BINNENLAND.^
tet kan zetten, en eenige weken of maanden laten
liggenbij is een der nuttigste leden van de
maatschappij, een medeburger, die aanspraak heeft
op zijn deel in de algemeene welvaart. Maar
als de heer Heldt meent dat de werklieden
waan den staat ontzettend veel te vragenhebben,
en wij zijne verlanglijst hooren, dan gaat hij veel, te
ver in het vragen van uitbreiding der staatszorg ten
behoeve der werklieden. Er is wel niet veel tegen
te zeggen, als hij er op wijst, hoe de staat zorgt voor
de opleiding van de kinderen der gegoeden tot doc
toren in rechten, geneeskunde, wiskunde, natuurkunde
enz. enz., tot ingenieurs en allerlei ruim bezoldigde
betrekkingen, en hij dan den staat vraagt: leid de
kinderen der werklieden op in hetgeen ze voor hun
vak noodig hebben: geef ze teekenscholen, ambachts
scholen, geef ze goed lager onderwijs, aansluitend
aan 't vakonderwijs open de gelegenheid tot koste
loos middelbaar onderwijs voor die werkmanskinderen,
die bij examen blijken geven het met vrucht te kun
nen volgen. Waarom zou de staat alleen de Jioogère
burgers vooruit helpen in de wereld! Wij kunnen 't
begrijpen dat de heer Heldt ook voor de werklieden
en de armen wil schudden aan den zoo vol geladen
Staatsboom, maar dan wordt ook de staat, dat
wil zeggen de bovendrijvende partij, meer en meer
de Alvader van 't Nederlandsche volk. Moet de zorg
van den staat zich steeds verder uitstrekken, dan
Worden de kinderen verweesd, en de staat de groote
weesvader, de vader van 't vondelingenhuis, voor
welks deur de ouders hunue kinderen zoo spoedig
mogelijk komen nederleggen.
Beter kunnen wij meegaan met den welsprekenden
pleitbezorger van de belangen der werklieden, als hij
er op wijst hoe slecht art. 177 der grondwet wordt
nagekomen, dat voorschrijft: „het dragen der wapenen
tot handhaving der onafhankelijkheid van den Staat
en tot beveiliging van zijn grondgebied blijft een der
eerste plichten van alle ingezetenen'', terwijl in de
praktijk alleen de zonen der werklieden in gewichtige
leerjaren aan de werkplaats worden ontrukt.
Beter kunnen we met hem instemmen, als hij het
recht van oorlogsverklaring uit de hand des konings
in de hadden der volksvertegenwoordigers wil zien
overgaan.
We zouden hem gaarne het genoegen gunnen eene
belasting te zien invoeren op de coupons in plaats
van, of althans nevens de belasting op zout en zeep.
Wij wenschen met hem dat werkbazen en fabri
kanten aansprakelijk gesteld worden voor ongelukken
bijv. door 't breken van ladders, steigers (stellingen)
t ontploffen van stoomketels enz. indien 't blijkt dat
zorgeloosheid der patröons aanleiding tot verminking
erf dood der werklieden heeft gegeven. Zoo als in
Engeland zouden patroons verplicht kunnen worden
tot het uitkeeren van pensioen aan de slachtoffers
hunner nalatigheid.
Wij gaan mede roet hem, als hij den arbeid door
kinderen nog verder wil beperkt zien, en ook dien
der vrouwen als hij censusverlaging wil, uitloopende
op algemeen stemrecht, mits het niet volstrekt alge
meen zij.
Wij gclooven met hem dat de werklieden zich met
deze zaken mogen bemoeien, zich er over uitspreken,
en dat alzoo de werkliedenvereenigiugtn kunnen wor
den veiligheidskleppen tegen revolutie. Laat door de
klep der degelijke werkmansvereeniging alles geleide
lijk uistroomen wat iu de' harten der werklieden
ombaat; het drukken op die klep i9 eeue staatsmans-
wijsheid, die tijdelijke uitstrooming voorkomt, maar
eene uitbarsting voorbereidt.
