fcW. A. Graaf van Lynden, Middelburg, 23 Juni 1879. 'rustige JLVr jt aan 1Likt d .ueriio o j0r h^ronncie. Hij mag das wel meê Qp c|e uitgaven- hoor liet Middelburgsche Sacr.'der die 07e-e1 mau Yreen, in die ook naar de kerk gaat, die hoogere j43' ken in zijn hart gevoelt dan aan muziek 'oSjjfkl» en daarom zullen wij op hem stemmen. tiDoq'? Zal ons veel genoegen doen, als onze rp B*.e-lenden 't ook doen. >'oeii Haat persoonlijke voorliefde, die dezen of ,-jeer ,enen heer een half dozijn stemmen zou be- f'e zorgen, laat nu persoonlijke voorliefde zwijgen. 2~ 't Zou jammer zijn als Graaf van Lynden ïetfniet in eens met glans uit de stembus kwam. jetiui >p 20U T00r alle kiezers gemakkelijk zijn, als het^^Ü t'e zaa'c> c'00r trouwe opkomst, in eens liiel- pen afdoen. (S»ral Herstemming is dubbele moeite. di'^ vertrouwen gerust de stoffelijke belangen op onzer Provincie toe aan die ook onze hoogere belangen in menig opzicht fc!s( di teVl 'nö dl voorstaat. De „liberalen" zien het met leedwezen aan, dat vt hier en daar hunne tegenstanders zich vereenigen. Zij bi hebben zoolang de kiesdistricten verknipt, tot dat >S zij nagenoeg overal de machtigsten waren tegenover d- anti-revolutionairen en roomschen. Hun belang is E dus die beide partijen tegen elkander op te zetten, b'ORTHo verdeelen en te heerschen. 't Valt hun nu •itter tegeu, dat die partijen zich eeu enkele maal I' RoOde stembus vereenigen, en wel bij do herstemming. ets., aartoe dient herstemming? %rsico .fij raeenen, om de in de minderheid gebleven 2 to partijen gelegenheid te geven zich te voegen bij eene Vitt(^er twee> die bij de eerste stemming de hoogste cijfers (5 ci^aa^en" Moesten de minderheden t'huis blijven, dan was 5 reeds bij eerste stemming de man gekozen, die de Ko'meeste stemmen had, al had hij er dan ook maar één .Jrt^neer dan den in stemmental het naast bij hem komende. <v, l)an_ .zou Lobman te Goes gekozen zijn met 727 öerd 1 '--nmeKv dan moesten de vrienden van van Hoek, die V o maar, 580stemmen had, eren goed t'huis blijven als T die van Vermeulen met hunne 357. T In de dagen van Thorbecke waren de „liberalen" blij toe, dat de roomschen hen overal op het paard hielpen, maar nu de kans keert, nu worden de anti- j revoldonairen beschuldigd vau morsen met hunne fierheid en zelfstandigheid. Als bewijs daarvan vertelde Middelb. Courant, vol gens Zelandia, dat zelfs Lohman aan dat roomsche blad verklaringen heeft afgelegd, die zijne verhouding ►R tot de roomschen verzachten. Uil Als men 't zoo wil uitleggen, kan Lohman moeilijk j, aan den schijn van toenadering ontkomen, want in j al zijn geschriften loopt er door zijne bestrijding van Ilome een stijf gespannen draad van recht en llir billijkheid, waarvan hij zich nooit anders verwijdert dan om de rechten van anti-revolutionairen en roomschen van verschillende zijden te beziendoch welken draad hij steeds blijft volgen. Zelandia heeft den heer Lohman drie vragen gedaan, welke hare redactie niet juist meer kan weergeven. ier Dat's jammer. Maar uit Lohman's verklaringeu kan iUi men ze toch leeren kennen, en Lohmans brief, dien wij hier uit Zelandia overdrukken, toont duidelijk genoeg, dat de schrijver zijne zelfstandigheid volstrekt niet verloochent. Aan de Redactie van „Zelandia" 16 Juni '79. Mijne Heeren Ik ben tot antwoorden bereid. Want, ofschoon het lidmaatschap der Kamer door mij nimmer begeerd is, T- en, zoo 'tmij opgedragen wordt, alleen op dringend verlangen mijner vrienden aanvaard zal worden, acht rov ik het toch wenschelijk, dat niemand voor of tegen T mij stemme zonder te weten wat ik bedoel. Om den schijn te vermijden, alsof ik mijn antwoord inrichtte met het oog op de stembus, besloot ik een voudig naar mijne geschriften te verwijzen. Aangaande de eerste vraag merk ik evenwel op, dat ik niet weet dat „de politiek van de Standaard haar 'roeping vindt en zich oplost iu strijd tegen Rome." Mijn politiek vindt haar oorsprong en lost zich op in strijd tegen de revolutie, d. i. in strijd tegen de verruiling van het gezag van God voor den wH des volks; tegen erkenning van den wil der meer derheid als hoogste maatstaf des rechts. „De roeping n elke regeering is allereerstden zwakke te be amen. Dat gelijk recht voor allen te doen zege Bur vieren, ziedaar de roeping der anti-revolutionaire partij," zoo schreef ik in de liberaal, uitgegeven te Deventer, Mei 1879. Wat betreft de tweede vraag: tegen een protes- tautsch kerkelijke of welke kerkelijke «taalschool ook, ben ik minstens evenzeer als tegeu de neutrale staatsschool gekant. De eiscli „een school met den Bijbel" voor wie die voor zich verlangtsteunt niet op eeuige wetsbepaling, maar op hét recht en de plicht der ouders, zelve de opvoeding hunner kinderen te regelen. Zie o. a. mijn Vrije school, bladz. 