lïrlt, School en mending. Ongehoorzaamheid, aan de wet? Waar ze dat deden, fcouden zij al spoedig op de vingers getikt worden. Welk onderwijzer eener Christelijke school ontkent dat zijn werk een werk des vredes zijn moet? De strijd voor de school met den Bijbel wordt ge voerd buiten het schoollokaal. Ook onze kinderen we ten daar niet van, en spelen buiten de school heel prettig met liberaaltjes en ultramoutaantjes in den dop, alsof er geen schoolstrijd bestond. Het eenige waarom Ds. Moll door onze tegenstan ders zou te prijzen zijn, is zijne lijdzaamheid maar wij achten ons daarom niet verplicht tot zwijgen, waar wij ons gedrongen gevoelen tot het uitspreken onzer Wenschen, en het bepleiten onzer rechten als burgers. Voorziet de wet in de behoeften der tegenpartij, waarom Ook niet in de onze? Wij hebben ons bovendien niet tegen de wet ver zet, maar daartegen een wr^oe&schrift ingediend. De „liberalen" zijn gewoon hunne wenschen tot wet verheven te zien, en als wij tegen die wenschen op komen, verzetten wij ons daarom nog niet tegen de wet. Of is hun loenscli soms al wet Dr. Beijnen heeft nog iets gezegdIn elk geval belet de schoolwet niet dat de kracht van het per soonlijk initiatief (zelfstandig optreden en aanpakken) zich in al hare volheid naar buiten openbaart. Juist 1 Maar niet bij Ds. Moll alleen. Z. Eerw. is omringd door eene wolk van getuigen, die ook bezwaren hebben overwonnen, door de wet tegen het bijzonder onderwijs opgeworpen. Die wet, die wet Heeft zij die bezwaren opgeworpen Of deden het de wziXemnakers. Gij zijt het, „liberalen", die den edelen Moll hebt in den weg gestaan met uwe wetten. Ondanks uwen tegenstand is hij geslaagd. Zult gij alles, wat voor de hand komt, opnemen, en tegen ons opwerpen? Ook den eerwaarden grijsaard gebruiken, om uwe barricade tegen de Christelijke school te versterken? Is het u eene eere de kracht van het persoonlijk initiatief van een christen zóó te hebben op de proef gesteld, en daarmee nu zijne navolgers te tarten? Moll heeft de door u opgeworpen bezwaren over wonnen, gij herhaalt het in uwe couranten; wij zullen hem volgen, en ze overwinnen zoo als hij. De Minister van Justitie vestigt nog eenmaal de aandacht van ieder die het aangaat op de noodzakelijke Vernieuwing van hypothecaire inschrijvingen. Als dit jaar ten einde is bestaat de gelegenheid tot Vernieuwing niet meer. De Minister van binnenlandsche zaken heeft aan de Commissarissen des Konings de volgende aanschrij ving gericht Tijdelijke schaarschte van slachtvee geeft aanleiding tot verzoeken van vergunning tot invoer van dat vee liit Duitschland voor Amsterdam en 's Gravenhage. Weigering vau die verzoeken werd door één der adressanten beantwoord met verwijzing naar dergelijke vergunning, door uw ambtgenoot in Overijsel gegeven. Ik acht het onder deze omstandigheden raadzaam, de machtiging, aan u verleend door mijn ambtsvoor ganger bij circulaire van 30 Mei 1877, no. 57, tot het geven van vergunning tot invoer van slachtvee, in te trekken, en u te verzoeken de reeds verleen de vergunningen op te zeggen. Ten opzichte van invoer uit Belgie is dit, zooals u bekend is, reeds vroeger geschiedt, wegens misbruiken, die in Liraburg hebben plaats gehad, tengevolge waar- Van groot gevaar voor besmetting door longziekte was ontstaan. De verecniging van burgemeesters en secretarissen van Noord- en Zuidbeveland. heeft besloten in een adres aan de Tweede Kamer hare bezwaren kenbaar te maken tegen het bij den minister van binnenlansche