Nieuwe Goesche Courant,
Chris tel ijk-historisch blad voor Zeeland.
Donderdag- 6 October.
IV0. 811.
SABRATHSIIËILIGIAG.
v.
BINNENLAND.
1881.
HET ZUIDEN,
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen
'Mjs per drie maanden franco1,50.
Enkele noramers- 0,05.
1'. G.
UITGAVE
WIJTMAN,
VAN
tc Middelhuig
Wed. A. C. DE JONGE, te Goes.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1-
regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 6 cents per regel.
Wij moeten den strijd heilig houden en
gekozen wapenen hanteeren, zeiden we aan het
slot van ons vorig artikel.
We hadden daarbij natuurlijk het oog op de
groep, die uit het vleeschelijk gezinde hart en
dientengevolge allicht met vleeschelijke wapenen
strijdt, die om eene ontspanning, welke tot zulk
eène inspanning en uitspatting leidt, dat men
luien Maaudag" houden moet, wijl men vol
strekt onbekwaam is om te werken, of die,
denk aan de fatsoenlijke liberalen ten hoogste
ter verkrijging van zin-, kunst- en natuurge
not den strijd om een vrijen Zondag mede
hebben aanvaard. Immers, wanneer wij dezen
strijd niet strijden met het oog op 's menschen
onsterfelykeD geest, op de in dien geest aan
wezige nooden en behoeften hem niet strijden
om de rust in, de gemeenschap met God te
genieten als de Zondag geen aanvang en sym
bool van het ongestoorde leven bij God zal
wezen, dan missen we het ware ideaal en dien
tengevolge het heilige enthusiasme.
Het parool des Heeren Groen van Prinsterer
Evangeliebelijder vóór en boven alles, moet
nitkomen, waar we ook voor dezen strijd ons
opmaken.
Het zij op een congres, hetzij in de pers,
in eene vereeniging als Patrimonium, of (gelijk
mogelijk weldra zal moeten plaats hebben) in
de Staten Generaal.
Dat wij Evangeliebelijders zijn, moet uit
komen, ons dunkt, vooral in dezen strijd. Onze
hoogere motieven mogen we, ook waar we op
politiek en staatkundig terrein optreden niet
achterwege laten, de motieven onzer tegen
standers toch kunnen ons niet warm maken.
In die hoogere ligt onze bezieling en onze
kracht. En ons Christus en het woord zijner
genade schamen, waar de tegenpartyder zoo
onverholen en trouw voor zijne beginselen uit
komt, dat zou schande wezen.
Wij geven, ja ook in de pers, in alle beschei-
heid en met vrij moedigheid de gronden aan,
waarop onze vordering om een vrijen Zondag
rust, ja, waarop zij in de eerste plaats rust.
De gronden, waarop zij in de eerste plaats
rast, omdat die, waarop zy in tweede plaats
rnst en die wij met de fatsoenlijke strijders uit
het liberale kamp gemeen hebben reeds zoo
dikwijls zijn aangegeven en in het publiek be
sproken.
Velen, helaasook der belijders van den
Christus Gods, hebben de Oudtestamentische
bewijzen, dat de sabbatbdag ook thans geboden
en mitsdien onmisbaar is, losgelaten.
De Oudtestamentische bevelen aangaande
den dag der ruste gelden, meenen zij, voor ons
die onder de Nieuwtestamentische bedeeling
leven, niet meer.
Dies zouden we uit dat gedeelte der H.
schrift ten deze niet meer kunnen en mogen
argumenteeren.
Daarmeê echter kunnen wij ons volstrekt
niet vereenigen.
Wij gelooven, dat het tegendeel waar is.
En. wel in de eerste plaats, dewijl het sab
batsgebod en alzoo de sabbatsrust niet Oud
testamentisch, dat is ceremonieel en voorbij
gaand kan zijn, om de eenvoudige reden
dat het zelfs reeds gold, reeds kracht van wet
had en behoefte was vóór den zondeval, voor
er dua van voorbijgaande of ceremonieele wet
ten sprake kon zijn.