2, 10 vooral 88, 39. Standaard 1S76, 5, 7, 8 Juli, 4 Sept. enz. Gezag en Vrijheid. Eindelijk de derde vraag. Mijn gesokrift: Gezag en Vrijheid is eene principieele bestrijding van de rechtsongelijkheid der verschillende meeuiugen op welk gebied ook. Het dankt zijn oorsprong aan de be geerte, om een vast beginsel voor anti-revolutionair staatsrecht te vinden, ook voor hem die tegen het christelijk geloof bezwaar heeft. In de brochure Aan Neérlands anti-clericalen, een woord tot toelichting van de Staatsschool en de roomsche kerk, weerlegde ik de stelling, dat de roomschen staatsgevaarlijk zijn, indien wij hen met denzelfdeu maatstaf meten, waar mee wij dit ons zelren doen. Zie bladz. 4, 35. Ik zou over dit punt nog zeer vele citaten kunnen aan halen. Bij het nazoeken valt mij onder de hand een artikel in het Wageningscli Weekblad, dat ik hierne vens zend en mijne, ook nu nog bestaande, overtuiging klaar uiteenzet. Ten slotte nog dit. Geenszins heb ik geaarzeld of zal ik aarzelen in de roomsche kerk te bestrijden, wat ik daarin verkeerd acht. Willen om die reden de roomsch-katholieken mij hunne stem onthouden, dat staat hun vrij. Desniettemin is het mij aange naam in de gelegenhe'd te zijn, hier de bewering te weerleggen, door sommige protestantsche en roomsch- katliolieke bladen verspreid, alsof het mij om het ver meesteren van politieleen invloed voor eenige kerke lijke partij te doen ware. Zoodanige bewering is eene algeheele miskenning ja omkeering van hetgeen ik beoog en sints verscheidene jaren openlijk verde digd heb. Aanvaard, Geachte Heerende verzekering mijner hoogachting. A* F. DE SAVORNIN LOHMAN. Ook uit het, in bovenstaanden brief genoemde, WageDingsch Weekblad ontleenen wij een paar uit drukkingen. De Staten-Generaal vertegenwoordigen het Neder- landsche volk, niet de partijen, waarin de kiezers zich verdeelen. Elk kamerlid, geroepen aller belang naar billijkheid te regelen, moet streven naar de zege niet van eene partij, maar van het recht. Een rechtvaar dige regeering kiest, eveumin als een recht rechter, partij. Moeten wij dan werkelooze toeschouwers blijven bij de ontzettende inspanning, die Rome, ter herove- riug van zijn gebied, in het werk stelt Voorwaar niet Met alle kracht moet tegenover Rome de waarheid door ons allen, elk op zijne wijze verkovdigd worden. Ook ons staat het vrij door vrije scholen, door ver- eenigingen ter beteugeling van maatschappelijke kwa len, door verhoogd zedelijk leven, iD één woord, onze kracht met die, welke Rome aan zijn geloof ont leent, te meten. Maar met al die kleine middelen, die raen politiek noemt, en die krachteloos blijken, zoodra liun de steun der bajonetten ontvalt, met die middelen richt men niets uit. Tegen Rome is of niets, of enkel de Waarheid bestand." Bij dat alles willen wij er nog aan herinneren dat wij reeds in ons nommer dat vrijdag avond verscheen, op Lohman 's billijkheid tegenover de roomschen gewezen hebben. De „liberale" partij verstaat echter recht en billijk heid zéé, dat in haar oog onpartijdigheid reeds op over- loopen naar de andere zijde begint te gelijken. Hoe liefelijk overigens de houding der roomschen jegens ons is, hoe innig het verbond is, dat zij heeten met ons te sluiten (en een verbond bedoelt immers wederzijdsche toetreding) kan uit de volgende woor den van Zelandia blijken. „De verkiezing van den heer Lohman kan geen kwade gevolgen hebben omdat Cavinistische over- heeschiug in onze dagen een hersenschim is, en wij de antirevolutionaire partij toch altijd in onze macht hebben." En verder: „Zéé is de toestand: Het liberalisme heeft in ons land al zijne levens sappen uit het protestantisme genoten, en door zijn voortwoekeren de Calvinistische overheersching ge broken en onherroepelijk vernietigd. Voltaire heeft Calviju ontwapend, ja gedood. Waarom zouden wij het lijk van Calvijn niet be nuttigen waar het dienen kan tot het stoppen van een gat in den dijk, die den Vpltairiaanscheu stroom naar zee moeten geleiden Wij dachten, zie ons nummer van 14 Juni, dat de onzen in Goes den strijd alleen tegen de „liberalen" zouden te voeren hebben dat de roomschen toeschou wers zouden blijven. Willen echter de roomschen meê naar den dijk, dat ze daar dan een aantal rappe gasten der onzen aan bet werk vinden Wij willen hunne hatelijke uitdrukkingen niet beantwoorden. Laat ons toonen dat ze vroeg moeten opstaan, die de onzen aan 't werk willen zien komen In de Staatscourant komt het programma voor der plechtige begrafenis van den Prins van Oranje op donderdag 26 juni. De slippen van het rouwkleed i zullen gedragen worden door den luit. geu. de Casem- broot, kolonel de Koek, majoor Bentinck en den oud kap.