CHRISTIHLIJK-91ST0R18CH BLAD. V. 623 Ilinsdag 20 Juli, 1360. HET ZUIDEN Verschi] ut eiken Maa.md.ig, Woensdag en Vrijdag- vond ten S ure, behalve op Christelijke feestdagen Prijs per drie m.usdbs francof 1,50. Enkele ndmmers- 0,05. Uitgever P. Gr. WIJTMAN, TE MIDDELBURG. Prijs der Advertentiën: Per regel 15 ets.; Familie-berichten van 16 ƒ1,Iedere regel meer 15 cents. Liefdegaven 10 cents per regel. Middelburg, 19 Juli 1880. Een schoon Woord. 't Is zoo wat twee jaren geleden dat de hatelijke schoolwet in dë Tweede Kamer werd aangenomen. Toen sprong en huppelde men heen over de vraag Wie zal dat betalen? Onze mannen meenden toen dat men daarvoor moest blijven staan Nu staat men er nog voor, al weet men dat de uitvoering der schoolwet jaarlijks ases BMÏIllocn zal kosten, en dat de ministers aan het uitgeven daarvan met 1 November aanstaande willen beginnen. De Tweede Kamer heeft nu toegestaan dat de minister van finantiën aan '1 betalen mag gaan als hij weet waar hij 't halen kan. Dit is echter niet gebeurd zonder ernstige waar schuwing van onze kamerleden en ook van roomschen en van den liberaal van Houten. Ons blad is veel te klein om over te vertellen wat zooal door waardige mannen gesproken is, maar wij nreenen onzen lezers niet te mogen onthouden, wat bij ongesteldheid van Jhr. de Jonge namens de Zeeuw- sche anti-revolutionairen is gesproken door Jhr. de Savornin Lohman: Naar mijn eenvoudig verstand is het thans in be handeling zijnde wetsontwerp van het allergrootste gewicht. Doch dit schijnt anders te zijn. Want, gelijk de spreker die mij voorafging reeds opmerkte, de kwestie thans aan de orde is door den grootsten staats man van de overzijde, den afgetreden Minister Kappeyne genoemd eene oiseuse (niets beduidende) kwestie. En inderdaad, of de gemeente, dan wel of het Rijk betaalt, of' het Rijk direct betaalt dan wel of de ge meente het geld slechts voorschiet om het van net Rijk terug te ontvangen, dat is op zichzelf eene oiseuse kwestie. De heer Kappeyne van de Coppëllo heeft het juist gezegd o, die kwestie is zoo eenvoudig! in bei de gevallen zijn het de belastingschuldigen die het ge lag zullen te betalen hebben! Dit wisten deleden van deze Vergadering ook wel, al werd het hun niet door eenMinister medegedeeld. Uit een financieel oogpunt is de uitkeering aan de gemeenten, volgens art. 45 van de nieuwe wet op het onderwijs, niet de hoofdzaak. Maar wat wel de hoofdzaak is, dat is dit: of aan het geheele Nederlandsche volk. aan liberalen en niet-libe- ralen, aan revolutionairen en antie-revolutionairen, de nieuwe {schoolwet een jaarlijksche meerdere uitgaaf van G mülioen gulden waard is Die vraag is thans aan de orde. De heer Kappeyne van de Coppello heeft, bij de verdediging van de wet op het lager onderwijs, gezegd„waar de Kamer reeds hare goedkeuring verleend heeft aan de bepalingen waaruit die meerdere kosten voortvloeien is, dunkt mij, de vraag, hoe wij de middelen zullen vinden om de uitgaven te dekken die wij hebben goedgekeurd, een, oiseuse vraag.