Nieuwe Goesche Courant, Christelijk-historisch blad voor Zeeland Dinsdag 8 Maart. IV. 722. KLElfl-BÜRGEKLIJK. 11181. HET ZUIDEN. Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen Prijs per drie maanden francof 1,50. Enkele nommers- 0,05. UITGAV R VAN P. G. WIJTMAN, te Middelburg en Wed. A. C. DE JONGE, te Goes. Prijs der Advertentiën: Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1- regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents. Liefdegaven 6 cents per regel. GEMEENTE-BESTUUR MILITIERAAD. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES brengen ter algemeene kennis, dat de eerste zitting van den Militieraad voor deze gemeente zal gehouden worden op Maandag den 21 Maart 1881, des morgens te 10 uren, in het gewoon lokaal in de Abdij te Middelburg dat die zitting is bestemd tot het doen van uitspraak omtrent de vrijwilligers voor de militie, de lotelingen, bij art. 56 en 65 der wet bedoeld, en alle overige lotelingen. en dat in persoon voor den militieraad in zijne eerste zitting moet verschijnende vrijwilliger voor de militie, de loteling, die vrijstelling verlangt wegens ziekelijke gesteldheid of gebreken, of gemis van de gevorderde lengte, en in zijne tweede zitting hij, die voor een loteling als plaatsvervanger of als nummer- verwisselaar verlangt op te treden. Goes den 5 Maart 1881. Burgemeester en Wethouders voornoemd, J. G. DE WITT HAMER. De Sercetaris, H A R T M AN. Inschrijvinjj van Miliciens. De BURGEMEESTER der GEMEENTE GOES brengt ter kennis van de lotelingen vöor dc Nationale Militie, dat, indien zij mochten verlangen bij voorkeur bij een of ander korps van het leger te worden ingelijfd, zij zij zich daartoe ter secretarie der gemeente kunnen aan melden vóór den 31 dezer maand. De Burgemeesterr brengt echter tevens onder het oog, dat, hoewel op het te kennen gegeven verlangen zal worden gelet, nochtans alleen aan de vrijwilligers en de miliciens, die zich voor den dienst ter zee hebben aangeboden, reeds nu eeuig min of meer bepaald uit zicht op de inwilliging daarvan kan worden gegeven. Goes, den 5 Maart 1881. De Burgemeester en Wethouders voornoemd J. G. DE WITT HAMER Zeg van iets dat was, is of worden zal, dat het klein-burgerlijk was, is of zal wezen, en het is geoordeeld. Met minachting ziet men terug op de leef wijze onzer vaderen, en verwijt hun als 't ware dat zij heel klein-burgerlijk met de trekschuit reisden (N.B. het beste vervoermiddel in menige provincie in dien tijd, en alleen maar in snel heid overtroffen door, overigens gelijk aan de bij ons zoo gewaardeerde stoombarge), met min achting zegt men van hen, dat zij te veel de tering naar de nering hebben gezet, en er door hen niet veel is gesticht, dat groot en grootsch kon heeten, behalve de O. I. Compagnie, en dan nog maar alleen om door samenwerking van velen aan heel veel pietjes, daalders en zeeuwen te komen. Onze vaderen waren nog kleiner-burgerlijk ■of klein-burgerlijker, want zij zetten zetteden schreef men toen wel zelfs de tering onder de nering, zoo dat zij nog wat overhielden, en zich achter kleine gevels met kleine ruitjes in eenvoudige kastjes kapitalen wisten te verga- d**en, die aangroeiden op een wijze, waarvan de alles becijferende mannen onzer eeuw geen begrip meer hebben. Er was toen hoe ge lukkig waren die vaderen geen successie recht in de rechte lijn, maar ware die belasting er toen geweest, de oude gele registers zouden zich^piet behoeven te schamen, als zij met de blanke nieuwe eens moesten vergeleken worden. In den ouden tijd was de klein-burgerlijke burgerij de kracht van het land men sprak toen nog zoo niet van den staat en als toen 't land in gevaar kwam, dan bleek het dat een heel klein volk legers en vloten by elkaar kon brengen, om de legers en vloten van groote volken al heel hinderlijk te zijn. Toen ieder koning was in zijn eigen huis, en over zijn eigen kas heerschte, dus de staat (wat is dat nu anders dan eene partij?) en de gemeente (men kende toen geen ander gemeenten dan kerkelijke gemeenten) niet in alles den neus staken, toen begreep ieder beter wat het was te strijden voor