misschien de geestdrift bij de ontvangst, die nn voor groote belangstelling had plaats gemaakt, waarschijnlijk levendiger geweest zijn. Ook de gepensioneerde kapi tein Von Lubto.w bevindt zich daar hij heeft veel eer ingelegd met op den gevaarlijken terugtocht van de onneembare benting Batoe Ilir de artillerie, welke aan een kleine bedekking onder zijn commando toe vertrouwd was, te redden tegen een zeer groote over macht van vijanden, door zijn groote koelbloedigheid als 't ware over te breDgen op zijne troepen, die wer kelijk, gedekt opgesteld, de aandringende vijanden tot op eenige passen lieten naderen en hen toen met een op de beenen gericht salvo begroetten, dat een paar honderd buiten gevecht stelde en de rest deed af deinzen. Men prijst deze daad te meer, omdat kapt. Yon Lubtow, toen hij aan den tocht dit gewichtig aandeel nam zijne pensioneering reeds had ontvangen. Ook bevindt zich daar de ex-regent van Siam, de invloedrijkste persoon uit dat Rijk, vergezeld van ge volg en vau een achttal vrouwen, wier voorkomen zeer weinig geflatteerd wordt door het dragen van Europeesche hoedjes, er uitziende als die welke in Holland voor kleine meisjes op de kermissen te platten lande verkocht worden. „Zijne Genade," dit is meenen wij de officieele titel hier van den gezant, ziet er zelf deftig uit. Hij logeert in het Paleis op Rijswijk en is met groote eer ontvangen. Naar wij vernamen, is de consulaire rechtspraak in Siam over Chineezen uit Europeesche koloniën in Azië het onder werp van zijne zending. In de veepestbestrijding is één nieuwe schrede gedaan. Terwijl de heer Bloem, die zich met een geneesmiddel sinds lang aangemeld heeft, nog altijd, zoover bekend is, tot een officieele proefneming niet is kunnen komen, roept daarentegen de Dir. van Onderw. Eered. en Nijverheid anderen op, die meenen de veepest te zullen kunnen genezenalsof het bij gebrek aan aanbieding was, dat er nog geen proef genomen is door de regeering. Misschien moet men aannemen dat de proefnemingen slechts reglementair, na algemeene oproeping, zullen gehouden worden. Les femmes qui tuent et les femmes qui votent (de vrouwen die dooden en de vrouwen die stemmen,) is de titel van eene in Frankrijk druk besproken bro chure van den grijzen, talentvolleu romanschrijver Alexander Dumas. Aanleiding tot zijn geschrift was het bekende feit det de jury driemalen vrouwen heeft vrijgesproken, die zich wreekten om verlorene echtelijke liefde. Zekere mej. Bière docdde door een pistoolschot den man, die, eertijds haar echtgenoot, haar nu verlaten had, Mej. du Maire deed hetzelfde en Mevrouw De Tilly wierp vitriool in het gelaat van de vrouw die haar de liefde haars echtgenoot had ontroofd. De jury sprak deze dames vrij, zegt Dumas, omdat de wet der vrouw geen verweermiddel heeft geschonken. De maatschappij moet, volgens hem zorgen, dat de vrouw het huwelijk niet meer als haar doel, de liefde niet meer als haar ideaal beschouwe. Geeft de vrouw stemrecht, invloed op de maatschappij, vrijheid, dan zal het toenemend zedenbederf gestuit worden. Uit een staaltje als dit blijkt nog eens te meer hoe de eenmaal gevestigde orde wordt omgekeerd, hoe het begrip van goed en kwaad hoe langer hoe meer bij de toongevende mannen wegvalt. Philosophische redeneeringen nemen de plaats in der Goddelijke wet, die eeuwen lang aan hen die ze beoefenden rust en vrede, zegen n voorspoed schonk. De moord te 's Oravcnhage. Woensdagavond bracht de telegraaf ons de gewich tige tijding, in een deel onzer oplage medegedeeld, dat de moordenaar vau Marius Bogaardt zijn schuld beleden heeft, en dat bericht bevestigde wat werd verwachtdat