zaken in overweging zijnde wetsontwerp tot wijziging van de artt. 264266 der gemeentewet. Men meende vooral op het behoud der openbaarheid van de kohie ren te moeten aandringen. Aan het bestuur werd op gedragen een adres te ontwerpen, dat in eene in Sepcmber te houden vergadering zal worden behan deld. Uitslag der verkiezing van commissarissen in het polderbestuur van Walcheren. Te Middelburg waren 155, te Westkapelle 16 briefjes ingeleverd, te zamen alzoo 171, waarvan één van on waarde werd verklaard, zoodat de volstrekte meerder heid 86 was. De aftredende commissarissen werden alle herkozen, de heeren mr. W. C. Borsius te Middelburg met 164, Chr. Volkers te Vrouwepolder met 162, mr. A. M. Becins te Middelburg met 156, D. Rooze te Sint Laurens met 154, M. C. Van Westen te Vrouwepolder met 153 en Jac. van den Broecke te Ritthem met 143 stemmen. Nog werden uitgebracht 13 stemmen op den heer J. C. Lantsheer, 7 op den heer W. A. de Bruin van Melis- en Mariekerke en 5 op den heer J. de Kroo te Vrouwepolder. De overige stemmen waren over ver schillende personen verdeeld. De Staatscourant bevat de statuten der Christe lijke Jongelingsvereeniging, onder de zinspreuk „Koopt de waarheid en verkoopt haar niet", gevestigd te Middelburg en ten doel hebbende om door onder linge bijeenkomsten elkander te stichten en zich te oefenen in de leer, die tot de godzaligheid leidt. Uit een particulieren brief uit Atjeh vermeldt de Arnhemsche courant het volgende „De couranten, ook de Hollandsche, hebben het tegenwoordig nog al druk over den generaal van der Heijden. Het heeft hier zeer veel opzien verwekt, dat een praatje over het zonder vorm van proces ophan gen van negen Atjehscbe krijgsgevangenen, in de Kamer ter sprake is gebracht. Dat praatje is volko men onwaardergelijke barbaarsche handelingen zijn hier nog nooit voorgekomen. Het heeft hier menigeen verwonderd, dat dergelijke tastbare leugens een onder werp van discussie in de Tweede Kamer konden uit maken. Om meer dan eene reden geloof ik, dat het een dier zijdelingsche middelen geweest is, om den generaal van der Heijden van hier te verwijderen. „Was het ook, om des te beter den weg te kun nen banen voor den civie'en commissaris, die hier te kwader ure gekomen is? „Het is mijne vaste overtuiging, dat de generaal van der Heijden vooreerst hier nog onmisbaar is, en dat er stellig in de eerste jaren nog niet te denken valt aan eene scheiding van het civiel cn militair ge zag te Atjeh. Het doel kan immers niet zijn, een nieuwen Atjeh-oorlog op het touw te zetten, hetgeen thans een bijna zeker gevolg er van zou zijn, wanneer de generaal nu wegging. Deze begrijpt echter zijn plicht zeer goed. In weerwil van de speldeprikken, die men hem van Buitenzorg toedient, denkt hij aan geen weggaanslechts in het uiterste geval zou hij daartoe overgaan, wanneer men nera de verzekering gaf, dat hij in het civiel en militair bestuur door een hoofdofficier zou worden opgevolgd. Dat ik hier niet overdrijf, zal later blijken, wanneer er dingen open baar worden, die nu nog met een sluier bedekt blijven. „Ik ben opzettelijk over deze zaak wat uitvoerig geweest, omdat eene toelichting op hetgeen de couran ten zooal daarover schrijven, niet overbodig ishet is toch gebleken, dat de meeste dagbladen niet geheel op de hoogte zijn van de zaak." Bij de groote verwoesting onlangs door het vuur in de veenstreken aangericht, kwam menigmaal de toestand van dien bodem en de noodzakelijkheid van het veenbranden ter