11 Ml 5 fit IJ 1-1
VONDEL.
401.
lïoïïdt'i'daj»' l» Februari.
U Uil W
Verschijn telken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ben 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen
Prijs per drie maanden franco
Enkele ^,05
P. G.
Uitgever: -
W IJ T M A N,
MIDDELBURG.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 15 ets.; Familie-berichten van 1—
regels ƒ1,—;
Liefdegaven 10 cents per reg<
Iedere regel meer 15 cents.
Wy weten dat wij hier een naam schrijven,
verre verheven boven onzen lof, den naam van
een man, m it wien vergeleken de meeste schrij
vers slechts papierbekladders zijn, maar toch
willen wij op dezen vijfden Februari niet
zwygen van den grooten dichter, die op
5 Februari 1670 overleed.
Wat zullen wij van hem vermelden? Op
zeventienjarigen leeftijd begon hij reeds de pen
ter hand te nemen, om zijn hart in verzen uit
te storten, en tot in hoogen ouderdom bleef
zijn dichtader vloeien. 'tZijn niet enkel dikke
boekdeelen, die hij vulde met de voortbreng
selen van zijn geest, 't zijn onovertroffen mees
terstukken, die hij schreef, en nog steeds
houden de groote dichters, die na hem kwamen,
zich bezig met het opdelven der schatten,
in zijne werken verborgen, en achten en eeren
zij hem als den Prins der Nederlandsche dichters;
nog steeds blijft hij een voorbeeld voor alle
beoefenaars der edelste aller kunsten, voor allen
die toegerust zijn met de edelste der gaven;
nog steeds geldt vau hem het getuigenis van
een tijdgenootzijn lier is even schoon op
alle stof gesteld.
Wat zullen wij van hem vermelden? Groote
dichters, groote taalkundigen, groote geschied-
vorschers, groote godgeleerden hebben boeken
over hem en zijne werken geschreven, 't Is niet
om aan te beginnen
Met het mededeelen van enkele bijzonder
heden uit zijn leven, met het aanhalen van
enkele uitdrukkingen van een paar zijner meest-
bevoegde beoordeelbaars, en in een of ander
opzicht gelukkige navolgers, met een greep in
den rijkdom zijner dichterlijke nalatenschap
willen wij hulde brengen aan den man, wien
wij voor onze taal, voor onze letterkunde, ook
voor onze gewijde poëzie, meer te danken hebben,
dan wij kunnen gissen.
Vondel, die zelf zijn naam op vijt verschillende
wijzen met voor en achtervoegsels schreef (toen
nam men 'f. met namen zoo nauw niet) is op
17 November 1587 te Keulen geboren. Zijne
ouders waren Nederlanders, die kort na de ge
boorte van hunnen Joost naar hun vaderland
wederkeerden, eenigen tijd te Utrecht woonden,
en zich eindelijk, toen hun zoon negen jaar
was, te Amsterdam vestigden. Zij hadden daar
een kousenwinkel in de Warmoestraat, en in
hetzelfde huis zette Joost, toen hij op een en
twintig jarigen leeftijd zijn vader verloor, met
zijne moeder de zaak voort, om die waarschijn
lijk reeds twee jaar later, bij zijn huwelijk,
geheel voor eigen rekening te drijven. Langer
dan veertig jaren bleef hij zijn beroep uitoefenen
zonder rijk te worden, want wat hij gewonnen
had, wist zijn zoon op te maken. Zoo zou hij,
zeventig jaar oud zijnde, gebrek geleden hebben,
ware hij niet begiftigd met de betrekking
van boekhouder in de stads-leenbank.
Tien lange jaren hield hij daar den geestdoo-
denden arbeid vol, en toen hij er niet meer
voor geschikt bleek te zijn, werd hij ontslagen
met behoud zijner jaarwedde van f 750. Er
zijn evenwel redenen om te vermoeden, dat in
't laatst van zijn leven eene erfenis in zijne
omstandigheden verbetering bracht.
Niet ver was Voudel van de zestig jaar, toen
hij van de doopsgezinde tot de roomsche kerk
overging, en van deze verandering dragen zijne
werken het bewijs.