haardsteden en altaren" of juister gezegd voor vrijheden, rechten en het dierbaar geloof. Toen waren onze vaderen zoo taai als de achterlijke Transvaalsche boeren 't nu nog blijken te zijn. Maar zie, dat's klein-burgerlijk. Het laatste kwartier onzer eeuw geeft heel wat anders te aanschouwen. De hoogere burgers schieten als paddestoelen uit den grond op, zij worden zelfs met bijzondere zorg gekweekt in kostbare inrichtingen, waar zij als vanzelf met minachting leeren nederzien op al wat er nog klein-burgerlijks in huis, of leefwijze hunner ouders moge gevonden worden, 't Is nu de tijd der hoogere burgers. Op staatskosten worden zij gekweekt om, naar zij hopen, op staatskosten te gaan leven. (Wij hebben er ook nooit van gehoord dat een jonge hoogere burger ergens anders dan bij den staat of bij de staatsspoor wegen kon terecht komen. Wil hij voor zichzelven iets beginnen, dan moet hij van voren af aan gaan leeren, en daarvoor is-hij reeds te hoog.) 't Is of voor hem de leer is uitgevonden dat de vergelijking van het staats-huishouden met een burger-gezin niet opgaat. Wat voor de ontwikkeling en de beveiliging des lands, op een gegeven tijdstip, noodig is, moet er komen, omdat bet er altijd kan komen. De Staat is niet, als een huisvader, aan een vast inkomen ge bonden, maar kan zijne middelen, door leenin gen tijdelijk, door nieuwe belastingen blijvend, steeds' vermeerderen." Eene mooie leer 1 Eene zonderlinge voorstelling van een burger huisvader 't Is of het nu al vaststaat dat een huisvader (zijn reeds alle huisvaders ambtenaren of kan toorklerken niet meer leenen, geen geld op nemen kan, om zaken te beginnen of uit te breiden, dat hij onder Gods zegen zijn inko men niet zou kunnen verdubbelen door handel of nijverheid. Het denkbeeld dat een huisvader aan een vast inkomen zou gebonden zijn, is noodwendig op een staats- of redacteurskantoor 4: uitgebroed. Zeker is het dat het noodige voor ontwikke ling en beveiliging des lands er komen moet en kan, maar 't zal er is het volk eenmaal van de noodzakelijkheid overtuigd ook komen langs hee} andere wegen. Is het volk er om der wille van den zooge- naamden staat (de partij regeering, de regeering der zonderling verplaatste meerderheid) ja, dan die staat aan niets gebonden, dan kan hij zijne middelen steeds vermeerderen, zich de weel derigste /io/houding in plaats van Aimhou- ding scheppen, en het aantal zijner gehoor zame dienaren vermenigvuldigen. Maar is de staat het volk (is de regeering er om der wille van het volk, het heele volk) dan brengt ieder gaarne het zijne toe tot beveiliging des lands, en tot ontwikkeling van menschen en van hulpbronnen van bestaan. De baasspelende heeren, en hunne tolken in de pers, dweepen zoozeer met het hoog-burger- lijke, dat zij 't zichzelven op alle manier wil len verschaffen. Zij zeggen maar: \moet er komen. En 't kan er komen zoolang er van de klein-burgerlijken] wat te halen is. Zij zeggen tot die klein-burgerlijkenWat houdt gijlieden u ferm! Wat zijt gij sterk! Wij bewonderen uwe draagkrachtZou er nog niet een kleinigheidje bij uwen last gevoegd kunnen worden? Wel zeker immers? Probeert het maar eens. Gij zult eens zien hoeveel moois wij bouwen van de tichelen, die gy bakt met het door uzelven vergaderde stroo. Houdt de klein-burgerlijke ge dachten, foei, welke gedachten! maar achterwege, gij moogt dan onze gebouwen en werken eens bekijken, er eens een enkelen dag in komen, er een enkele maal van profiteeren, en, ééns weelde is toch niet altóós armoe 't Blijft toch intusschen waar, dat, op een heel klein beetje na, al de Nederlanders maar klein-burgerlijkjes moeten leven. Is de hangkast, of slechts de s> porte-manteau" in de vestibule"f hoog-burgerlijk, dan is de linnenkast vaak heel klein-burgerlijk, en prijkt er op het societeits- tafeltje wijn, dan wordt op de huiselijke tafel niet zelden pauwenvleesch" opgedischt. 't Moet uit de lengte of uit de breedte komen. Om nu echter aan de klein-burgerlijkheid of betrekkelijke klein-burgerlijkheid des volks zooveel

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1881 | | pagina 1