sprake. Tot opheldering van een en ander diene het vol gende De bovenste laag van 't veen bestaat meestal uit grauw veen of bonkaarde, d:e spoedig uitdroogt en zeer brandbaar is. Bij groote droogte kan het alle vocht tot op eene diepte van een halve el verliezen. Dit grauwe veen, waarin boekweit, rogge, aardappelen en tuinvruchten worden verbouwd, kan als er geen wind is en het veen niet te nat is, zonder gevaar worden gebrand, om het voor den bouw geschikt te maken. In het voorjaar worden de mooiste dagen dikwerf door de rook van dit brandend veen bedorven. Komt echter de wind cp, dan wordt het veen een woedende zee van vuur. Er ontstaan, door den wind aangeblazen, hoog opschietende vlammen, de losse stof en molm, en de kleine stukjes veen wor den brandende door den wind opgenomen, in dolle vaart soms honderd ellen door de lucht geveerd, en steken, waar ze nedervallen, onmiddellijk overal het droge veen in brand. Daarbij doet zich een geloei als bij den felsten storm hooren. De verstikkende rook van het smeulende en brandende veen doet. hen, die zich tegen 't voortdringen van den verschrikke- lijken vijand verzetten, de oogen ondragelijk steken, hunne ademhaling wordt belemmerd, hunne kleederen zijn bedekt met een laag stof en asch, en niet zelden komen deze dapperen uit den strijd terug met ver zengde hoofd- en oogharen en verbrande kleederen, Komen zij uit de dichte rook, waarin zij verborgen waren, te voorschijn, zij zijn onkenbaar, zwart als spoken. Water is er dikwijls in de hooge veenen niet te bekomen en zou ook weinig helpen. Het beste middel, zoo de wind niet te hevig woedt, is, om een eind voor den brand uit een sloot tot in het natte veen te graven en van dat natte veen een wal of borstwering te maken. Wanneer echter de brand hevig en de wind sterk is, helpt niets het vuur spot met het water, spot met wallen van nat veen, het jaagt de vuurregen over de natte plaatsen en wallen heen, en ieder heeft niets beters te doen, dan zoo spoedig mogelijk voor het vliegend vuur te vluchten. Het is een sneeuwjacht van vuur. Ontmoet de vuurorkaan op zijn weg een turfbult, waarin in den regel van 15,000 tot 30,00.0 turven zitten, in een oogwenk is hij één vuur en al vuur; de geweldige, hoogopschietende vlam werpt stukken turf omhoog, slingert ze door de lucht, om op aan- merkelijken afstand neder te vallen, en daar den brand over te brengen, of te helpen aanwakkeren; daarbij ontstaat een geraas alsof een spoortrein in donderende vaart voorbijgaat, en een gloed, die een ieder op eer biedigen afstand van de brandende bult houdt. Soms is het ook, op plaatsen, waar men de aanwezi». heid van vuur niet veimoedde, of dit vernielend ele ment uit het binnenste der aarde voorkomt, om op de oppervlakte vernieling te brengen. Het is daar, waar het vuur, van het branden van boekweitveen of van vroegere branden diep in het veen is blijven zittten, zonder zijne aanwezigheid door rooken kenbaar te maken. Wanneer de wind dit vuur bereikt, dan staat de om geving daarvan in een oogwenk in lichten gloed, en heeft het den schijn, of de wind het vuur uit het binnenste der aarde heeft te voorschijn gehaald. Men zou het gevaar kunnen tegengaan, door het veenbranden te verbieden. Voor de boek wei tboeren en arbeiders zou dit echter het wegnemen zijn van hun middel van bestaan. Maar men kan en moest de ruekelooskeid, waarmede soms wordt te werk gegaan, voorkomen, Ook de laatste branden hebben door zorgeloosheid zoo'n uitbreiding genomen. Bij langdurige