* Mij dunkt, dat die vraag niet alleen niet oiseus is, maar dat zij gewoonlijk beant woord wordt, telkens wanneer een of ander ontwerp aan de orde is. Wanneer de Minister van Justitie ons een nieuw gevangenisstelsel voorstelt, dan wordt in de afdeelingen de vraag gedaan wat zullen al die cellen kosten ook daarvan zal ons oordeel over het feheele ontwerp a hangen. Wanneer wij te beoordeelen ebben of wij de uitgaven zullen toestaan voor kana len. dan vragen wij wat die kanalen zullen kosten, en wanneer wij het Rijk verdedigen willen, vragen wij wederom: wat zal het kosten? en van het ant woord op die vraag wordt onze stem afhankelijk ge maakt. Waarom zouden wij dan nu bij de invoering van de nieuwe wet op het lager ouderwijs niet eveneens de vraag mogen stellen of datgene, wat gij liberalen, eene verbetering noemt, inderdaad zes mil- lioen 's jaars waard is Nu heeft wel de heer Kappeyne van de Coppello bij de verdediging van evengenoemde wet gezegd (in zijne rede van den 12den Juli 1878) dat die vraag niet be hoefde gedaan te worden, want dat de Grondwet ons die uitgaven oplegt, en dat bij deze zaak de algemeene "belangen betrokken zijn, maar het spreekt van zelf dat dit ook bij alle andere wetsontwerpen die ons worden aangeboden het geval is. Ik zie dan ook volstrekt niet in waarom wij nu juist bij de behandeling van dit onderwerp niet zouden mogen vragen naar de kosten die de invoering der schoolwet na zich zal slepen. Die vraag is eene zeer burgerlijke, oud-HoIlandsche vraag wellicht, maar zij blijft toch altijd aan de orde omdat wij haar dagelijks moeten oplossen. Wanneer ik mijne kinderen opvoed, vraag ik ook naar de kosten en regel dan naar de vermoedelijke uitgaaf de opvoeding zelve. De tering zet ik naar de nering. Waarom mogen wij nu niet hetzelfde vragen, waar het geldt het onderwijs van het geheele Nederlandsche volk? Ik kan mij voorstellen dat de liberale partij, uit vrees voor diezelfde school, waarvoor reeds in 1848 de tegenstanders van de vrije school beangst waren ge dreven voorts door de bladen hunner richting, die zelfs niet veroorloven om in deze Kamer ernstig de vraag te bespreken of er dan inderdaad geen gewetensbezwaren bestaan, nog niet tevreden zal zijn en ten volle ge rust, voor dat, bijvoorbeeld, voor elke tien kinderen van het volk een afzonderlijk onderwijzer zal zijn be noemd, of dat door aanbieding van groote tractemen- ten de betrekkingen van inspecteur, van schoolopziener en van onderwijzer zoo begeerlijk zullen gemaakt zijn dat al die predikanten, die thans min of meer gebrek aan werk beginnen te krijgen, zullen verlangen over te gaan naar een ander arbeidsveld, naar dat veld, alwaar het volk opgevoed wordt: de lagere school. Ik kan mij dit voorstellen, maar zullen wij, zelfs wanneer dat geschiedt, niet vragen wat zal dat kosten Moeten wij ons maar altijd met de phrase (het stop woord) tevreden stellenvoor het onderwijs kan niet te veel worden uitgegeven I Men heeft aan de overzijde herhaalde malen geklaagd, dat wij van onzen kant telkens weder de bezwaren oprakelen, die wij tegen de bestaande organisatie (in richting) van het openbaar lager onderwijs hebben, maar ditmaal althans is die klacht, dunkt mij, geheel ongegrond; ditmaal ia het de schuld van de liberale hoeren zei ven, dat wij genoodzaakt zijn om wederom terug te komen op die reeds aangenomen wet rege lende het lager onderwijs. Gij toch, Mijne Heeren, hebt geweigerd om bij de behandeling van die wet de vraag te behandelen, hoeveel de uitvoering van die wet zou kosten; men is daarover loswegheengespron- gen, men heelt dat punt niet ernstig willen behandelen. Nu echter staan wij voor de vraag, die men destijds heeft willen uitstellen, maar die toch eenmaal moest opgelost worden. Men heèfc eene verrassing voor ons willen bewaren, maar nu die eindelijk gekomen is moeten wij toch vragen, welken indruk die verrassing op ons