Nieuwe Goesche Courant, Christelijk-historisch blad voor Zeeland. Saterdag- 12 November. N°. 827. BINNENLAND. 11181. ZUIDEN, Verschijnt eiken Maa.mda.g, Woensdag en Vrijdag avond ten 8 nre, "behalve op Christelijke feestdagen P^ijs per drie maanden frajicof 1,50. Enkele nommers- 0,05. UITGAVE VAN P. G. WIJ 51 AN, te Middelhui g A. C. JONGE, te Goes. Prijs der Advertentiën: Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1—6 regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents. Liefdegaven 6 cents per regel. De verkiezing van een lid der Tweed* Kamer in het hoofdkiesdistrict Middelburg, ten gevolge van het genomen ontslag door jhr. J. L. de Jonge, zal plaats hebben Dinsdag 29 November, en de herstemming, too noodig, Dinsdag 13 December a. s. Door de Tweede Kamer is tegen aanstaanden Maandag een ure aan de orde gesteld de beslis sing over het gevraagde verlof tot het houden van interpellatien door de heeren Bergsma en van Houten, en daarna de beraadslagingen over de begrootiag van Nederlandsch Iudie voor 1882 en eenige andere ontwerpen, waaronder dat tot afwijking van de regelen der gemeentewet over het plaatselijk belastingstelsel. Tot dien tijd is de vergadering gescheiden. De heer Hartogh Heijs, de bekende weiger achtige tot het doen van den voorschreven eed, heeft tich thans gewend tot de Tweede Kamer met een adres, waarin hij, onder mededeeling van den inhoud zijner adressen aan den Koning en van het daarop ontvangen antwoord, verzoekt hem te handhaven in zjjne rechten als Nederlandsch. burger en gekozene des Volks, hem bij artikel 164 en 166 der Grondwet gewaarborgd. We hielden ons eenigen tijd onledig met het lezen der voorbereiding en inleiding van het weldra aan staande begrootings-debat in de Kamer. Iets althans willen we er uit mededeelen Wat in do afdeelingen gezegd is over de alge- meene politiek der Regering laten wij ter zijde. De wisseling van zeer bekende opmerkingen is van geen belang, terwijl zij bovendien elkander tegenspreken. Ook omtrent de kiesrechthervorming leest men in het verslag slechts eene herhaling van hetgeen er over gezegd en geschreven is. Van de stukken be treffende de crisis werd in eene afdeeling openbaar making verlangd. De handhaving of afschaffing van de zondagswet werd gewenscht. Van het tweede gedeelte der algemeene beschouwingen over den finantiè'clen toestand, o. i. het meest belang rijke, geven wij het volgende overzicht. Vele leden achtten de voorstelling des ministers te rooskleurig, omdat niet op de kasbeweging, maar op de verhouding tusschen gewone uitgaven en gewone ontvangsten gelet moet worden. Doet men dat, dan geven de jaren 18761879 gemiddeld elk een tekort van 31/3 millioen, 1880 een overschot van 4 millioen, 1881 een tekort van 37* millioen, en 1882 een van 675 millioen op do gewone dienst. De laatste cijfers kunnen wel medevallen, maar altijd zal er eeil aan zienlijk tekort zijn en dat achtten velen inderdaad zorgwekkend, te meer als men let op de hoogere eischen voor de schoolwet, en een stijgenden schulden last, ook teD behoeve van Indie. Enkele leden waren daarentegen gerust, en achtten zelfs geen versterking van middelen noodig, mits men Diet enkel bezuinigt, maar ook vooral wat buitengewoon is leent dan zullen èn de indische bijdragen èn de batige saldo 's terugkeeren. Over wat gewoon en buitengewoon is, werd weder nitvoerig van gedachten gewisseld. Afzonderlijke be grootingen werden vrij algemeen afgekeurd, maar velen hadden ook bezwaren tegen hetgeen Je minister van Financiën ouder buitengewoon rangschikt, bijv. de kosten van vestingbouw, van veeziekte, van herschat tingen,uitgaven die in anderen vorm telkens terugkeeren. Het groot tekort is voor een goed deel, volgens veleD, te wijten aan opdrijving der gewone uitgaven, weelde bij gebouwen enz. Voor 1882 wordt 8 millioen meer gevraagd dan in 1881 is uitgegeven waar moet dat heen De begrooting is buitendien nog zeer onvolledig. Verscheidene memorieposten zijn oningevuld, 0. a. voor het kanaal van Amsterdam naar Gorkum. Voor de overneming van het amsterdamsche kanaal is niets uitgetrokken. Leeningen tot een zeer groot bedrag, volgens 's ministers berekenirg 127 millioen, worden aangekondigd en al kan leenen in al de gevallen, waarin do Regering er toe meent te moeten overgaai, gerechtvaardigd worden dat volstrekt niet werd toegegeven dan zullen wij toch, wegens rente en aflossing van de geraamde 127 millioen, reeds 7 a 8 millioen per jaar, de gewone uitgaven zien vermeer deren. De millioenen, waarmede wij in de