Terugkomende op hetgeen hij in den aanvang zeide,
vraao-de de heer Heldt of het niet noodig wae dat ook
Middelburgsche werklieden sociale vraagstukken dat
is niets anders dan maatschappelijke vraagstukken be
spraken. Hunne patroons, hnnne donateurs, de werk
gevers, de kapitalisten bespreken wel die vraagstukken
in de Vereeniging voor Eabriek- en Handwerksnijver
heid, in de Maatschappij voor Nijverheid, in't Nut enz.
Is de maatschappij zóó gelukkig, dat er geen wenschen
tot verbetering uit te spreken zijn? Zijn de werklieden
te Middelburg zoo volmaakt gelukkig Welnu dat ze
zich dan vereenigen, en er voor zorgen dat er niet te
veel werklieden van buitenaf zich daar komeu vesti
gen, en het bestaande goede komen bederven
Toen aan ieder die 't verlangde het woord werd
verleend, werd door de heeren Krijger en Kuiler, beide
patroons en tevens leden der Middelburgsche Werkmans
vereeniging, geen gunstig boekje over die vereeni
ging opengedaan. Zij waren vroeger bestuurders er
van geweest, hadden gewenseht dat de vereeniging,
van welke zij nog leden waren op hoop van beter
schap zich met de bespreking van ernstige vraag
stukken zou willen bezig houden, maar nu is die vereeni
ging verre van haar doel afgeweken, en streeft zij
meer naar uitspanning en genot dan naar bevordering
van 's werkmans wezenlijk belang. Geen der tegen
woordige bestuurders zelfs had de zeer belangrijke
voordracht van den heer Heldt het aauhooreu waardig
gekeurd.
De beweging onder de werklieden verdient zeer
aller aandacht.
Yoor onze staatslieden i3 zij van heel veel gewicht.
Gaat de „liberale" partij, die voor 'l restitutie
stelsel doof bleef, voort met de gegoeden de onder haren
rijkelijk te bedeelen, dan zullen de werklieden spoedig
hun aandeel in de bedeeling komen vragen. Der staats
bemoeiingen is dan geen einde, maar spoedig is er
dan een einde aan welwillend overleg en vrije samen
werking tusschen de verschillende standen en partijen,
die in elke natie zullen bestaan zoolang de wereld staat.
De miliciens uit deze provincie zullen op de na
volgende dagen en uren moeten opkomen
Te Middelburg op 2 Mei a., 's voormiddags te 10
uren, van hen die zich voor de zeemilitie hebben
aangemeld op Dinsdag 3 Mei 's voormiddags te
9V2 uren, die der gemeenten in Walcheren, uitgezon
derd Vlissingen j te lD/2 uren die der gemeenten in
Schouwen, Duiveland en Noord-Beveland
te Vlissingen op Donderdag 5 Mei, 's voormiddags
te 10 uren, die van Vlissingen en die der gemeenten
in het westelijk gedeelte van Zeeuwsch Vlaanderen 's
middags te 12 uren, die der gemeenten in het oostelijk
gedeelte van Zeeuwsch Vlaanderen, uitgezonderd
Boschkapelle, Graauw, Hengstdijk, Honteuisse. Osseuisse
en Stoppeldijk
te Goes op Vrijdag 6 Mei, de9 voormiddags te
9iuren, die der gemeenten Boschkapelle, Graauw,
Hengstdijk, Hontenisse, Ossenisse en Stoppeldijk
en te Tholen op Maandag 9 Mei, des voormiddags
ie 9 V s uren, die der gemeenten in de eilanden Tholen
en St Fhilipsland.
Door den heer L. Van WaesbergheJanssens te
Hulst is eene circulaire verzouden aan de belangheb
bende polderbesturen iu oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen,
waarin besproken wordt de onvoldoende toestand der
zoogenaamde oostelijke waterleiding te Ter Neuzen,
welke uitlooziug verschaft, behalve aan een tal van
Belgische polders, aan meer dan 50 polders in dat
district, met een gezamenlijke oppervlakte van omstreeks
25,000 hectaren. Sinds jaren reeds, maar vooral dit
jaar, moet de onvoldoende waterloop dier leiding stof
tot vele krachten geven, daar zich nu nog op weiden
en landerijen de ongelukkige gevolgen van het over
tollige water doen gevoelen het gras kwijnt, vele ge
wassen zijn gerot en de kostbaarste bemestingen ver
loren alle kracht. De heer Van Waesberghe roept de
medewerking der betrokken polderbesturen in om bij
do bevoegde overheid, zijnde de staal, die voor het
onderhoud dier leiding van de verschillende Neder
landsche polders eene aanzienlijke vergoeding bekomt,
stappen te doen, ten einde verandering en verbetering
te brengen in dien ongelukkigen toestand.