droogte kan 't verbranden worden verboden door Ged. staten evenzeer het aanleggen van koffievuurtjes; daarbij zou men wachters moeten stellen van gemeentewege, en zou boete gezet moeien worden op 't niet uitdoen van 't vuur, als het branden gedaan was. Zou er wel één zaak zijn, waarover de heele wereld het eens was? De Bredasche Ct. geeft het ontkennend antwoord in een pleidooi ten gunste van het duel (tweegevecht). Men zou anders zoo gedacht hebben „althans in Nederland zal er wel geen enkel blad zijn, dat zulk een pleidooi aandurft," De naïeve argumenten die aangevoerd worden te gaan weerleggen of aan de kaak stellen, zou monnikenwerk gelijk zijn. Tot het in bedwang houden van het ploertendom is het eerlijk tweegevecht onmisbaar." Maar wanneer die „ploerten" dan eens in 't kanteeren der wapenen die niet-ploerten overtreffen Wat te denken van een redactie die zoo weinig dooi denkt en zulks bizare be ginselen is toegedaan Omtrent eene van regeeringswege voorgestelda nieuwe schikking met de Amsterdamsche kanaalmaat schappij meldt het Handelsbladdat deregeering.heeft aangeboden de betaling van ongeveer zes millioen in termijnen van f 200,000 minstens 's jaars of zoo veel meer als de haven- en kanaalgelden jaarlijks zouden opbrengen. De som van zes millioen is het bedrag der aan de maatschappij tot 1917 toegezegde jaarlijksche uitkeering voor dividend en inkoop over het gestorte kapitaal op de aandeelen. Daarentegen gaat de geheele onderneming met al hare baten over aan den Staat in eigendom en beheer, die zich tevens belast met de rente-betaling en amortisatie der gega randeerde geldleening. De aandeelhouders zullen bij de aanneming van dit voorstel moeten beslissen over de beste wijs, waarop de annuiteit zal worden gebezigd tot delging hunner aandeelen en waarschijnlijk de maatschappij ontbinden. De Heraut meldt„De conferentie namens de vrije universiteit met de syn. commissie der Christ. Geref, Kerk heeft te Leiden plaats gehad en liep op zeer bevredigende wijze ten einde. Ter voorkoming van misverstand is besloten al hetgeen aangaande deze con ferentie later wordt geopenbaard, vooral over en weer te laten contrasigrieeren (goedkeuren). Reeds de aard der synodale commissie is voor het overige genoeg zame aanduiding dat de samenspreking geheel delibe- ratief (beraadslagend) bleef. Het 17de Christelijk Nationaal Zendiugsfeest, zal D. V. gehouden worden op Boekenrode bij Haarlem, op Woensdag 7 Juli. Ziehier de lijst der sprekers en van hunne onderwerpen Mr. J. Messcliert van Vollenhoven. Welkomstgroet. J. Brummelkamp, predikant te Amsterdam, openings rede. A. C. Adler, predikant aan de Sionskapei te Amsterdam. Jeruzalem's bouwlieden. J. D. van Arkel, predikant te Bloemendaal. Eene volkszonde, die veel bedreigt. B. J, Adriani, predikant te Amsterdam. Het gebed voor de zending en de zende lingen. H. Beuker, predikant te Amsterdam. De beste medewerking in den arbeid der zending. Dr, A. W. Bronsveld, predikant te Utrecht. Onze Chris telijke vereenigingenS. H. Buytendijk, predikant te Amerongen. De afval en de zending. H. W. Creutzberg, predikant te Schiedam. Zendingskracht en zendingsvrucht. J. J. Dermout, predikant te Sche* veningen. De zending op Groenland. Dr. J. W. Gunning, professor te Amsterdam. Volkskoffiehuizen. Dr. A. H. de Hartog, predikant te Rotterdam. Onze kinderen. H. V. Hogerzeil, predikant te Amsterdam, Het eeuwfeest der zondagscholen. J. Kuijlman,

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1880 | | pagina 2