C H It I ST i L (J K'ü IS TO RIS GH BLAD. V. 542. Donderdags 8 Januari. NAMENS ONS VOLK GESPROKEN. 1 Jïïfrtiet t Verschijnt elken..,M a avdag, Woexsdag en Vrijdag avond ten 3 lire, behalve op Christelijke feestdagen Prijs per drié maanden franco1,50. Enkele nommers- 0,05. Uitgever F\ G. WIJTMAN, te MIDDELBURl Prijs der Advertentiën: Per regel 15 ets.; Familie-berichten van 16 regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents. Liefdegaven 10 cents per regel. Er rust nog eene schuld op ons. Wij heb ben onze lezers nog het een en ander te zeg gen over hetgeen door den Goeschen afgevaar digde, de heer Lohmau, in de Kamer is ge sproken. Vooral hem vallen de tegenstanders hard, omdat hij van de leer is: zachte chirurgijns maken stinkende wonden. Zijn dank betui gende aan minister Six voor het goede, door dezen gedaan tot beteugeling der kwellingen van schutters op zondag, heeft hij het laag en verachtelijk genoemd zooals men met den schut ter Groot te Edam heeft gesold. Eerst heeft men dien man door dreigementen en zoete broodjes verleid om op zondag ook maar even op inspectie te komen, en zoodra was hn^n voor al dien buitengewonen drang gezwient; of er ging in liberale" couranten een gejuich op. De heer Lobman heeft geen enkel ambtenaar laag en verachtelijk genoemd, maar de juiste woorden gekozen om aan te duiden op welke wijze men te Edam heeft gehandeld, om het geweten van een burger te verkrachten in deze hooggeroemde eeuw van godsdienstvrijheid. Ter kenschetsing van den overgang van minister van Lijnden uit den kring der onzen tot de tegenpartij, sprak de heer Lohman het volgende Mijne heeren! Wij kennen zeker allen de geschie denis van de onderdrukking van de Israëlieten in Egypte door den Egyptischen Pharao. Wij weten dat toen de aanvoerder der Israëlieten, Mozes, her haaldelijk tot Pharao gegaan is om op te komen tegen die onderdrukking. Die Mozes heeft aanspraak op onzen eerbied. Maar wat zouden wij van dienzelfden Mozes zeg gen, indien van hem verhaald werd, niet dat hij leéd met zijn broeders, maar dat hij, toen hij geen gehoor vond bij den Egyptischen koning, bij zijne broeders terug kwam en zeide „Lieve broeders, gij moet het mij niet euvel duiden, maar de koning heeft juist mij aangesteld om op u den last te leg gen, voor de bevrijding waarvan ik voor u heb ge pleit. Het doet mij innig leed, maar ik kan niet anders, want ik ben gesteld aan het hoofd des volks in Egypte, omdat zonder mij tweedracht heerscht in het kamp der onderdrukkers. Ik raad u dus aan, broeders, die ik waarlijk blijf liefhebben verzet u niet langer, want dan zal het von nis, wanneer het in appèl gaat, nog zwaarder en de druk, die op u gelegd wordt, nog grooter worden. Neen, onderwerpt u en bouwt paleizen en brengt tichelsteenen aan voor uwe onderdrukkers en troost u daarmede dat ik het zijn zal, die hen voor taan aanvoert." Ik vraag u, mijnheer de Voorzitter, wat zou er overblijven van dien historischen Mozes, als hij zoo gehandeld had, en ik vraag u, Minister van Buitenlandsche Zaken, of gij niet beter hadt gehandeld door het voorbeeld van den historischen Mozes te volgen. Duidelijker woorden had hij nooit kunnen kiezen. Maar zulke dingen zegt men waarlijk niet met innig welgevallen tot een voormalig medestrijder. Daar spreekt diepe smart uit. Wij weten het, het krachtigste bewijs, de helderste uiteenzetting heeft geen vat op onze tegenstanders, maar 't is goed dat ons volk wete hoe er voor zijne belangen wordt gepleit. Het is goed vooral dat men in het district Goes wete, wat er gezegd is door zijne verte genwoordiger Lohman tot zijn voorraaligen candidaat van Lijnden. Scherper tegenstelling laat zich niet denken. Men doe er in Goes zijn voordeel meê. Eeue andere rede van den heer Lohman is als bij uitnemendheid revolutionair genoemd. Wij nemen er het volgende uit over Nu spreekt men er van dat aan onze zijde onrust gestookt wordtmaar dit kan ik verzekeren ons volk werpt geene barricades op tegen den wetgever, zelfs niet tegen een, die tyrannieke maatregelen wil invoeren ons volk zal tegen de openbare school niet anders strijden dan door wettelijke middelen, name lijk door argumenten, door penningen van den arme en, mogt het zijn, meer en meer ook door de schat ten der aanzienlijken. Met zulke middelp~ zullen wij strijden, en dat is een wettige en anti-revolutionaire strijd. Ik kom nu tot degenen, die met den heer van