Nieuwe Goesche Courant,
hr is tel ijk- h istorig-ch blad voor Zeeland*
1881.
tlinsdag 6 September.
X". 708.
De Heidenen-kwestie.
3ET ZUIDEN,
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en-Vrijdag-
wond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen
P**ijs per drie maanden francof 1,50.
Enkele nommers- 0,05.
UITGAVE VAN
P. G. WIJT SAK, tc Middclbmg
en
Wed. A. C. DE JONGE, le Goes.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1—6
regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 6 cents per regel.
Acht dagen geleden schreven we dat de
Joden-kwestie zich op den voorgrond dringt,
we betoogden dat in deze kwestie gelukkig de
Waarheid op den voorgrond komt, namelijk deze:
dat de Joden het er wel wat naar gemaakt
hebben om zich de ondervonden vervolgingen
op den hals te halen, en ook deze waarheid
dat het ware Christendom niets gemeens heeft
met het ruwe geweld, al betoont het geen kin
derachtige vrees, ook voor deze netelige kwestie.
Met sterken, met geweldigen arm de kwes-
tiën doorhakken, dit is het streven van personen
en bevolkingen, die, hoewel' gedoopt, den geest
van Christus niet hebben. Met waarheid en
liefde de kwestiën oplossen, dit is de taak en
de bedoeling van hen, die den Christus in woord
en wandel belijden, al gelukt dit niet op
eens, al behoort daartoe die taaie volharding,
welke de Duitschers in één woord Ausdauer
noemen, een woord, dat tegelijk de gedachte
aan lijden, verduren en volhouden in zich sluit.
De moord, onlangs op den zendeling De Vroom
op het eiland Bali gepleegd, geeft de Middel
burg sche Courant aanleiding om, nevens eenige
in hoofdzaak juiste mededeelingen omtrent
Balineesche toestanden, eenige beschouwingen
"te geven omtrent de prediking van het Chris
tendom in Indië, welke beschouwingen wij in
de verste verte niet deelen kunnen.
't Is of de Middelburg sche de Heidenen-kwestie
vóór alle andere kwestiën schuiven wil.
Wij geven 't haar grif toe, neen, van toe
geven is hier niet eens sprake, wij erkennen
volmondig met haar, dat de zending op Bali
met zeer groote eigenaardige moeilijkheden te
kampen heeft. De Balinezen zijn een krachtig
en trotsch volk. Zij hebben acht of negen
eeuwen geleden het uit Voor-Indië overgebrachte
Siwaïsme als bun godsdienst aangenomen, en
het Mohammetisme, dat daarna zich zoo krachtig
over de Oost-Indische eilanden uitbreidde en nog
3teeds groote vorderingen maakt, heeft onder
hen slechts zeer weinig voordeelen kunnen
behalen. Zuiverder dan elders wordt op Bali de
oude taal bewaard, en het Indische kastenwezen
wordt er zorgvuldig gehandhaafd. Bali is in
onze Oost de met kracht verdedigde rotsvesting
van het oude Indische heidendom, een harde
bodem voor bet zaad des Evangelies.
't Heeft aan onze regeering groote moeite
gekost vele onzer lezers zullen 't zich her
inneren in 1849 de Balinesche vorsten tot
erkenning van ons oppergezag te dwingen, en
't zal aan de zending groote moeite kosten den
zelfgenoegzamen Balinees te brengen onder de
heerschappij van Christus, 't Is niet hoofdza
kelijk wantrouwen, 't is minachting, waarmede
de vreemdeling, de zendeling bovenal, daar te
kampen heeft.
Haalt de Middelburg sche bet betrouwbaar ge
tuigenis van den gewezen zendeling Van Eek
aan, als zou deze de bevolking beter kennen,
om te bewijzen hoe moeilijk de zending op
Bali kan vorderen, zij mag daaruit geen zijde
lings bewijs tegen den onlangs vermoorden
zendeling De Vroom afleiden. De Vroom is
toch tegelijk niet de zendelingen Van Eek en
De Bode door het zelfde, het Utrechtsche, ge
nootschap bekwaam geacht en uitgezonden.
Wij schroomen niet deze drie aan elkan
der verbonden namen samen te vermelden,
i
al loopen wij gevaar dat daarom alweer
meerdere verwijten van ongeloovige 'zijde tegen
de predikers van het Christendom zullen ge
richt worden. In 1866 hebben de drie zen
delingen het moeilijk werk op Bali aanvaard.
