CHRISÏELIJK-HÏSTORÏSCH BLAD.
414.
Zaterdag- 8 Maart
ONS VOORUITZICHT.
HET ZUIDEN
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen
Prijs per drie maanden francof
Enkele nomraers- 0,05
Uitgever
F». Gr. W IJ T M A N,
TE
MIDDELBURG.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 15 ets.; Familie-berichten van 16
regels ƒ1,Iedere regél meer 15 cents.
Liefdegaven 10 cents per regel.
i.
Wij, Nederlanders, bewonen een duur landje.
Niet alleen omdat wij honderden mijlen dijk
en strand tegen zoet en zout water te verde
digen hebben, niet alleen omdat wij onmete
lijke hoeveelheden modder en zand telkens met
spaden en baggeremmers een eindje verder te
brengen bebben, niet alleen omdat het groote
moeite kost onze wegen bruikbaar te maken en
te houden, maar omdat wij, als volk, ons
gewend hebben aan het leven op grooten voet.
Toen Nederland eene republiek was, en meer
beteekende dan thans, toen de Oranjevorsten
een nederiger titel voerden, en meer te zeggen
hadden dan in onze dagen, toen ging het veel
eenvoudiger toe.
Ons klein landje is nu een koninkrijken het
voert eene koninklijke staatsie.
Wij hebben een stel ministers en een stel
ambtenaren, waarmee men best een land zou
besturen, tienmaal zoo groot als het onze.
Wij hebben uitgestrekte overzeesche bezittin
gen alleen Engeland heeft er meer dan wij
die ons te groot zijn om ze te besturen, ze
zelfs goed tp kennen.
Daar was een tijd, dat alles zoo wat in even
wicht bleef, een lange tijd zelfs.
Hier te lande liepen de raenschen elkander
niet in den weg, aten zij elkander niet op,
elkanders goed ten minste niet, en uit de Oost
was te halen, wat hier te kort kwam.
Die tijd is voorbij.
Wij lijden aau overbevolking, en onze over
zeesche bezittingen liggen alle in eene lucht
streek, waar de Europeaan het niet best kan
uithouden.
Nieuw Nederland is Amerikaansch, Nieuw
Holland is Engelsch, Nieuw Zeeland is Engelsch
en de Kaap de goede Hoop is ook ai Engelsch
en 't laatste hoekje der aarde, waar Nederlan
ders zich buiten hun land 't huis en vrij
konden gevoelen, is pas geannexeerd door de
Engelschen.
Eene gezonde uitvlucht schijnt er voor ons,
Nederlanders, nergens te zijn, of 't zou moeten
zijn achter het voormalig Nieuw Nederland onder
de Amerikanen.
Nu hebben onze staatslieden twee middeltjes
bedacht
Zij hebben, omdat bijv. aan doordringen in
Borneo en Midden-Sumatra bezwaren zijn ver
bonden, de verovering van Atjeh ondernomen,
maar het uitsteken van de hand naar 't peper
land wordt ons deerlijk ingepeperd. Holland-
sche kolonisten zullen er vooreerst niet heen
trekken en ons volk heeft zijn leven te lief om
zich, ten einde de overbevolking hier te vermin
deren, daar te laten doodschieten.
De schrokkigheid onzer staatslieden naar
meer grondbezit in Indië, komt ons volk duur
te staan, 't Is nu uit met de Indische millioe-
nendie vroeger ons huishouden op de been
hielden.
Het andere middel is regeling bij de wet
van de wijze, waarop de Nederlanders elkander,
of elkanders bezitting, zullen opeten.
Tot dat einde wordt onze staatsinrichting
met den dag omslachtiger gemaakt. De staat
gaat zich met alles bemoeien, en heeft telkens
meer ambtenaren noodig, zoodat weldra ons
volk in twee hoofddeelen zal zijn gesplitst:
ambtenaren, die helpen opeten, wat de burgers
verzamelen, en burgers, die de ambtenaren aan
den kost moeten helpen.
Dit streven van den staat valt merkwaardiger
wijze samen met den snellen opwas van eene
staatkundige partij, die zich heeft getooid met
den naam van liberaaldat wil zeggen: vrij-
gevig.
Hoe meer de liberalen" zich nu nestelen
in de hoogere en lagere besturen, hoe meer
posten en baantjes er als van zelf ontstaan.
Wel vereenvoudigen zij voor voor de leus.
Zij schaffen hier eene rechterlijke betrekking
daar een klerkenbaantje af, zij zenden eene
heele commissie van rijksadviseurs, die op de
oudheden moesten passen, naar huis, maar zij
kweeken schoolmeesters bij honderdenomdat bij
rechtbij statistiek en bij oudheden de liberale"
partij toch niet gebaat is, en zij van hare eigen-
bakken schoolmeesters veel meer verwachten
mag dan van eenig ander personeel.