Lynden gezegd hebben dat het maar eene geldkwes tie is. Drie opmerkingen wil ik tegen deze bewering maken. Vooreerst antwoord ikHet is niet maar eene geld kwestie, maar het is oolc eene geldkwestie. Ik voeg er evenwel bij het is voor u, Mijne Hee ren van de overzijde, ook een geldkwestie Of zijt gij bereid zelf uwe scholen te betalen Indien gij, Mijne Heeren, zeidetwij willen nu gaarne eene school van eene bepaalde richting, en al hebt gij daar nu tegen, wij wenschen toch dat onderwijs voor te staan, bij het heerschend verschil van meening ik zou antwoordengoed. Geef gij uw onderwijswij zullen het onze geven. Maar gij erkent zelf, dat uw onderwijs geen ingang bij de natie kan vinden, of gij moet -een groot deel van de kosten brengen ten laste van den Staat. En daarin hebt gij gelijk. Ik erken dat het on mogelijk is dat alle ouders zonder onderscheid het on derwijs voor hunne kinderen zelf betalen. Maar in dien het voor u waar is, dat gij Staatshulp noodig hebt om te voorzien in de groote behoeften van het onderwijs voor uwe kinderen, is het dan niet even zeer waar voor ons In dat opzicht staan wij dus precies gelijk en hebt gij volstrekt geen reden om niet zekere minachting te zeggen het is maar een geldkwestie. Het eenige onderscheid tusschen u en ons is, dat gij het geld neemt uit de Staatskas en wij het nemen uit eigen beurs. Ik wil daaraan nog eene opmerking verbinden. Men heeft gisteren wederom doen uitkomen, dat het onderwijs gedeeltelijk Staatszaak is en dat de ge meenten daarom recht hebben let wel recht, om een deel van het voor hare scholen uit te geven geld van den Staat terug te ontvangen, omdat de Staat lasten oplegt, die de gemeenten moeten nakomen. Nu vraag ik of voor ons niet hetzelfde geldt? Wij worden gedwongen om onze onderwijzers op te leiden op een kostbaarder wijze, dan wij noodig achten. Wij zouden bijv. op het platteland onderwij zers kunnen toelaten, die niet die ontwikkeling be hoeven te hebben, welke in de steden gevorderd wordt, Ook ten aanzien van schoollokalen en andere zaken, worden ons zware lasten opgelegd, worden wij tot uitgaven gedwongen, die wij voor ons in vele geval len onnoodig achten. Moet dan de Staat ons niet evenzeer datgene 'vergoeden, wat hij ons in het al gemeen belang oplegt? Het is ook eene geldkwestie, zeide ik. Maar het is niet alken eene geldkwestie Hetgeen ons in den weg staat is toch niet alleen gebrek aan geld, maar ook de openbare en stille tegenwerking, zoowel van de overheid als van de regeerende, althans van de voorname standen der maatschappij. Met de tegenwerking der laatsten kan de regee ring zich niet inlaten en wij zijn bereid dien tegen stand te verdragen, daarvoor zijn wij Christenen, maar wij zijn niet bereid ons te onderwerpen aan de f;,8 rannie der overheid. Wanneer wij nu desniettemin gedwongen worden om aan dat onderwijs bij te dragen, dan ligt daarin eene krenking van het geweten, waartegen wij ons, desnoods met geweld, zouden kunnen verzetten, niet door onze kinderen nooit naar eenige openbare school te zenden, maar door niet te betalen aan de belas- 1 tin gen. Op dit laatste wordt vooral geSoeld p' er van revolutionair gesproken wordt. Men lette echter op hetgeen wij he?"eerst aanhaalden uit dezelfde redevoering, en vragen of de heer Lohman verzet heeft aangeraden als hij zegt: waartegen wij ons desnoods met ge weld zouden kunnen verzetten door niet te betalen aan de belastingen. Nalaten van hetgeen het jaren lang geweld aangedaan geweten verbiedt, ziedaar het s> ge weld" van onze zijde door den heer Lohman mogelijk geacht! Toen zij aan den landvoogdes het smeekschrift overhandigden, wisten onze geuzen-edelen, onze edele geuzen niet, dat zij aan 't begin stonden van een tachtigjarigen oorlog, waarin veel ge weld is gepleegd, maar 't geweld is van Spaan- sche zijde begonnen, en van onze zijde heel lang, verwon derlij k lang verdragen, eer het ver zet den naam den naam van geweld kon ver dienen. Is het nu zoo bevreemdend dat de heer Lohman eens aanwees wat het gevolg zou kun~ nen zijn van het moedwillig drijven onzer li berale" tegenstanders? Is het lijdelijk verzet door belasting weige- ring dan revolutie "f v Als lijdelijk verzet tegen gewetensdwang r> j revolutionair is, welk een revolutionair mo-j4 Xég moet dan onze groote Prins Willem I niC./zijr weest zijn "V

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1880 | | pagina 1