Een van hen was zoo gelukkig, om redenen
van gezondheid in 't vaderland wedergekeerd,
verder buiten het gedrang te blijven, de beide
anderen zijn ongelukkig geweest, in zoover dat
zij in botsing kwamen met de zeden en ge
bruiken der beidenen. Wil men nu den takt,
de voorzichtigheid van den heer Van Eek prij
zen, 't is ons wel, maar men minachte daarom
de mannen niet, die met hem hunne krachten
hebben gewyd aan hetzelfde doel. Samen zijn
de drie mannen als baanbrekers uitgegaan dat
slechts een hunner is turuggekomen om ons
aan te zeggen hoeveel tegenstand er te ont
moeten is, bewijst niets tegen hen, die vielen.
Richt men nu tot de predikers van het Chris
tendom den verwijtenden eisch, dat zij wel
moesten zorgen zich eerst en vooraf wat meer
vertrouwd te maken met de gebruiken en het
gemoedsleven der heidenen, ten einde met meer
vrucht dan tot heden onder hen werkzaam te
zijn, dan vragen wy Waar ergens moeten de
eerste zendelingen buiten het arbeidsveld de
noodige voorbereidende kennis opdoen? Is het
mogelijk zich op onbekend vijandelijk gebied
altoos buiten gevaar te houden
Panlus, de geleerde heiden-apostel, was wel
vertrouwd met de gebruiken en godsdiensten der
beschaafde volken, onder welke hij arbeidde,
en toch is hij, zonder de gevaren te noemen,
aan welke "hij ontkwam, in gevangenissen over
vloediger geweest dan zijne medearbeiders, drie
maal gegeeseld, eens gesteenigd, en van de
Joden, van zijn eigen geslacht, heeft hij, om
de belijdenis van Christus, veertig slagen min
één vijfmaal ontvangen.
Gevaren heeft ook de hedendaagsche zende
ling van de heidenen, en ook gevaren van
zijn geslacht.
Zijn ongeloovig geslacht bereidt den zendeling
menige bitterheid.
Lof en eere heeft men over voor hen, die
onbekende landen voor handel en beschaving
openen, maar voor hen, die als baanbrekers van
't Evangelie uitgaan, heeft men niets over dan
smaad, al bewijst de uitkomst dat handel en
beschaving het Evangelie op den voet volgen,
Stanley, wiens tocht door 't hart van Afrika
veel mensehenlevens kostte, maar misschien meer
dan noodig, heet zonder voorbehoud een held.
Wij herinneren ons nu op 't oogenblik niet
wat de onderwerping van Bali inliad, maar wel
hoe de beschaving in Atjeh is gebracht.
Wij vragen daarbij of 't aangaat nog een
steen te werpen op 't lijk van een zendeling,
die viel als slachtoffer zijner plichtsvervulling,
al moge de allernaaste oorzaak van zijn dood
misschien een vergrijp tegen volkszeden genoemd
kunnen worden. Dat ook de Balinezen eene
wet, vele wetten hebben, en dat volgens deze
wet de verkondiger van Christus moet sterven,
zoodra hij iets strijdigs daartegen verricht, ver
wondert ons volstrekt niet.
Het meest moeten wij echter opkomen tegen
de slotredenen der Middelburgsche. Zij zijn deze
lo dat de prediking van het Christendom op Bali
vruchteloos, dus nutteloos, is
2o dat het gevaarlijk is, personen van onvoldoende
ontwikkeling en zonder kennis vau de zeden en instel
lingen des lands, in zulke nauwe aanraking met de
Balineesche bevolking te brengen als met de zende
lingen het geval is. Eenmaal in het land gevestigd,
hebben zij, als onze onderdanen, recht op onze be
scherming, en het doel waarmede zij er komen, be
strijding van den godsdienst en de zeden der inwoners,
moet bij deze lichtelijk het vermoeden doen rijzen,
dat dit ook het streven der Indieche regeering is.
Vraagt zij of deze gevolgtrekkingen juist zijn,
haar doorredeneeren toont dat zij ze voor juist
hondt, en daarmede de Heiden-kwestie aan de
orde stelt.
Vooreerst zij gezegd dat hetgeen gedurende
vijftien jaar niet slaagde, toch nog niet onbe
paald vruchteloos mag genoemd worden, veel
minder dadelijk als volstrekt nutteloos mag
worden afgekeurd.
Wat zou er van ons terecht zijn gekomen,
als de eerste Christenpredikers ten onzent in
de dagen van Franken, Saksers en Noor
mannen de stugge Westersche en Noordsche