-luit. t. z. van Haersolte. In de eerste volgkoets zullen gezeten zijn de Koning, de Prins van Oranje (Prins Alexander) en Prins Frederik. Op hen volgen de vreemde vorsten of hunne vertegenwoordigers en daarna de hofdignitarissen. De stoet zal den gewonen weg volgen van het paleis op den Kneuterdijk naar de Nieuwe Kerk te Delft; terwijl ook het verdere ceremonieel gelteel overeeustemt met tal van vroegere vorstelijke begrafenissen. De hofprediker van Koetsveld zal bij het graf eene toespraak houden. HH. MM. de Koning en de Koningin zullen woens dag namiddag te 's Hage aankomen. Zaterdag ten vier ure had eeu treurige en indruk wekkende plechtigheid plaats aan de Nederlandsche am bassade te Parijs. Ongeveer twee of driehonderd genoo- digden waren daar vereenigd, om een lijkdienst bij te wonen ter nagedachtenis van den Prins van Oranje. De lijkkist >.vas geheel verborgen onder witte en violette bloemkransen. De geheel met zwart behangen rouw zalen waren alleen verlicht door de kandelabres met waskaarsen, die om de katafalk stonden. Aan wederzijde van de lijkkist stonden de beide adjudanten Bentinck en de Koek, daarachter het ge volg van Prins Alexander en eenige heeren uit Nederland. Voor de lijkkist bevonden zich, behalve de redenaar ds. Bersier, Z. K. H. Prins Alexander, baron van Zuylen, Prinses Mathilde, Prins Murat, Mevrouw en freule van Zuylen, prinses d'Hénin (ge baren baronnes van Brienen) en mevrouw de Stuers. Iu de groote zaal, afgescheiden van de chambre mortuaire door opgenomen zwarte draperieën, bevon den zich de minister Waddingtou, een hoofdofficier namens den president der republiek en een andere hoofdofficier namens den militairen bevelhebber van Parijs, bijna het geheele diplomatieke korps (Lord Lyons, generaal Cialdina, prins Orloff, graaf von Beust, Safvet-Pueha, de Japansche gezant), de heeren van Heeckeren en Fransen van de Putte, maar schalk Mac-Mahon en maarschalk Canrobert, het geheele personeel van de Nederlandsche legatie, zeer vele leden van de Jockey-club en vele te Parijs wonende Nederlanders. Ten vier ure begon ds. Bersier den dienst met het voorlezen van het liturgisch gebed voor de begrafe nissen uit de liturgie van de Eglise de l'Etoileeen koor van acht stemmen met begeleiding van orgel antwoordde met gezangen uit dezelfde liturgie. Daar op volgde eene uitstekende lijkrede. Na de lijkrede zong het koor een gezang. De heele plechtigheid liet eéu diepen indruk achter. Iedereen was zeer- aangedaan. Toen prins Alexander binnen kwam, werd hij be groet met de eerbewijzen, die aan gekroonde hoofden plegen gebracht te worden. De rede van den predikant Bersier eindigde met de volgeade, tot prins Alexander gerichte, woorden „Zeg aan den koning uw vader dat de laatste woor den, in Frankrijk bij de lijkkist des prinsen van Oranje gesproken, woorden zija geweest van deelne ming, van hoop en van geloof." De kist was geheel bedekt onder bloemen en kran sen, waaronder zeer vele van de Nederlandsche en Fransche aristocratie. Keizerin Eugéuie had een bou quet van rozen gezonden. Een bij het departement van Koloniën ontvaugeR telegram van den Gonverneur-Generaal van Neder land sch-Indië van donderdag bevat het bericht, dat onze troepen, na de vermeestering van Gliëng, de landstreek tusschen die plaats en Indrapoerie in ver schillende richtingen doorkruist en aan weerszijden van de Atjehrivier getuchtigd hebben, en vervolgens naar Indrapoeri zijn teruggekeerd. Aan onze zijde werden geen verliezen geleden. Voorts bevat het telegram de mededeeling, dat Panglima Polim overleden is. De Eerste Kamer heeft met 21 tegen 3 stemmen de vesting- en oorlogsbegrootingen aangenomen en is daarna uiteengegaan.

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1879 | | pagina 2