de schrijver der brieven en de moordenaar dezelfde persoon zijn. Willem Marianus de Jongh, en hij alleen, heeft den moord gepleegd- Het was te voorzien, dat de ontdekking niet kon uitblijven, nu de justitie eenmaal op het goede spoor was gebracht. Toen de bekentenis van de Jongh ver kregen was, dat hij de schrijver was van den brief, die op den dag van den moord bij den heer Bogaardt werd bezorgd, was het slechts een kwestie van tijd, hem tot een volledige schuldbelijdenis te brengen: wie eens zooveel bekeud heeft, wat hij belang had te ontkennen, bekent ten slotte alles. 't Is dus de aangifte van den wakkeren sergeant Musquetier geweest, die den dader van dit gruwelfeit aan den dag heeft gebracht. Het moge hem zwaar gevallen zijn den man, die lang zijn vriend is geweest aan 't gerecht over te leveren, hij verdient er te meer waardeering om. Zijn plicht was hem duidelijk voorgeschreven hij mocht aan de justitie de inlich tingen, die hij haar geven kon, niet onthouden maar 't is niettemin verklaarbaar en zeer natuurlijk, dat het hem een kwaren strijd moet hebben gekost, de stem der vriendschap tot zwijgen te brengen. Dat 't hem hierbij niet om eigen voordeel te doen was, blijkt uit zijne weigering om de uitgeloofde premie te aan vaarden het bewustzijn, zijn plicht te üebben gedaan, met de justitie op 't spoor van den moordenaar te brengen, is hem genoeg. Intusschen zal 't hem zeker aangenaam zijn van vele zijden dankbetuigingen te ontvangen voor zijne aanwijzing van den schuldige. Daartoe echter weuscht hij, dat het publiek zich be palen zal om zijne erkentelijkheid uit te drukken, en 't kan niet anders dan de achting voor zijn persoon verhoogen, wanneer hij bij advertentie in het Vader land verklaart, dat het in den handel brengen van zijn portret, waartoe reeds plannen schijnen te zijn gemaakt, zou zijn tegen zijn wil, en dat hij gebruik zal maken van zijn recht, om den verkoop daarvan te beletten. De verklaring van de Jongh komt hierop neder: Hij heelt den 23sten September in de nabijheid der woning van den heer Boogaardt op den uitkijk gestaan tegen 2 ure 's namiddags, op welk tijdstip mevrouw zou uitrijden. Dit gebeurde werkelijk, het rijtuig nam de richting naar Scheveningen. Onmid dellijk; daarna begaf De Jongh zich naar het Rhijn- spoorstation en nam daar de vigelante, waarmede hij naar het instituut van den heer Bouseholte reed. Daar vroeg hij naar Marius, tegenover wieu hij voorwendde, dat zijn mama hem gezonden had en hem in eene boerenwoning in het duin wachtte. Marius wist, dat zijn moeder naar Scheveningen was, eu had dus geeu argwaan. Beiden zijn vervolgens naar Dekkersduin gegaan. Toen zij de plek, waar het lijk is gevonden, bereikt hadden, heeft De Jongh het knaapje gebonden en hem gezegd, dat hij niet eer naar de ouderlijke woning- zou terugkeeren, dan nadat zijn papa zekere som gelds had gestort. Daarop heeft De Jongh den knaap met zijn jas toegedekt eu zich willen verwijderen, doch Marius begOD te schreeuwen De Jongh keerde toen naar den weerloozeu jongen terug, en dreigde hem te zullen vermoorden, indien hij zich niet stil hield. Marius, wat licht begrijpelijk is, bleef schreien. Uit vrees voor ontdekking heeft De Jongh het kind toen met zeven dolksteken in het hart getroffen. Verder bekende hij dat hij vervolgens over Scheve ningen den weg naar 's-Hage heeft genomeu. Ten 9 ure is hij thuis gekomen, na eerst den bewusten brief in een der brievenbussen te hebben gestoken. De Jong verklaarde voorts, dat hij dit middel om een groote som machtig te worden had aangegrepen, ten einde zijne moeder uit haren min gunstigengelde- lijken toestand