Nieuwe Goesche Courant,
Chrisielijk-historisch blad voor Zeeland.
1881
Zaterdag 1.4 Mei.
N°. 7 SO.
HET ZUIDEN,
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen
*Mjs per drie maanden francof 1,50.
Enkele, nommers- 0,05.
UITGAVE VAN
P. G. WIJTMAN, te Middelburg
en
Wed. A. C. DE JONGE, te Goes.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1—6
ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 6 cents per regel.
aa paaraasm*
Het is niet voor de eerste maal dat de aan
dacht van onze Volksvertegenwoordiging ge
vraagd wordt voor de ergste volkskwaal, en enkele
middelen tot genezing ot, zeggen we liever, tot
leniging der kwaal besproken worden. Voor
bijna een kwart eeuw, in 1857, werd reeds
door eene commissie uit de Tweede Kamer on
derzocht of het nu reeds noodzakelijk en doel
treffend zijn zon eene of meer wetten in 't
leven te roepen tot beteugeling van sterken
drank. De commissie bepaalde zich toen te ad-
viseeren tot indirecte (zijdelingsche) bestrijding
van regeeringswege, ook omdat de Staat niet
de rol van zedemeester heeft op zich te nemen.
Tusscben 1857 en nu liggen 24 jarei^, en we
zagen ook op dit gebied vooruitgang, maar
eene vooruitgang meestal ten kwade.
We willen volstrekt niet ontkennen dat het
gebruik van sterken drank in vele kringen
fatsoenshalve wordt nagelaten dat het streven
Van ware volksvrienden om uitspanningsplaatsen
te openen, waar alles beter te krijgen is dan in
kroegen of tapperijen, en waar de sterke drank
wordt geweerd niet zonder vrucht is gebleven
dat de publieke opinie met steeds krachtiger
aandrang op deze kwaal in ons volksleven wijst,
maar voorbijzien kunnen we toch ook niet dat
die prachtige gebouwen, steeds sierlijker inge
richt, die we in onze steden, en zelfs op niet
weinige onzer dorpen hebben zien openen, den
eigenaars meer winstgevend schijnen te zijn
dan menige sinds jaren gevestigde soliede zaak
in ons midden dat overal waar in onze
achterstraten een tappèrij wordt geopend (of
liever aangekondigd, want vele sluiten dag en
nacht) de nering van zelf komt en dat onze
natie van 4 millioen zielen niet minder dan 40
millioen jaarlijks aan den sterken drank oöert.
Bij groote rampen moeten buitengewone maat
regelen worden genomen, en het zal daarom
ieder weldenkende tot blijdschap zijn dat niet
minder dan 70 leden der Tweede Kamer, waar
onder alle anti-revolutionairen, art. 1 het hoofd
beginsel, der wet. hebben aangenomen.
Onder de uitvoerige beschouwingen deze week
door onze Volksvertegenwoordigers ten beste
gegeven was éene rede die bijzonder onze aan
dacht heeft getrokken, omdat zij o. i. prac
tised en nuchter onze houding tegenover dit
voorstel in 't licht stelt.
Het was de rede van den heer Donner, die
aldus sprak
Ik heb bij de overweging van dit wetsontwerp de
moeielijkheid gevoeld om te komen tot eene keus
tusschen het voor en tegen, omdat de Regeering ons
met dit wetsontwerp op een tot nu toe, meen ik,
vreemd en geheel nieuw gebied voert, een gebied
waarvan wij reeds gehoord hebben dat het in menig
opzicht gevaarlijk voor de Regeering is om te be
treden.
Wat de Regeering door dit wetsontwerp beoogt
//beperking van de uitbreiding der drankzoude", wordt
door mij toegejuicht en is door mij in den kring
waarin ik gewerkt heb steeds gezocht geworden.
Maar als ik haar oogmerk toejuich, dan aarzel ik
toch om mijne instemming te geven aan dit wets
ontwerp, omdat ik zeer betwijfel of niet de Staat,
in zijnen op zich zelf prijselijken ijver het misbruik
van sterken drank te bestrijden, op zijne beurt zich
schuldig maakt aan misbruik van macht, om een
boozen hartstocht, zij het al niet door een boozen
hartstocht, dan toch met hartstocht te bestrijden. Wel
ontkent de Regeering dit, èn in de Memorie van
Toelichting en in de Memorie van Antwoord. Zij
tocb verklaart het te doen //niet uit belustheid om
ondeugden uit te roeien of uit zucht om den zede-
meester te spelen, maar uit besef van zijn onloochen-
baren plicht tot bescherming der ingezetenen en tot
bevordering van het waarachtig belang van volk en
land."
Maar wat de Regeering met de eene hand weg
werpt, //geen zedemeester te willen spelen", dat grijpt
ze met de andere hand weer -aan, door dezen volzin
in de Memorie van Toelichting: //wanneer echtereen
ondeugd meer en meer het karakter aanneemt van
eene volksionde, die niet alleen tallooze individuen
zedelijk en lichamelijk ten verderve voert en verarmt,
maar ook het familieleven en de openbare orde eu
veiligheid bedreigt, dan moet de theorie zwichten
voor de overweldigende kracht der feiteü, of liever,
dan heeft men zorg te dragen, dat de theorie blijve
binnen de grenzen haar door de feilen aangewezen."
