Nieuwe Goesche Courant,
Christelijk'historisch blad voor Zeeland.
IV'. HO
BINNENLAND.
HET ZUIDEN,
Verschijnt eiken Maandag, Vokvsda.g en Vrijdag-
wond ten S ure, behalve op Christelijke feestdagen
P^ijs per orib maanden francof 1,50.
Enkele nommers- 0,05.
UITGAVE VAN
P. G. WIJ TH A If, te «iddclbarg
en
Wed. A, C. DE JMGE„ te Goes.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 10 ets.; Familie-berichten van 1—6
ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 6 cents per regel.
GEMEENTE-BESTUUR
Nationale Militie.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
gezien art. G ven Zijner 1iaj.esteits besluit van den 17
December 1861 (Staatsblad no 72);
roepen bij dezen op, die genegen zijn als
Vrijwilligers bij de Land- of Zeemacht
voor deze gemeente op te treden, om zich daartoe in
den loop dezer maand op eiken werkdag tusschen des
voormiddaü'S 9 en des namiddags 2 uren ter gemeente
secretarie aan te geven, wordende door het gemeente
bestuur f 25 als premie voor ieder man uitgeloofd,
welke premie dadelijk, na de goedkeuring door den
militieraad, kan worden ontvangen.
Wordende de belanghebbenden voorts opmerkzaam
gemaakt dat zij, die zich als vrijwilliger aanmelden,
behooren te zijn ongehuwd of weduwnaar zonder kin
deren, ingezetene, lichamelijk voor den dienst geschikt,
ten minste 1,56 meter lang, tusschen 19 en 35 jaren
oud, terwijl alleenlijk vroeger gediend hebbende tot
het volbrengen van hun 40ste jaar kunnen worden
toegelaten. Zij moeten voorts tot op het tijdstip der
optreding aan de militie voldaan hebben en een goed
zedelijk gedrag hebben geleid, terwij' de ingeschreve
nen Yoor de militie alleen worden toegelaten voor die
gemeente, in welke zij ingeschreven zijn. tenware zij
geene verplichtingen ten aanzien der militie meer te
vervullen hebben.
De door de vrijwilligers over te leggen stukken zijn:
lo. een getuigschrift van den burgemeester der
woonplaats, tot afgifte waarvan ter secretarie
alhier zal worden gevaceerd op Woensdag den
25 dezer, des namiddags te een uur;
2o. het bewijs van aan de verplichtingeS ten aanzien
der militie voldaan te. hebben;
3o. voor gediend hebbende personen het bewijs
van ontslag-eu hef .getuigschrift van goed gedrag
afgegeven door den bevelhebber van het corps
bij 't welk zij laatst gediend hebben, en
4o. voor minderjarigen een bewijs van toestemming
van hun vader of voogd.
Goes, den 5 Februari 1881.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. G. DE WITT HAMER.
De Secretaris,
HARTMAN.
A anbesteding.
De BURGEMEESTER der gèmee te GOES brengt
ter openbare kennis, dat van af heden ter secretarie
der gemeente, op iederen. werkdag van des voormid
dags 9 tot des namiddags 3 ure, ter inzage zal liggen het
Bestek en voorwaarde, waarnaar door het de
partement van Marine op 3 Maart'a. s. zal worden
aanbesteedhet maken en pl iatsen van ACHT
DU,OU'AL VEN en TWEE PEILSCHALEN op de
Westersehelde.
Goes, 7 Februari 1881.
De Burgemeester voornoemd,
J. G. DE WITT HAMER.
Secretarie-Personeel.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
brengen ter openbare kennis,
dat aan den heer A. J. A. P. van Cal mho ut. op diens
verzoek, eervol ontslag is verleend als concierge van
het Raadhuis en als bode bij het gemeentbeestuur
en dat in zijne plaats is benoemd M. J. van Houten,
alles met ingang van 1 Februari jl.
Goes, den 5 Februari 1881.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
j. G. DE WITT HAMER.
De Sercetaris,
HARTMAN.
Akiesrecht.