Wij vernemen dat, indieu 's konings machtiging
daartoe wordt verleend, in de maand Mei a. eene
buitengewone vergadering der provinciale staten van
Zeeland zal worden gehouden, ter behandeling der
aanvragen om 'subsidie voor de tram-lijnen in de
voormalige vierde en vijfde districten van Zeeland.
MiddCour.)
Onder de hofberichten treffen we ook deze aan
Z. K. H. de Prins von Wied is met zijn gezin in
de residentie aangekomen, om daar gedurende den
zomer te verblijven.
H. K. H. Prinses Hendrik neemt in beterschap
toe, hoewel het biljet „besmettelijke ziekte'1 nog niet
van haar paleis weggenomen is.
Het verdient vermelding dat ons tot heden toe
geen enkel blad onder de oogen is gekomen, dat de
oprichting van den Kiezersbond Marnix verdedigt.
Aan een drietal beschouwingen over de jongge
borene, die o. i. door helderheid en juistheid uitmun
ten geven we hier plaats.
Ds. Gispeu schreef in de Bazuin
„Ik had liet niet zoo geheel mis, toer. ik
onlangs schreef, dat het voornamelijk gaan zou over
de geldkwestie. De bond bedoeltonverwijld schrap
ping van art. 168 en wijziging van art. 194 der grond
wet. Hij verklaart zich tegen restitutie en subsidie van
llegeeringswege zoo voor de School als voor (te Kerk.
Natuurlijk ligt aan dit streven eene diepere gedachte
ten grondslag.
Tot nog toe is de ontvangst vitn de jonggeborene
beleefd maar koeltjes geweest. De Boodschapper, een
voortreffelijk geschreven bladeke onder redactie van
Ds. W. G. Smit, heeft er, nog het flinkst over gesproken,
en iu ferme, oprechte,gekuischte taal zijn meening
gezegd. O. a. maakte dit blad de snedige opmerking
dat de naam Datheen" meer passend zou zijn voor
den nieuwen bond dan die van „Marnix*, den harte-
vriend van den eenigen Zwijger, wiens verdraagzame,
voorzichtige en waarlijk vrijzinnige politiek een doorn
was in het oog der ongednldigen van die dagen.
Doch hoe het zij, de bond is er en de broeders, die
hem oprichtten, zullen nu wel niet stilzitten. Ai vreezen
wij niet dat het z«»o'n vaart zal ioopen, er zullen toch
altijd eenigen zijn die raedegaan. De gelegenheden ora
„kwaad bloed* te zetten onder de Christenen in
Nederland, zijn weder met eene vermeerderd.
Het woord iu de Haagsche Boodschapper waarop
hierboven wordt gedoeld, luidt als volgt
Ons bezwaar ligt in het woord „onverwijld", niet
omdat een onverwijlde intrekking der kerkelijke
subsidiën niet van harte door ons gewenseht wordt,
maar omdat een onpraktisch doordrijven van wat niet
in eens, en niet zonder overgang bereikbaar is, ons
ongevvenscht toeschijnt, en in geen geval oorlof geeft
tot een afscheiding op politiek terrein, die, bij eenig
succes, tot groote verzwakking onzer partij, zoowei
in als buiten de Kamer, leiden moet. Vooral komt ons
die afscheiding ongepast voor, zoolang niet overtui
gend bewezen is, dat de antirevolutionaire kiesver-
eenigingen en het centraalcomité van het program, dat
dezelfde beginselen uitspreekt, van politieke ontrouw
en huichelarij op dit punt kunnen beschuldigd
worden.
Ons bestek laat heden niet toe, onze bezwaren tegen
den nieuwen Bond breeder uiteen te zettenlatei-
hopen wij hieraan nog eenige beschouwingen te wijden.