te redden en haar een onbezorgd leven te verschaffen. Dat was de drijfveer tot zijne misdadige handeling. Een gewichtig bezwaar tegen De Jongh was, dat de kort na den moord in het duin ontdekte indrukken van voetstappen met de maat van zijn voet overeen kwamen. Volgens het Vaderland heeft De Jongh het eerst zijne misdaad aan zijne zuster bekend. Zij bezocht hem Donderinicldag in de gevangenis, bij welk bezoek op haar verlangen de hoofdcommissaris van politie tegenwoordig was. Daar de pogingen der moeder om De J. tot een volledige bekentenis over te halen, mislukt waren, nain de zuster het besluit zelf nog een laatste poging aan te wenden. Zij smeekte De J. om toch de geheele waarheid te zeggen, en niet langer verdenking op an deren te laden, en de justitie te misleiden. Ook de heer Van Schermbeek drong nog bij De J. er op aan dat hij zijn berouw en inkeer zou toonen door de mededeeling van de geheele waarheid, die al vernam de justitie ze niet nit zijn mond toch aan den dag zou komen. Daarop liet de hoofdcommissaris, meenende dat De J. in een vertrouwelijk gesprek met zijn zuster eer tot een bekentenis zou komen, beiden alleen. Toen deelde De J. aan zijn zuster alles mede. Na dit ver schrikkelijk onderhoud werd de hoofdcommissaris weder binnengeroepen. De J. verwijderde zich, en zijn zuster had de zware taak den hoofdcommissaris alles mede te deelen, wat De J. bekend had, die haar had gevraagd die aan den heerVan Schermbeek over te brengen. Daarna herhaalde De J. toen hij met den heer Van Scherm beek alleen was zijn bekentenis. De bekentenis werd terstond daarna door den rechter-commissaris geverba liseerd, en later door De J. voor den rechter bevestigd. Omtrent die bekentenis ontleenen wij aan genoemd blad nog de volgende bijzonderheden Marius worstelde, en verdedigde zich als een wan hopende doch ten slotte werd hij zoo afgemat dat De J. er in slaagde hem te binden. De J. wierp zijn ulster over hem heen, om hem tegen de avond- koude te beschermen, en beval hem zich stil te hou den. Doch het kind gaf aan zijn vermaning geen gehoor. Hij riep om hulp, en voegde De Jongh toe „Ik ken je wel, ik heb je zoo dikwijls in het Willems park zien loopen." In angstige opgewondenheid dat hij hem verraden zou, en menschen in de verte ziende, heeft De Jongh het kind met den degen uit zijn wandelstok gedood. Op de handen van De Jongh waren nog de krabben zichtbaar, die het ongelukkige kind in zijn wanhopende worsteling hem heeft toegebracht. Waarschijnlijk zal nog in deze maand De Jong in openbare terechtzitting terechtstaan, waarbij denkelijk de procureur-generaal, die met den officier van justitie aan de opsporing en het voorloopig onderzoek heeft deelgenomen, het Openbaar Ministerie zal waarnemen. Omtrent de verregaande koelbloedigheid en driest heid van den moordenaar worden nog verschillende staaltjes bijgebracht. Zoo moet hij, toen zijn buurman v. d. G. hem daags na den moord opmerkzaam maakte, dat hij sterk geleek op hel signalement, gezegd heb ben „houd op met je praatjes, je zoudt me nog in opspraak brengen." Toen hij kort daarna werkelijk was aangehouden, maar weer losgelaten, deelde hij dit dien buurman mede met de bijvoeging „De meid, die mij de deur heeft opengedaan, heeft mij niet herkend." Ook moet hij, na den moord over de afschaffing van de doodstraf sprekende, zich uitgelaten hebben dat het jammer was, daar ze, als men nu den moor denaar in handen kreeg, hem niet konden hangen. Volgens het Vaderland sloeg De Jongh bij zijn ver- hooreu tegenover iedereen de oogen neer. 's Nachts is hij onrustig, slaapt weinig en droomt hardop .