Nieuwe Goesche Courant,
C h r is tel ijk' h is tor is c h blad voor Zeeland.
Dinsdag 11 October.
ge eedhuieatie in de Stuwde Hamer.
1831.
J\°. 813.
HET ZUIDEN,
Verschijnteiken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen j p. G.
p*ijs per drie maanden francof 1,50. I
Enkele nommers- 0,05. Wed.
DITGAVE VAN
WIJTMAN, te Middelfanig
XN
A. C. ïg JONGE,
te Gees.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 16
regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 6 cents per regel.
Het debat over den eed van vier dagen in onze
Tweede Kamer heeft geen direct resultaat gehad,
daar de beide voorgestelde motiën,reeds vóór stem
ming daarover plaats hebben kon, ziju inge
trokken. De eenige directe gevolgen van dit
debat zijn, als we ons niet bedriegen, te zoeken
in de belofte van den minister om het over
matig aantal eeden te beperken.
Indirect zal waarschijnlijk het thans geëin
digde debat niet van belang ontbloot zijn.
Bijna iederen spreker, pleitende voor vrijstel
ling van den eed, begon met de verklaring dat
hij althans geen atheist was, maar slechts sprak
in naam der vrijheid. Wel een bewijs dat het
atheïsme nog maar weinig populair is.
Maar vooral hierom zal het thans geëindigd
debat voor de toekomst van beteekenis zijn,
omdat de Minister Modderman, met zyne be
kende scherpzinnigheid en welsprekendheid, een
der bolwerken van orde in de maatschappij
een der zichtbare teekenen van den band tus-
schen godsdienst en staatsbestuur beeft ver
dedigd.
Een belangrijk deel van de rede des Minis
ters, overgenomen uit de Handelingen der Staten-
Generaal, moge onze lezers in staat stellen
zeiven te oordeelen
Ik noem, aldus sprak de Minister, den eed eene Gods
dienstige handeling, waardoor hij, die iets te verklaren
of te beloven heefi, uit zyn gedachten verbant al
wat het tijdelijke raakt, zijne neigingen, zijne begeer
ten, zijne belangen, zijn veroordeelen, zijn menschen-
vrees uitsluitend den blik richt ^pp den almachtigen
en alwetenden God vervuld van bet besef van vol
strekte afhankelijkheid van Hem en van onvoorwaar
delijke verantwoordelijkheid aan Hem, Hem oproept
tot getuige van de waarheid van hetgeen hij verklaart,
van de oprechtheid waarmede hij iets belooft, Hem
oproept tot wreker voor 't geval die waarheid, die
oprechtheid mocht ontbreken.
Die eed, eene Godsdienstige handeling, acht ik in
overstemming met de menschelijke natuur. Het afdoend
bewijs vindt men reeds in de omstandigheid dat de
eed voorkomt bij nagenoeg alle volken en in alle
tijden. Ook hierop mag ik wijzen, dat men in den
eed terugvindt de twee hoofdkenmerken die den mensch
kenschetsen aan den eenen kant zijne onvolmaakt
heid, aan den anderen kant zijn band met hethoogere.
Een volmaakt mensch zou nimmer behoeven te zweren,
want voor zijn zedelijk leven zou de Godsdienst
precies hetzelfde zijn wat voor de longen is de lucht
hij zou nooit iets gewichtigs kunnen doen zonder aan
God te denken. Maar wij zijn nu eenmaal niet volmaakt.
En de nuchtere opmerking dat de eed overbodig is,
omdat men ook zonder eed de waarheid moet spreken,
vindt bare volkomene wederlegging in de juiste
opmerking van den cathechismus van het Concilie van
Trente, dat de eed is ingevoerd ter zake van 's men-
schen zwakheid.
Ook nog om eene andere reden acht ik den eed in
overeenstemming met onze natuur.
Het ligt in den aard van de maatschappelijke ver
houdingen, dat er grade» zijn, niet in de zedelijke
verplichting om de waarhéid te spreken, maar in
den ernst waarmee men zich rekenschap geeft van
al het geeD tot de waarheid in betrekking
staat, zich rekenschap geeft van het gewicht
van hetgeen men verklaart of belooft. Ja, dezelfde
menschen, die het instituut vau den eed meenen te
kunnen omverwerpen door de onbetwiste stelling dat
de zedelijke verplichting om de waarheid te spreken
één en ondeelbaar is, bedienen zich zeiven in het da-
gelijksche leven onophoudelijk van allerlei uitdrukkingen
waaruit blijkt dat ook zij graden erkennen in den
ernst, waarmede zij zich rekenschap geven van waarheid
en beteekenis van hetgeen gezegd of beloofd wordt.
Hoort meu niet in het dagelijksche leven herhaalde
lijk zeggen dat is heusch waar ik verzeker het u
ten stelligsteik geef u „mijn woord van eer"? En is
met deze laatste uitdrukking de hoogste klimax be
reikt Zeer zeker niet. Yiotor Hugo zegt ergens
#11 y a des moments, oü, quelle que soit l'attitude du
corps, l'ame est a genoux.". Ik zal niet nagaan van
welke woorden zij, die elkander hunne liefde betuigen,
zich plegen te bedienen. Maar dit mag ik toch zeggen
dat men al eece zeer prozaïsche persoonlijkheid zou
moeten wezen, indien men in dergelijke oogenblikken
geeD sterker bewoordingen wist te vinden, dan deze
„ik geef u mijn woord van eer.,.