Alleenlijk wijzen we er nog op, dat, hoezeer de
heeren Lindeboom c. s, een zuiver politiek streven
zeggen na te jagen, en alle kerkelijk karakter aan
dit hun optreden vreemd verklaren, toch de geheelo
zaak een onmiskenbaar kerkelijke kleur heelt en voor
een goed deel in kerkelijke sympathien wortelt. Hoewel
we voor ons zeiven die sympathiën doelen, zouden ze
ons toch nooit de vrijmoedigheid "geven die op dit
oogen blik, met zoo weinig wettigen grond, en met
zoo groote mate van driestheid, op politiek terrein
over te brengen, met weinig beter vooruitzicht dan,
na veel agitatie en wantrouwen te hebben gewekt, de
gelederen der broederen te hebben verzwakt, en niet
weinig wortel van bitterheid te hebben verwekt, den
dood der onvruchtbaarheid te sterven
Thans nog-'dit woord van den heer Noordtzij, mede
in de Bazuin
Trots onze sympathie voor de personen, moeten wij
nu hunne daad als separatisme veroordeelen 1
Vroeger hing de anti-revolutionaire partij af van
de inzichten Van huren stichter of van haren late
i-en leider. Er was geen behoorlijke band, die kiezers
en Kamerleden onderling en met elkander verbond.
Er was geen partij-banier, waarom allen zich schaarden,
slechts naar eene leuze voor 't oogenblik streden wij
liet centrale comité „werkte slechts op lossen voet."
Vandaar dat telkens zwenken, dat soms willekeurige,
dat beginsellooze, nu hier, dan daar openbaar. Vandaar
dat ook wij, gelijk velen niet ons, toen bedacht waren
op organisatie naar proefhoudende beginselen.
Doch sedert 1879 is juist, de anti-revolutionaire partij
een georganiseerde geworden in normalen toestand.
Sinds heerschen niet de persoonlijke inzichten van dezen
of genen, maar de beginselen van 't uitgewerkte pro
gram der partij, naar den oisch van Gods woord en
de historie onzer natie duidelijk omschreven
Vandaar dat toen Bronsveld beweerde de overheid
is geroepen onderwijs te geven hem aangetoond
werd, dat hij }t program principieel bestreed, en
hij trad nit
Sinds verbindt de verkregen organisatie, op die be
ginselen stoelend, de kiezers en de gekozenen onder
ling en met elkander.
Vandaar bijv. dat de afgevaardigden in de Kamer
overleggen en nu deze dan gene of meer hunner namens
de partij ^sprekend optreden!
Wie thans afwijkt van of niet overeenstemt met die
beginselen wordt bij de verkiezing niet gesteund maar
bestreden. Denkt slechts aan die van Du Tour te
Utrecht!
Zie, deze gunstige verandering is, na ongeloofelijk
veel moeite, tot stand gekomen. Maar daarvan zién
onze Broeders niets; wat vóór en na 1879 voorviel,
haspelen zij dooreenwat voor medio '79 geschiedde'
wordt, ofschoon het niets bewijst tegen de organisatie 1
der partij daarna, toch tegen haar aangevoerd. Is dit
eerlijk?.... Ook dit, dat zij den indruk geven, als of
Donner in de Kamer art. 168 ter sprake heeft gebracht,
als 't ware niettegenstaande zijne medeleden, en dezen
hem opzettelijk „alleen lieten staan"? Immers, elk kan
toch weten, dat na de organisatie zoo dikwijls, in
overleg, slechts Lohraan of Kenchenins of een ander
voor deze of gene zaak namens de partij optreedt En
toch schrijven de Broeders: „indien wij niet zelfstandig-
optreden zal de banier„schrapping en herziening van
art. 168 en 194" wel niet weder op den voorgrond
treden"!
Eerlijk ook, dat zij, als Jokaas, de schoone vruchten
der christelijke vrijheid, waarnaar alle anti-revolutio
nairen streven, voor de oogen schilderen, in plaats van
uitsluitend te wijzen op de bijzondere vrucht, die zou
kunnen geplukt worden als hun program werd gevolgd
De Br. hebben volstekt niet bewezen, wat wij eisch-
ten in onzen herhaalden raad. Wij gingen daarbij van
de waarheid uit, dat wie naar Gods woord zich
wenscht te gedragen, niet om bijzaken mag separeeren
wat in beginsel één is. Als de Schrift het eischte,
stonden onze vrome voorvaderen, des noods alleen'