- ah hij waakt, wringt hij zich de handen en weent onop houdelijk. Vóór zijne bekentenis, dat hij de moordeuaar was, had hij reeds bekend, dat hij het koord, waarmee de vermoorde knaap gebonden werd, op den Deuneweg heeft gekocht. Het getuigenverhoor in de gevangenis voor zijne bekentenis had plaats in een zaal, waar ook de be bloede kleederen en de schooltasch van Marius neer gelegd waren. Als den persoon, op wiens last hij gehandeld zou hebben, had hij aangewezen een vreemdeling, die in het Hotel de Twee Steden had gelogeerd. Uit de ver klaring van den hotelhouder is echter op overtuigende wijze 't onware van die bewering gebleken. De moeder van De Jongh werd dinsdag avond, toen zij zich naar het bureau van politie begaf, vergezeld van ds. De Ridder. Na een langdurig en pijnlijk onderhoud met den proc.-geueraal en den officier van justitie verkreeg zij vergunning, om haar zoon eenige oogenblikken alleen te spreken. Zij beloofde hem, zoo mogelijk, tot een bekentenis te zullen overhalen. Toen De Jongh zijn moeder zag, barstte hij in heete tranen los en viel haar met de woorden; „Vergiffenis, ver giffenis in de armen. Sprakeloos omhelsde zij haar zoon De Jongh ontkende zelfs toen nog. tegenover zijne moeder, de moordenaar te zijn. In de Arnh. Ct. leest men De treurige zaak, waarbij De Jongh betrokken is, bracht in herinnering den naam van een anderen De Jongh, die veertig jaar geleden ambtenaar bij het de partement van koloniën was. Een jeugdig man, die destijds naar Indie zou vertrekken, kreeg door tus- schenkomst van dien ambtenaar de papieren, welke toen vereischt werden. Die bemiddeling werd op kiesche wijze erkend. Toen de inmiddels rijk geworden handelaar naar Nederland teruggekeerd was, kreeg hij al zeer spoed'g bezoek van den gedienstigen ambte naar, die hem geld ter leen vroeg. Een paar malen werd zijn verzoek ingewilligd, maar eindelijk stelde hij zijn eischen zoo hoog, dat hij, tot vvien ze gericht werden, weigerde er aan te voldoen. Op een morgen kwam hij bij den handelaar en zeide, dat, zoo hij nu niet geholpen werd, hij niet levend diens woning zou verlaten hij zou zich doodschieten. Dit staat u volkomen vrij, was het antwoord, maar doe mij het genoegen, die daad niet in mijne woning te plegen, dit geeft zooveel opspraak. De ambtenaar ging heen eu schoot zich niet dood. Deze gebeurtenis behoort tot het verleden, maar onwillekeurig herinnerde men zich die, nu een andere De Jongh zulk een afschuwelijke rol gespeeld heeft, en vraagt men of tusschen die beide De Jongh's ook eene nauwere verwantschap, dan die der gelijkheid van namen bestaat. De sergeant E. A. Musquetier, die de justitie op het spoor van den dader bracht, ontvangt van ver schillende zijden tal van blijken van belangstelling, en erkentelijkheid. Onder dagteekening van 5 October ontving hij een ongeteekende briefkaart uit Amsterdam van den vol genden inhoud „Zeer Geachte Heer. Onbekend maakt onbemind, doch vergun mij d6 tolk te mogen zijn van duizenden in de Amstelstad voor uwe fliuke en degelijke houding in zake het opsporen van den thans aangehouden persoon en de loffelijke wijze, waarop u de justitie met inlichtingen ter zijde stondt. Uw gansche regiment, het koninklijk keurkorps, het geliefkoosd corps van onzen geëerbiedigden Koning, hebt ge eer aangedaan. Moge het u in uwe verdere loopbaan goed gaan is de hartelijke wensch van velen." Een droevig contrast met deze hulde maakt een onbekend schrijven, hetwelk denzelfdeu onderofficier gisteren ochtend in handen kwam. Het draagt postmerk en datum van 6 October, is ongefrankeerd uit Am-

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1880 | | pagina 2