De BURGEMEESTER van GOR8, gelet op de 2de
alinea van art. 7 der wet van den 4 Juli 1850 (Staats
blad no 37,) tot regeling vau het KIESRECHT en de
benoeming van afgevaardigden ter EERSTE en TWEEDE
KAMER der STATEN-GËNERAAL. noodigt de inge
zetenen dezer gemeente uit, om, indien zij elders in
de directe belashngen zijn aangeslagen, daarvan voor
den 15 Februari eerstkomende, ter secretarie der ge
meente, te doen blijken.
Goes, 5 Februari. 1881.
De Burgemeester voornoemd,
J. G. DE WITT HAMER.
Het belangrijkste bericht, dat we heden te melden
hebben is wel dat het Hoofdbestuur van het Roode Kruis
niet volhardt bij een vroeger genomen, welbekend
besluit, maar zich gereed maakt om hulp te gaan ver-
leenen aan de zieken en gewonden in den strijd der
oud-Hollaudsche Boeren die ons zoozeer belang in
boezemt.
Het Nederlandsche bloed dat kruipt waar het
niet gaan kan verloochent zich niet. Nu eeps ver
foeit men net heerschzuchtige en trpuwelooze Albion
dan eens beklaagt men de slachtoffers der politiek
der ellendige politiek, die zelfs een Gladstone te machtig
is. Maar of men de schuldigen vervloekt of beklaagt,
groot is in geheel Nederland de sympathie voor
de verdrukte broeders iu Zuid-Afrika. Niet enkel
om het gevoel vau verwantschap, maar vooral ook
omdat wat daar ginds geschiedt herinneringen bij ons
opwekt uit onze eigen geschiedenis. Den strijd voor
vrijheid en onafhankelijkheid, door de oud-Neder
landers aan de Vaalrivier met zoo geringe kansen
moedig ondernomen, hebben ook onze voorouders
eenmaal te voeren gehad, en de herinnering aan dien
grootschen worstelstrijd doet ons, nog altijd het hart
sneller kloppen. Daarom vooral juichen wij Neder
landers de kloekheid van de Transvaalsche Boeren
toe en leven wij in deze dagen met hen mee.
Van een op te richten vrijcorps om de Boeren
daar ginds met het zwaard te gaan helpen zal wel
niet veel komen. Er is een voortdureude strijd tus
schen het nuttige, het practische en het dichterlijke,
het tot hart en verbeelding sprekende. Er is naast
poëzie zooveel proza in het leven.
Met, een paar schoone trekken teekent ons dr.
Bronsveld dien strijd in zijn laatste Kroniek.
Aan 'dien tweestrijd wordt door mij gedacht, zegt
de schrijver, als ik onze zee-officieren hoor klagen,
dat van //het varen" de aantrekkelijkheid, de
poëzie //af" is, sinds onze zeilschepen bijna alle
door stoomer3 vervangen werden. Die oude zeekas-
teelen, wel wat log en plomp, zij waren toch een
wereld vol bekoorlijkheden en poëzie. Hun hoog
opgaand tuig, hun blanke zeilen, en hun afhankelijk
heid van weêr en windhet had veel aantrekkelijks
bóven de stoombooten, die hun aankomst zoo al niet
op een uur, dan toch op een dag, weken vooruit,
bepalen, en waarop de arbeid eentonig, werktuigelijk
ïs, terwijl de gedachte dat men snel moet vorderen,
de ongedurigheid rusteloos in de hand werkt. De
Heer van Assendelft de Coningh heeft in zijn onder
houdend boek ook stil gestaan bij het vei schijnsel,
dat het dien ouden schepen, met hun lange reizen,
hun onsmakelijke scheepskost, hun gebrek aan gemak
en comfort nooit aan bemanning ontbrak, terwijl onze
hedendaagsche steamers met hun salons en loncfrooms
hun verduurzaamde levensmiddelen ,en verdere geriefe
lijkheden, vaak door jongmaats in plaats van door
flinke matrozen //bediend" worden. En toch is het
voor velen een onbeschrijfelijk genot, en een onwaar
deerbaar voorrecht, dat men zulke groote afstaud?n, in
zoo weinig tijds en met betrekkelijk weinig ongeriefs
afleggen kan. Alweder strijd tusschen poëzie en
praktijk 1 y-
Wiit gij nog een terrein, waarop zich die tegen
stelling vertoont? Dezer dagen las ik in de Levens
berichten der afgestorven medeleden van de maat
schappij der Nederl. Letterkunde 1880 wat de heer
J. C. C. den Beer Poortugael van zijn vader verhaalt,,,
hoe deze nog dikwijls op la'er leeftijd het schoone
corps afmaalde, waarbij hij als cadet had gediend.