Gelijk in een vorig artikel gezegd is, was het
gebod der sabbathsrust gegrond in de natuur
van God en, van den mensch naar Zijn beeld
geschapen. Niet voor den zesdaagschen arbeid,
als eiuddoel, maar om den Heere ongestoord
te verheerlijken en te genieten werd de mensch
geschapen. Van dat ongestoord verheerlijken en
genieten was de sabbath toen, zoowel als later
voorproef en symbool.
Het ideaal van den mensch lag hooger dan
in het verheerlijken van God door zesdaagschen
arbeid.
Niet de zesdaagsche arbeid, maar de dag
der ruste wees hem op zijn ideaal. Op het niet
meer te ontvallen, het onveranderlijk, het on
gestoord, het eenwig leven in Gods gemeen-
Zoolang de Heere, God is en dat is Hy
eeuwig en zal Hij eeuwig blijven en de
mensch, mensch op déze aarde, moet en zal
alzoo het gebod der ruste blijven.
Dit is vooral waar, nu het bleek dat de Heere
nog gedachte des vredes had, dat Hij langs een
anderen weg dan die der werken, dat Hij door
het verbond der genade, door het geloof in
Jezus Christus die rust aanvankelijk schenken
en eenmaal volkomen te genieten geven wilde.
Zy, die gelooven gaan in de rust.
En als bewijs dat dit gebod niet voorbij
gaande is dient voor ons in de tioeede plaats de
opname van hetzelve in de zedelijke, ja in het
midden der altoosdurende wet.
Die wet is Jezus niet komen ontbinden, maar
wel vervullen.
Naar de leer der gereformeerde kerk blijft zij
van kracht en moet zij, ter ontdekking van
onze zonde en als regel voor het God geheiligd
leven der dankbaarheid, dienen ten einde toe.
Als uit de natuur van God gevloeid en in
de natuur van den mensch naar Gods beeld
gegrond, staat zij daar, al de eeuwen door ook
verre, zeer verre, oneindig ver verheven
boven al de wetten door een socrates en an
der wetgevers op zedelijk gebied gegeven.
Gaat gebod voor gebod na en, gij zult met
ons gevoelen, dat, hoewel reeds zooveel eeuwen
zijn voorbijgegaan sinds zij gegeven werd, des
niettemin den eisch van het geweten, van de
maatschappij en het godsdienstig leven des
harten, voldoening erlangen.
Neemt één der eerste vier geboden, der ge
boden van de eerste tafel weg, en gy rukt
het leven voor Godes heilig aangezicht uit
zijn voegen.
Wat daar geschreven staat moet God eischen
met het oog op zich zei ven en den mensch.
Neemt één der zes geboden, der geboden van
de tweede tafel weg, en, gij geeft het leven in
betrekking tot elkander een slag in het aan
gezicht.
Deze zes geboden zijn gegrond in de liefde
die, en het leven dat we tegenover elkander ver
schuldigd zijn.
En dat nu uit deze geboden, die zoo wijs,
heilig en goed zijn, één zou moeten uitgelicht
worden, dat slechts één niet meer zon gelden,
dat in de steene tafelen, dat tasschen de zede
lijke en altoosdurende geboden in, één scha
duwachtig en voorbijgaand gebod door den.
Heere zou ter neder geschreven zijn, wij vragen,
welk redelijk verstand kan dat aannemen.
Ons dunkt, als de andere geboden nog kracht
van wet hebben dan ook het vierde.
Er één willekeurig tusschen uit te lichten
gaat niet aan.
De gronden, waarop wij al verder de Sab
batsrust voorstaan, geven wy in een volgend
artikel.
Op de Staatsbegrooling voor 1882 ii een post van
3Va millioen uitgetrokken als vergoeding van het
Rijk aan de gemeenten, voor de kosten van het plager
onderwijs». De toelichting luidt aldus
Aanvankelijk was in de gemeentebegrootiog voor
1880 een bedrag van f 7, 632,911.70Vs uitgetrokken
wegens kosten van het lager onderwijs, vallende in
de toepassing van art. 45 der Wet van 17 Augustus
1878 Staatsblad no. 127). Volgens de tot 10 Juli