In zijn een en negentig jarig leven heeft
Vondel, al was hij een ambteloos burger, veel
doorleefd. In de dagen van Maurits kwam hij
in Nederland, toen lnj twee en dertig jaar was
ergerden hem de kerkelijke verdeeldheden en
ook het vonnis van Oldenbarneveld, en het moet
ons niet verwonderen dat hij, die meer de
Schrift doorzocht ter voldoening aan de be
hoeften van zijii dichterlijk gemoed, eindelijk
eene veilige schuilplaats zocht, waar hij meende
die te kunnen vinden, tegen de elkander krui
sende stellingen der godgeleerden van zijn tijd.
Verscheidene zijner werken waren voor kunst
matige voordracht bestemd, en zijne medewer
king aan de op- ot uitvoering daarvan leidde
hem tot het stichten van eene academie", die
later schouwburg werd. Het doel van zijn
schrijven was echter, om aan de Schrift leer
achtige voorbeelden" te ontleenen, en ware de
schouwburg gebleven wat Vondels academie"
was, in plaats van kwaad zou er nut door ge
sticht zijn, om daarmede te leeren die men
seden, de welcke op gheen ander maniere de
verborgden misterien van 't Rijeke der Heme
len verstaen kunnen."
Omtrent Vondels kennis zegt Beets: inder
daad ik geloof niet te veel te doen, indien ik,
uit den inhoud van deze (de reien zijner treur
spelen) alleen, het besluit opmaak dat onder
de mannen van zijn tijd en dit zegt veel
geleerden van beroep en de zulken die eene
onbekrompene klassieke opvoeding genoten
hadden daargelaten, niemand belezener, nie
mand in liet beschikbaar bezit van eenen
grooteren rijkdom van kundigheden gevonden
werd dan Vondel. Van zijn groote en nauw-
keurige kennis, naar de hoogte zijns tijds,
van de' lauden, volkeren, rijken, geslachten, in
welker midden zich zijne grootsche dichtingen
bewegen, van zijne gemeenzaamheid met de.zeder
gebruiken, geschiedenis, godsdienstbegrippen
en in één woord met alle de eigen aar dighede'
der verschillende tijden, waarin hij ze plaats
geven zij, altijd wederom den tijd waarin h
leefde in aanmerking genomen, overal de schil
terendste en proefhoudendste blijken."
Voor Vondels standbeeld staande, zong Hast
broek
Met d' omkransten schedel opwaarts,
en de blikken naar omhoog,
Toeft gij, of de Gods bezieling
u haar adem zenden moog,
En de veder in uw vingren
wacht op 't u te geven woord,
Dat het nakroost, door alle eeuwen,
in uw liedren klinken hoort.
Neen, niet eerst, niet eerst om lauwren,
niet om. glorio, niet om eer,
Voert de Dichter, als een schepter,
in zijn vingren de aad'laarsveêr,
Als een bó des Allerhoogsten,
als der Eeuwigheden tolk,
Biedt hij lessen, brengt hij lasten,
van zijn Zender tot zijn voïé.
Zóó zien we op uw troon u stralen, t
Üichterkoning Godsheraut I
Eindelijk kiezen wij uit Vondels gedichte]
dit weinige, door Beets in de spelling van onze]
tijd overgebracht
Toen de oude dwingland van den Nijl
besloot Gods stamhuis plat te treden,
de droeve Jochebed een wijl
bet kraamkind bergde, en door haar leden
alle oogenblik een grilling ging,
en angstig aan elk haar,
in schrikkelijk gevaar,
een druppel doodzweet hing:
het minste ruischen van een blad
de kraamvrouw al te vroeg,
met kracht, ter neder sloeg,
belaan met haren schat:
beval ze, uit hoogen nood, het kind
in eenen rieten kist verborgen,
der wufte gunst van stroom, en wind,
en *s hemels vaderlijke zorgen.
God weet hoe 't moederlijke hart,
in dien bedrukten stand,
om 't kostelijke pand
beklemd was en benard:
toen zij 't up 't water d r ij v e n liet,
de zuster al belaan
het stil zou gadeslaan,
gedoken achter 't riet.
Hoe kon de ondankbre vorst zoo haast
dien voedsterheer des volks. vergetetlj
al J z e f s w ,e 1 d a a n Och, hij raast,
gelijk een tijge^, van zijn koten
geborsten, om ounoozel bloed,
de toevlucht der Hebrcón,
ook zonder recht en reên;
te plompen in den vloed; 14:1L
de manlijke afkomst algelijk, 13''t
de telgen, uit den stam - 4'
geteeld, van Abram,
1 j.
te rooien uit het rijk 47'/«