Als ik nu het nazindeel van dezen volzin nevens het
opschrift van dit ontwerp leg, wat aldus luidt//Wet-
tblijke bepaling tot beteugeling van het misbruik van
sterken drank", dan is het zonneklaar dat de Regee
ring door dit wetsontwerp met beide voeten op het
gebied der zeden en der zedelijkheid staat.
Immers, misbruik in welk opzicht en waaromtrent
ook is zondeeen afwijken, een overtreden, een te
boven gaan van het gezette. Het is zonde tegen ons
zeiven, vaak tegen onzen naaste, maar allermeest en
zeker zonde tegenover God, onzen wetgever en wel
doener. Bovendien is misbruik eene uiting der zonde,
waarvan de mate der strafbaarheid in den diepsten
grond niet door een meusch kan bepaald worden,
maar alleen door God, den kenner der harten. Of is er
een onder alle omstandigheden, in alle gevallen en voor
allen geldende regel aan te .geven, waar het gebruik
van sterken drank misbruikt wordt
Kan dit niet worden aangegeven, dan gevoelt men,
dat de Regeering zich hier op een teeder en zeer ge
vaarlijk gebied waagt.
En waarmede is de Regeering op dit gebied ge
wapend Met het woord, van God Met het Evangelie
der genade? Of ook maar met zedelijke opwi
en vermaningen Niets van dit alles De Regeering
is alleen gewapend met de wet, met de wet, waarvan
een rechtskundig apostel gezegd heeft, dat zij on
machtig is, dat zij toorn wekt. ja, dat zij doodt en
niet levend maakt.
Ik weet dat de Regeering geen ander wapen heeft,
maar juist daarom begeer ik niet dat zij zich op een
gebied zal begeven wat het hare niet is, en waarop
zij met haar wapen niets vermag.
De ministers zullen mij misschien tegenwerpen, dat
dit in abstracto waar is, maar dat wij voor een con
creet geval staan, voor de overweldigende macht der
feiten van het drankmisbruik, waarvoor de theorie
moet zwichten.
Ik moet bekennen dat in de overweldigende kracht
dier feiten de kracht, van de bewering der regeeriug
ligt. En toch meen ik dat wij er niet voor moeten
zwichten, ten koste van de persoonlijke vrijheid der
ingezetenen. Wij moeten er niet voor zwichten, opdat
wij geene staatszedeleer krijgen, wat zeg ik, geene
ministerieele zedekunde, die afwisselt naar hét peil
van de zedelijkheid der ministers, en naardat hun ge
weten gevoel heeft voor wat goed of kwaad is.
Zulk ingrijpen op godsdienstig gebied wensch ik tot
geen prijs te steunen.
Ik aarzel, maar sta hier niet alleen, want volgens
het voorloopig Verslag worden deze bezwaren door
onderscheidene leden gedeeld.
De Minister heeft ons in de stukken teruggevoerd
tot het enquête-voorstel van den heer Rochussen in
1856. Uit het tweedaagsch debat daarover gevoerd,
en dat alle belangstelling verdient, wil ik enkele
aanhalingen doen j
De heer Westerhoff verklaarde bij die gelegenheid
//Maar ik wil in dezen geen tusschenkomst yan het
openbaar gezag, ik verlang in eene zaak als deze geen
wettelijke bepalingen of vaderlijke voorzorgen, die zoo
ligt in onregtvaardige en gewelddadige ontaarden.
De heer de Kempenaer sprak
//Maar, ten dezen opzigte moet ik met een vorigen
spreker zeggen neen, wettelijke bepalingen kunnen
hier niets afdoen. Door wetten kan men een volk
uiet zedelijk verbeteren kan men geen volksgebreken
uitroeien, kan men dien kanker niet uitsnijden."
En de heer van Lennep
,/Ik heb nooit zoo bij uitstek veel op gehad met
hetgeen men noemt politieke vrijheid, maar ik hoop
tot mijn dood te blijven, wat ik steeds ben geweest
een voorvechter voor maatschappelijke, voor individu
ele vrijheid.
z/Eu nu ontzeg ik aan den Staat een reeht, hetwelk
hem wellicht ten gevolge van dit voorstel en van
het daarbij bedoeld onderzoek zou kunnen worden
toegekend, een recht ora heerschappij, althans voogdij
uit te oefenen over de magen en hersenen van ds
ingezetenen.
z/Komt men heden tot het besluit dat de Staat,
bij voorbeeld, het gebruik van koren wijn mag ver
bieden. dan 's er geen de minste reden, waarom men
niet, alzoo doorgaande, morgen het gebruik zou ver
bieden van Eransche en Duitsche wijnen, overmorgen
dat van Engelsche en Brabantsche bieren."