Hoor, hoe toeD het garnizoen uittrok /Voorop de
reusachtige tamboer-majoor met zijn traditioneelen
stok, en de Bijlenmannen" met hunne echte of,
valsche baarden; vervolgens een uitgelezen corps-
muzikanten, waarvan de dragers der met afhangende
paardenstaarten versierde halve manen en bellen, als
mede de bekkenslagers mooren waren, die in hun
^p**Hisch costuum van witte met roodafgezette stof.
waarop hunne zwarte tronies sterk afstaken, door
voortdurende grillige bewegingen met hunne glirste-
reude koperen instrumenten, eiken zonnestraal sche
nen te willen opvangen en weerkaatsen. Dan kwam
de kolonel op zijn prachtiggn andalusièr, uitmuntend
bereden, een chef, die met zijn ridderkruis op de
borst, waarvan ieder wist hoe welverdiend het was,
achting en vertrouwen afdwongvoorts het jager
bataljon, omstreeks S00 man sterk, allen vrijwilligers,
waarvan verscheidene, evenals met een deel van het
kader het geval was, onder deqjgrooien keizer op
verschillende slagvelden van Europa hadden gestreden,
en waarbij de tradities van den „Petit Caporal" le
vendig waren gebleveneindelijk de bataljons der
militie en achteraan de marketensters, waarvan één,
door een ieder „la mere(de moeder) genoemd, be
kend was door hare bijzondere zorgeu voor „ses enfants'1
(hare kinderen) tijdens den Russischen veldtocht, dien
zij op haar kozakkenpaardje mede had bijgewoond.
Stel daar nu naast onze tegenwoordige corpsen uit
trekkende tot een militaire promenade. De krijgshaf
tige trom week voor de schelle trompet het teeken-
achtige in de uniformen is teruggeleid tot een mini
mum dof en doodsch komt het ons alles voor, en
geen muziekkorps neemt dien indruk weg, ook al
geeft het een onzer nieuwste raarschen ten gehoore.
Of dan in die oude gebaarde sappeurs, in die pot
sierlijke mooren, in die glinsterende kurassen de kracht
steekt van een leger? O neen, maar het oog v\ il ook
wat"; en de doelmatigheid, welke gij (en niet zonder
recht) overal najaagt, drijft de opgewektheid, de poëzie
vaak onverbiddelijk voor zich uit."
Zoo openbaart zich niet alleen in bijzaken of vor
men een tweezijdige, tegenstrijdige levensbeschouwing,
maar ook in die dingen die de volkeren bezig houden.
Ook daar is strijd tusschen wenschen en kunnen, tus
schen begeeren en zien.
Ook al wilden tal van jongelieden, die onderdruk
king haten, en de driekleur eeren, hun toekomst en
positie aan de Geuzen van Zuid-Afrika wijden, Ne
derland zou het als neutrale Mogendheid niet mogen
toelaten. Misschien acht onze regeering het zelfs wel
te veel gewaagd een vriendelijk woordje ten behoeve
der verdrukten bij den machtigen Brit te spreken.
Slechts onze wenschen mogen, wij kenbaar maken,
en uittrekken tot het betoonen van barmhartigheid.
Voor vele Nec|erlanders zal het een eere ziju, en
een dierbaren plicht, te helpen om het harde lot te
verzachte van hen die door overmacht staan verplet
terd te worden, en toch strijden voor de rechtvaardig
ste zaak ter wereld.
De onttroonde staatsman, mr. Kappeyne, die zijn
roem zoo spoedig overleefde, dat hij, blijkens zijüo