laatste 29 jaren de Staatsschuld hebben verminderd, zullen weldra door nieuwe leeningen weer worden overtroffen. Wel staat daartegenover/lat voornamelijk zal geleend worden voor productive werken, maar die werken zullen dan toch eerst in de verre toekomst rente afwerpen, en het voornemen bestaat dan toch ook om onder anderen voor ruim 14 millioen te leeneD voor vestingbouw, eene uitgave die zeker geene vermeerdering van in komsten zal ten gevolge hebben. De Regering had, wilde zij zoo ruim met de uitgaven zijn, ook de middelen tot dekking onmiddellijk moeten voordragen ook omdat de hoogere druk van belasting een heilzaam tegenwicht zou opleveren tegen de zucht tot uitbreiding der Staatsbemoeiing. Nog in een ander verband werd de uitzetting van nitgaven verontrustend genoemd. Enkele leden toch meenden uit sommige verschijnselen te moeten op maken, dat de draagkracht, het vermogen der natie in de laatste jaren eer af- dan toeneemt. Zoo werd ge wezen op het feit, dat de grondeigendom in het zuiden des lands allengs Yoor een goed deel overgaat in handen van belgische kapitalisten, en dat in de noordelijke provinciën vele grondeigenaren gebukt gaan onder den last van schulden, die zij op hun goed hebben moeten vestigen. Krachtig werd echter van andere zijde dit betoog weersproken. Men wees op de toenemende opbrengst der belastingen, en daaronder niet het minst van die belastingen, wier op- en nedergaan als de thermometer 'der volkswelvaart kan worden beschouwd op den gang der nijverheid hier te lande; op de toeneming die wel niemand zal betwisten van het roerénd vermogen. In de waarde van den grondeigendom zullen altijd nu en dan perioden van teruggang blijven voorkomen zoodanige deed zich werkelijk, nu eenige jaren geleden, voormaar in de toenemende opbrengst der registratierechten in den allerlaatsten tijd zagen enkelen reeds een bewijs, dat ook in dit opzicht weder verbetering en voorgang komt. Men sprak ook van middelen tot herstel. Vooreerst spaarzaamheid, waarmede de Kamer behoort voor te gaan, ook al toont de Regeering geen medewerking. Die zuinigheid zal echter, volgens anderen, niet vsel geven enkel op kleinigheden kan men ze toepassen, en dat verhoogt het prestige der Kamer niet. Daarom wilde een deel der leden beperking in de openbare werken, wat anderen voor 's lands welvaart verkeerd zonden vinden. Men was daarom vrij algemeen van oordeel, dat ook door belastinghervorming het even wicht moest worden hersteld. Hoe denkt de minister daarover? Men verheugde zich echter, dat althans billijker verdeeliDg van lasten is toegezegd. Over de toepassing waren de gevoelens echter zeer verdeeld c. a. werd het treffen der inkomsten uit den grond bij een alge meene inkomstenbelasting door een deel der leden zeer bestreden. Ook over het verband met de gemeentefinanciën werd gehandeld. Verder vroeg men naar de voornemens der Rege ring omtrent de Indische Bijdrage en omtrent de registratie- en zegelwetten en werd in verschillenden zin over de accijnsen geoordeeld en door sommigen een tabaksaccijns gewenscht en hoogere wijn- en bier- accijnsen. Enkele leden waren tegen alle nieuwe lasten, opge legd door deze Kamer, en wilden eerst ode kieswet herzien, daartegen werd gewezen op den plicht allereeret 's lands financiën te behartigen. Voor weinige dagen hebben we melding gemaakt van de meeningen der heeren Hugenholtz en Sanders, gezaghebbenden in hun kring, betreffende de zoo druk besproken eedwestie. In het Roomsch Katholieke tijdschrift BOnze Wach- ter" komen van de hand van de Schaepman twee artikels over hetzelfde vraagstuk roor Het eerste is getiteld De eed in ons Staatsrecht, De schrijver betoogt daarin tegenover de meening van den heer van Houten, volgens wien de Grondwet de keuze tusschen eed en belofte aan ieder volkomea vrijlaat, het tegendeel. Volgens dr. Schaepman is het alleen de vraag: Wat heeft de wetgever in 1848 willen voorschrijven, toen hij den eed in de Grondwet schreef Een godsdienstige handeling, „Al was de Staatskerk afgeschaft, de godsdienst was nog niet verbannen en op den eed als godsdienstige daad grondvestte men onze burgertrouw en den zedelijken waarborg ODzer Staatsinstellingen." Het moge waar zijn, dat de volstrekte vrijheid van godsdienst ook de vrijheid in zich sluit, in stede van een eed een gewone burgerlijke verklaring af te leggen, onze Grondwet kent die volstrekte vrijheid van godsdiens| niet. Een état athee is de Staat der Nederlanden niet.

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1881 | | pagina 1