bevel om te gelijk
de sloepen, die aan de davits boven het dek hingen,
buiten boords te draaien, ten einde zoo noodig on
middeiijk neergelaten en gebruikt te kunnen worden.
De kwartiermeester kreeg last om na te zien, of al de
sloepen in behoorlijken staat waren, wat volkomen het
geval was. Elk was van het noodige voorzien. Een
der manschappen vertelde mij, hce de eerste officier
nog slechts een d3g of vier voor het ongeluk den
watervoorraad in de vaten der aioepen juist vernieuwd
had. „We zullen dat vuile water maar eens laten
wegloopen en de vaten opnieuw vullen," had de heer
Fortuyn gezegd, en het water was dan ook bijzonder
goed geweest. „Het was prachtig en lekkerder dan
het regenwater dat we opvingen," zeide eene der
geredde dames.
Terwijl gepompt en de booten buiten boord gebracht
en nagezien werden, was het personeel „zoo
bedaard als gold het een picnie" bezig met de
noodige proviand voor de booten omhoog te halen en
in de rookkamer op het dek te bergen. Ze haalden
eenige ledige jenevervaten omhoog en vulden die met
water voor extra provisieze vulden pullen met olie
de lampenist maakte de noodige lantaarns gereed
en bond er overvloed van lampenpitten aan en maakte
pakken kaarsen klaar voor elke sloep.
De blauwlichten en vuurpijlen konden niet meer
bereikt worden, doordien de kruitkamer onmiddellijk
door het lek onder water was gezet. De twee lichten
die op de stuurbrug waren, werden in de sloep van
den kapitein gebracht.
Elke boot werd voorzien van een revolver met
patronen, en de zeilmaker was druk aan het werk om
rollen zeildoek, takel- en zeilgaren voor elke sloep
gereed te maken. De kabelgast onderofficier-zee
man maakte eveneens lijnen en touwen klaar en
de timmerman verdeelde gereedschap en spijkers.
De passagiers bleven intusschen bedaard en gelaten:
De meeste legden zich zelfs een weinig ter ruste, terwijl
voor hen gezorgd werd
Aan de passagiers werd nu medegedeeld, dat zij
zich gereed moesten houden om op het eerste bevel
in de sloepen te gaan. Zij konden niets medenemen
behalve wat zij aanhadden.
Nu werden de sloepen nog aan de davits han
gende van het noodige voorzien en omlaag ge
laten. In elke boot bevond zich reeds de toerusting,
die er nooit uitgenomen wordt, nl. een kompas, zeilen
en tuig, kaartenkoker met toebehooren en gevulde
watervaten. De kommandant van elke boot voegde er
aan toe een sextant, een chronometer, een kijker, zeil
doek en lijnen. In de groote booten ging leeftocht
voor 3, in de kleine voor 4 weken. Elke passagier
kreeg een kurken zwemgordel om het lijf; over de
sloepen werden de postpaketten verdeeld alleen die
van den heer Fortuijn kreeg er geen de komman
dant nam afscheid en sprak een bemoedigend woord
tot allen, zelf het laatst op het schip blijvende, en
hij gelaste de matrozen de sloepen achtereenvolgens
onder aan de valsreeptrap te brengen.
Nu werd de sloepenrol die steeds is aangeplakt
en waarop is aangeduid, hoe officieren, bemanning en
passagiers verdeeld moeten worden voorgelezen.
Elke sloepkommandant nam een revolver in de hand
om op last van den bevelhebber van het schip stipte
orde te handhaven wat volkomen onnoodig was,
daar ieder bedaard medewerkte en de inscheping
in de sloepen had, volgens all r getuigenis, plaats „als
gold het eene spelevaart op de Maas." Eerst werden
de vrouwen en kinderen iu de sloepen neergelaten en
hun de minst ongemakkelijke plaatsen aangewezen.
Toen allen (213 in getal) in de sloepen waren en
de kapitein het laatst van boord gegaan was, dreef
het zinkende schip met enkele zeilen bij nog eenigen
tijd over de zee, toen het tegen twaalf uur dieper en
dieper den achtersteven onder de golven stak, en een
minuut of wat later, den boegspriet omhoog beurende,
in de diepte zonk.
Beroepen tot predikant bij de N. H. G. te
Westkapelle Ds. H. J. Hartgerink, pred. te Olden-
markt en Paaslo.
Heden in den vroegen morgen heeft de Stoom-