Het doel is om eindelijk heel het volk door
ambtenaren te doen vormen en opvoeden tot
liberalen", dat is tot menschendie gedwee
ja en amen zeggen op alles, wat in naam der
liberaliteit" door liberale" leidslieden wordt
verkondigd, dan' profiteeren die leidslieden en
de vele hoogere en lagere liberale" ambtenaren
gemakkelijk van hetgeen de domme liberalen"
want die zijn er in massa met hard
werken winnen en voor het algemeen belang"
offeren. Schieten er dan ook nog eenige »duis-
terlingen" over, welnu, daarmee behoeft nie
mand compassie te hebben, als zij zich toch
niet willen laten hekeeren.
Wij zijn al een heel eind den liberalen" weg
op. De schoolwetten van 1857 en 1878 zijn
er mijlpaaltjes op. De tegenwoordige heffing
der gemeente-belastingen heeft dien weg al verre
gebaand, en de nieuwe voorgestelde belastingen
zullen ons dwingen hem verder door te trekken.
Middelburg. 8 Maart 1879.
In de jong3te Kroniek der Stemmen voor waarheid
en vrede wordt op een drietal uitingen der pers als
op zoovele //teekenen der tijden* gewezen.
In de Banier, het orgaan van bet jongste Holland,
en in de Gids komen van de heeren Bientjes. Bois-
sevain en Muller belangrijke opstellen voor ter be-
9trijding van het materialisme, en tot opwekking der
behoeften aan ieta hoogers. i
Wij hebben zoo laat de Kroniek zich hooren
in de geestelijke wereldwaarin wij thans leven
niet een zomersch landschap voor onsniet een
heerlijken voorjaarsmorgen. Het is er koud. Over
de vlakte vaart de scherpe noordenwind, en van
bloesems is niets te bespeuren. Onze dagen zijn^ J
betrekkelijker wijze, arm aan geloof, aau geest-
drift, aan wijding en toewijding. Het verstand zit
op den troon; alleen hetgeen wat men zien en tellen
kan, houdt de gedachten bezig. Zullen wij dan een
geslacht zien opgroeien, en de eerste plaatsen innemen,
dat leven wil ¥bij brood alleen*? Zullen inderdaad
de belijders vaD God teruggevoerd worden tot de
omstandighedenwaarin de aanhangers des Heeren
verkeerden, ten tijde dat Achab regeerde over Israël?
Zal het geloof hoe langer hoe meer aan invloed, aan
achting verliezen, en eindelijk slechts worden ver
tegenwoordigd door enktle individuen, bij wie het
zich vertoont als eene ziekelijke afwijking, of als
een droeve herinnering aan een gevallen majestei
Te loochenen valt het niet, dat rondom ons.
aantal sterk toeneemt van mannen en vrouwen, die
de gemeenschap met de kerk hebben afgebroken. Nu
we'en wij wel, dat dit nog niet betzelfde is, als ver
stoken te zijn van alle geloof en van allen godsdienst.
Maar gemeenlijk gaan de twee daar genoemde ver
schijnselen samen. Denk u een der vele nieuwe straten
of parken in onze groote steden. Hun bewoners zijn
voor het kleinste deel geboren in de stad, waar ze
nu wonen. Ze zijn samengevloeid uit v.ele streken van
ons vaderland en uit zijn koloniën. Door geen
familie-banden of herinnneringen der jeugd aan zijn
omgeving gehecht, beweegt en gedraagt meQ zich,
zoo vrij* mogelijk. Men doet wat men wil men
/behoeft om niemand iets te doen of fe laten,* En
let nu eens op, hoe klein het aantal dezer stede
burgers is, die des Zondag6 ter kerke gaan. Zoo gij
hen over de kerk spreekt, blijkt het, dat zij in haar
weinig of geen belang meer stellen. De Zondag is
voor ben een dag louter van ontspanning.
Nu kan ik maar niet gelooven, dat in zulke straten
en grachten de hooge God bijzonder hartelijk wordt
vereerd. Hoe onbepaald men ook het begrip van^
godsdienst moge opvattenhoe los men 't ook moge
maken van alle vormen en dogmen gods^ewsi?
moet toch op de een of andere wijze zich uiten. Er
is toch altijd iets, dat er door buiten gesloten wordt.
Waar is dan toch zijn plaats in een leven, waarin
voor het gebed, voor het spreken over God, voor het
samenzijn met de gemeente geen plaats meer is?
Ach, de godsdienst van onze tijdgeuooten, aan wie
wij hier denken, is zeker „ohne Worte", maar hij is
bepaaldelijk ook geen „Lied*. Een vale nevel, een
prozaïsch waas begint zich, waar hij beleden wordt,
boe langer hoe zichtbaarder uit te breiden. Er vormt
zich iets in den dampkring, dat het eenvoudig, har-
lelijk geloof dreigt te doen stikken. Wat het is, laat
zich 'niet gemakkelijk onder woorden "brengen maar
er is een bepaalde strooming in de atmosfeer, er
omringt ons een macht, die uit. de harten de ge
meenschap dreigt te verdringen met de dingen, die
men niet ziet. 't Is niet mogedijk, dat alles buiten
te sluiten, of te voorkomen, dal onze kinderen er if/j
van bespeuren. Het is een inuur, waartegen wij telkens
stuiten; een koude tocht, die keer op keer ocs rillen
doet.