gemaakt heelt en welken zij maken zal op het geheele Nederlandsche volk, dat plotseling voor een hoogere uitgaaf van zes millioen gulden 's jaars zal staan, liet is toch, wanneer ik den Minister van Binnenland- sche tZaken goed heb begrepen, eene vermeerdering van zes millioen gulden die ons wacht wane op het oogenblik wordt reeds van Rijkswege ruim twee mil lioen gulden ten behoeve van het lager onderwijs uit gegeven en die som zal binnen weinige jaren, naar de Minister ons belooft, tot acht millioen klimmen Nooit zal ik weigeren mede te werken tót vaststelling van de algemeene landsbegrootingen, waartoe ik volgens de Grondwet verplicht ben; maar juist daarom des te strenger eiken post, aan mijn oordeel onderworpen, nagaan, en dien, als hij te hoog is, verwerpen. Hier staan wij voor de vraagwilt gij de onder wijswet, gelijk zij daar ligt, met de uitgaven die er naast liggen Ik beschouw die beide zaken in ver band en stel dus de vraagIs het goede, dat u door deze wet op het lager onderwijs gegeven wordt, die uitgaven waard? Iutusschen, na de uitnemende redevoering, die wij zoo - ven (van den heer Keuclmnius) hebben gehoord en waarin zoo duidelijk wederom is uiteengezet, welke bezwaren onzerzijds tegen de lageronderwijswet bestaan, acht ik mij ontheven van de taak, om daarop nader uwe aaadacht te vestigen. Ik wil mij thans eenvoudig bepalen tot eene beschouwing van de wet, zoo als zij daar ligt, van uw standpunt, Mijne Heeren van de overzijde Gij hebt ons eenige verbeteringen beloofd, die voor mij in geen geval verbeteringen zijn, omdat de hoofdzaak er aan ontbreekt: recht voor allen. Maar ik zet dit punt ter zijde en vraag welke ver- I beteringen geeft nu die zoo zeer gezegende wet van 1878 aan de natie, ook indien men acht dat wij niet tot de natie behooren „Wij krijgen/ zegt gij, „eene verbetering van het schooltoezicht." Ja, althans verbetering van de trac- tementen van inspecteurs en van hen die in rang er op volgen; ik ken al hunne titels niet uit het hoofd. Maar is dat verbeterde schooltoezicht zoo noodzakelijk ?Zal het zooveel beter werken dat hetgeen wij nu hebben Is het onontbeerlijk Het is vrij al gemeen erkend, dat de vrije schoolleven goed is als de openbare. Men heeft slechte bijzondere scholen maar ook goede. Zoo heeft men ook zeer goede, maar eveneens zeer slechte openbare scholen het staat vrij wel gelijk. Hue komt het nu, dat de vrije scholen, ofschoon zij geen toezicht hebben, toch kunnen concurreeren met de openbare? Hét antwoord is zeer eenvoudig In plaats van Staatstoezicht hebben zij de concurren tie. Wij, mannen der vrije school behoeven niet den prikkel eener Regeerïng die ons voortdurend op de vingers ziet het eigenbelang dringt en dwingt ons om onze scholen goed in te richten. Ik beroep mij op het oordeel van allen die onze school van nabij kennen, of dit ook niet een werkzaam middel is. Maar dit middel kost het land niets, en het land zou dit middel ook kannen bezigen, indien wij, in de plaats van de openbare school, de vrije school hadden Een ander voordeel dat men ons belooft, zijn de meerdere onderwijzers. Ik geef het toevoor geld, voor veel geld zal men langzamerhand hoe langer lioe meer menschen krijgen die wel onderwijs willen geven aan de jeugd. Maar zal dit een zoo groote zegen zijn, wanneer zij niet anders willen komen daarvoor geld Voor de school is iets anders noodig d-_.u de zucht om geld te verdienen. Het lio;t in de eigenaardige roeping van