Talloos zijn de graden, de klimaxsn in den ernst,
waarmede men zich rekenschap geeft van 't gewicht
van hetgeen men verklaart en belooft en onder al
die graden vertegenwoordigt de eed den hoogsten kli
max, omdat bij den eed de mensch zich onmidellyk
en uitsluitend in contact stelt tot Degene, die hem
het heiligst is.
Van dien eed, eene godsdienstige handeling, in over
eenstemming met de menschelijke natuur, bedient zich
de Staat.
Met welk doel Met welk recht
Met welk doel
In het algemeen heeft de Staat het recht niet
waarheid of beloften van ons te eischen. Maar er zijn
gevallen en dat wordt door niemand betwist
waarin het anders is. Gevallen waarin de Staat, voor
de ontdekking der waarheid, van enkele personen
afhankelijk is. Gevallen waarin de Staat aan ambte
naren of ook aan andere personen (men denke bijv.
aan voogden) eene macht moet toevertrouwen, waarvan
de uitoefening geheel of gedeeltelijk aan alle uitwen
digs controle is onttrokken en het dus noodig is een
innerlijken waarborg te zoeken. Er moet dus door
den Staat een grens getrokken worden tusschen die
onwaarheid, die buiten het gebied van recht en Staat
valt, en die onwaarheid, die rechtens beteekenis heeft.
Die grens kan uit den aard der zaak in niets anders
bestaan dan in eene formaliteit. In 't voorbijgaan
constateer ik met allen nadruk, dat, zoo dikwerf ik
mij iu deze rede zal bedienen van het woord „forma
liteit", dit niet geschiedt in den zin waarin men in
het dagelijksch leven zegt Dit of dat is maar eene
formaliteit", maar dat ik dat woord gebruik in zijn
strikt juridieken zin.
En welke formaliteit zal nu daarvoor gekozen
worden Straks zeide ikEr zijn tallooze graden,
tallooze klimaxen in den ernst waarmede men zich
rekenschap geeft van de beteekenis en het gewicht
van eene verklaring of belofte, en onder die alle
vertegenwoordigt de eed de hoogste klimax. Welnu,
dan ligt het ook voor de hand dat de Staat die aan
zijne burgers, die van onware verklaringen of geschon
den beloften nadeel zouden kunnen lijden, den krach-
tigsten waarborg verschuldigd is dien hij geven kan,
reeds om die reden ook den eed voorschrijft.
Dit geldt voor den eed der getuigen, het geldt
evenzeer voor den ambtseed. Onze rechters bij voorbeeld^
te recht zoo hoog geëerd, hebben eene macht, grooter
dan eenig ander, want de uitspraken van die voor
het leven aangestelde rechters zijn aan alle verant
woordelijkheid jegens menschen onttrokken. Waarom
hebben wij desniettemin in die rechterlijke macht een
zoo groot vertrouwen Omdat wij weten dat de rechter*
al hebben zij dan aan geen mensch van hunne uit—v
p raken verantwoording te doen, leven en handelen.
xn het bewustzijn dat zij aan de hoogste macht"
verantwoording hebben af te leggen. En als men zegt
dat dit een „onderwetsch* denkbeeld is dat zal men
misschien van daag nog wel eens meer zeggen,
dan constateer ik dat dezelfde gedachte wordt uitge
sproken in de beste werken over het strafproces.
En er zijn landen geweest, misschien zijn zij er ook
nu nog, waar een crucifix in de rechtzaal is opge
hangen. Nobele gedachtevan dubbele beteekenis,
omdat het kruisbeeld voor de rechters tevens eene
herinnering is aan de feilbaarheid der menschelijke
justitie 1
Zegt men nu en hier ontmoet ik het eerste der
vele sophismen die in deze materie in omloop zijn
het doet er niet toe welke formaliteit gij voor de
bedoelde limitatie kiest, want onwaarheid en schennis
van belofte kan toch altoos strafbaar worden gesteld,
ik antwoord dat dit alleen dan afdoende zijn zou indien
de onwaarheid even gemakkelijk ontdekt kon worden
als het misdrijf in het algemeen. Maar, en daarom ia
de eed ingevoerd, in den regel is die ontdekking
moeielijk, ja onmogelijk de repressive maatregel
de straf is dus niri voldoende en moet worden
aangevuld door den preventiven maatregella religion
du serment.
Zegt mendat onder eede ook wel onwaarheid
wordt gesproken, dan moet ik dit helaas beamen*
Maar dan herinner ik aan Bastiat's wat men ziet in
wat men niet ziet". Wat men constateert- dat zijn
de 10 of 20 meineeden, die thans voorkomen. Wat
men niet ziet en toch met het oog des geestes behoorde
te zien, dat zijn de hoDderde en duizende onwaarheden*
waardoor de justitie zou worden misleid, indien men
geen eed vorderde. Niemand beweert dat de eed een