den onderwijzer zich te wijden aan de jeugd. Ik heb meer dan een ambtenaar bij het openbaar onderwijs gesproken, die mij zeide dat iiet grootste streven van zeer vele hulponderwijzers geen ander is dan om meer geld te verdienen, het is bij velen maar te doen om steeds hooger tractement en eindelijk om hoofdonder wijzer te worden. Zal dit dan nu de zegen zijn, waar voor wij jaarlijks die millioenen zullen moeten betalen Men heeft ons een derde voordeel toegezegd grootere, ruimere localen. Maar ik vraag wederomzal dit ook een zegen zijn Zeer vele kinaeren van ons volk zijn fewend en zullen geheel hun leven gewend moeten lijven om in kleine kamers te leven en vele gemakken moeten ontberen. Zal het nu gunstig werken, wanneer die kindéren in eene soort palcis worden gehuisvest Het is eene verkeerde philantropie (bedeelzucht.) Onze voorouders, waaronder toch groote mannen waren te tellen, die zich misschien wel met het thans levende feslacht zouden kunnen meten, hebben vrij wat minder ubieke meters schoollucht genoten dan onze kinderen, maar ik betwijfel of die meerdere hoeveelheid school lucht die wij hun nu zullen verschaffen, wederom die millioenen jaarlijks waard zal zijn. Een punt is, ik geef liet toe, eene verbeteringde meerdere gelegenheid tot opleiding in en buiten ,de kweekscholen. Maar is ook hierin niet wederom eene schrikkelijke overdrijving Is het niet de onzinnigheid zelve, om overal te eischen dat een onderwijzer niet meer dan 40 kinderen te gelijk zal onderwijzen Dat is volstrekt onnoodig, maar het is gedaan op aanvraag van mannen die zich verbeelden dat anders het onder wijs niet goed kan zijn. De beste Duitsche onderwijzers hebben daarover wel eens anders gedacht Nu vraagt men misschien ziet, gij dan over het hoofd de moreele (zedelijke) gevolgen die de schoolwet hebben zal? Zal het volk niet verbeterd worden, wanneer het lager onderwijs verbeterd wordt Ver- oorloolt mij op dit punt een weinig sceptisch (onge- loóvig) te zijn. Toen in 1857 de nieuwe schoolwet werd ingevoerd, werd hetzelfde gezegdmen rede neerde aldus al wat men uitgee t voor de scholen zal op de gevangenissen worden uitgespaard. Maar het is eene bittere ironie (bespotting) van het lot dat in het zelfde jaar waarin men eene nieuwe schoolwet voor stelt, men te gelijk voorstelt eene wet op het drank- verbruik, niet omdat het Nederlandsche volk eindelijk is gaan inzien dat het drankverbruik slecht is, maar omdat het misbruik zoo sterk is toegenomen dat de regeering niet langer heeft durven stiJ zitten. Dit ge beurde ten behoeve van eene generatie (geslacht,) die opgegroeid is onder de werking van de voortreffelijke schoolwet van 1857Welke reden is er om van' de nieuwe schoolwet iets beters te verwachten Maar laat ons voor een oogenblik aaiuvsmen dat al thans op dit punt de natie beter zal worden, dan. zeg ik nog: door deze schoolwet zult. gij niet ver krijgen, wat toch wel eenig geld waard ïs, namelijk: vrede in uw eigen land Dien vrede zult gij en kunt gij niet verkrijgen. Wij, die bezwaren hebbenen be zwaren behouden tegen de onderwijswet, zullen met des te meer kracht moeten werken om onze scholen staande te houden tegenover de scholen die door den Staat worden ingevoerd Maar het gevolg daarvan zal eene steeds toenemende verbittering in den lande zijn. Op hetzelfde oogenblik waarop het I kleine Nederland al zijne krachten noodig heeft on*

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1880 | | pagina 1