het kruisen van onze marine in de Noordzee, die verklaarde nimmer eenige onrechtmatigheid te hebben ontdekt. Bovendien kwam het Eugelsche gouverne ment ook nog met dergelijke klachten tot onze regee ring; ook hier bleek dat de naam van een schip werd opgegeven die in onze vloot niet bestaat. In de jongst gehouden vergadering van den Raad der gemeente Doniawerstal werd gelezen een schrij ven van Gedeputeerde Staieu aangaande het bekeude raadsbesluit dd. 31 Maart jl., om restitutie te ge ven van schoolgeld voor de kinderen, welke ten wes ten van de Koevorde wonen en eene openbare of bij- zonderen school in de gemeente Wijmbritseradeel be zoeken. Gedeputeerde Staten achten dat besluit in strijd raet de wet, omdat de gemeente zoodoende in direct bijdraagt tot de instandhouding der bijzondere school in eene andere gemeente, en de vergoeding van schoolgeld zoodoende minder regelmatig is, omdat de ze lusschen de betrekkelijke gemeenten, eu niet van wege de gemeenten, tegenover particulieren behoort te geschieden. Gedeputeerden deden hun schrijven voorgezeld gaan van een adres van ingezetenen daar ter plaatse, met verzoek een school en onderwijzerswoning te stichten, en droegen den Raad op, opnieuw die stichting iube- haudeling te nemen, daar de bevolking zal toenemen eu 't terrein gratis is aangeboden. De zaak is tot eene volgende vergadering uitge steld. Na de uitvoerige mededeelingen betreffende het proces van JL de Oecker is thans de pleitrede van mr. J. van Gigch aan de orde Pleiter begon met er op te wijzen, welke ernstige zaak thans aan de beslissing van het Hof was onder worpen en dat wel uit een drieledig oogpunt. Hij achtte ze ernstig en belangrijk bovendien, om dat het hier eene kwestie betreft, die zich nooit in ons vaderland beeft voorgedaan en derhalve nooit aan de beoordeeling van eeuigen rechter was onderwor pen geweest. In de tweede plaats achtte hij de zaak ernstig, omdat hier de vraag kan gesteld worden of daar, waar de burgerlijke re oh ter moet worden inge roepen. de strafrechter als subsidie voor een burger lijk rechtspunt kan strekken. Eu bovenal vond hij de zaak ernstig met het oog op den persoon van den beklaagde. Dit laatste punt was naar pleiters mee ning het belangrijkste en de conclusie, die hij hier uit zou trekken, vaii het meeste gewicht. Dat punt besprekende, stelde hij zich de vraag ter beantwoor ding wie de bekl. is die thans wegens bedriegelijke oplichting terecht staat? Die vraag beantwoordde hij met overlegging van eenige der vele hem toegezon den schriftelijke verklaringen omtrent het levensgedrag van bekl. die zijn stand, waarin hij is of was, aan zich zelf heeft te danken. Daarna ging pleiter over tot de zeer uitvoerige toe lichting van zijn betoog, dat de aan den beklaagde ten laste gelegde feiten, waren zij bewezen, toch geon strafbare feiten zouden zijn en niet zouden vallen ou der de bepalingen van art. 4o5 Code Pónal. Daartoe werd het eerst besproken het feit of beklaagde den 14n October kennis droeg van een telegram van 13 October. Ware dat bewezen, dan had zeker bekl. zijn goed verleden geheel verbeurd, maar dat dit escro- c q u e r i e zou zijn, betwijfelde hij zeer. De doleuse intentie was tegenover de goede trouw van beklaagde, naar pleiters oordeel, niet voldoende gestaafd. Hierna kwam pleiter tot de bespreking der getui genverklaringen, waarbij hij echter het stilzwijgen bewaarde omtrent de beschuldiging door bekl. tot kapitein Nicaise gericht, ofschoon hij toch meende dat er eene verhouding van vijandschap tusschen dien getuige en bekl. bestaat. Bij dat gedeelte van pleiters botoog kwatn ook het telegram van 13 Oct., de stranding meldende, en dat van 17 Oct, het feit der sleeping en reperatie van het schip ber'chtende, ter sprake. Mr. Van Gigch wilde wel aannemen, dat eerstbedoeld telegram had beslaan, maar dat 't kantoor van d. 1). heeft bereikt wie het heeft ontvangen, daarvan kon het bewijs niet worden geleverd. Het laatste telegram hield tevens de mededeling in der verbranding van het schip Susanna Johanna en dat bericht, die ontzettende tijding, kan wel degelijk oorzaak zijn dat bekl. geen aandacht heeft geschonken aan hetgeen omtrent de Oceanus werd medegedeeld. Wijders stond het vol gens pleiter niet vast, dat den 14eu October order tot de assurantie werd gegeven. Zonder iets af te dingen op de assurantie en de eerlijkheid van den getuige Nahüys, meende hij dat die getuige niet met zekerheid kon zeggen, dat die order op dien dag was gegeven en wanneer dat het geval was, kon z. i. nooit eene veroordeeling worden gehandhaafd. Ook het punt der assurantie-vermindering werd uitvoerig door pleiter behandeld. Hij poogde daarbij te bewijzen, dat eerst na ontvangst van verschillende brieven de grond tot vermindering van het assurantie- bedrag ontstond en dat die brieven eerst op latere datums; dan door het O. M. waren genoemd, waren ge arriveerd. In de vermindering zelve was niets vreemds gelegen. Daarna ging pleiter over tot de behandeling van een niet minder belangrijk gedeelte van zijn rede, waarbij hij in het hart van de zaak zou treden. Pleiter moest het Opeub. Miu. een compliment maken over een tour de force, jl. Woensdag door hetzelve ver richt en dien hij niet in staat is het na te doen. Het Openb. Min. heeft namelijk uit art. 405 van deu Code Pen al vijf woorden weggegoocheld par u n de ces moyens, en het heeft de woor- j den vertaald in m e t h e t d o e 1 o m, terwijl het moet wezen door een der middelen, en dus die woorden vertaald op eene wijze alleeu voor het Openb. Min. dienstig. Waarvoor diende nu wel die tour de force? Omdat het Openb. Min. het Hof wil doeu aannemen dat hier een daad gepleegd is, waaraan geen naam is te geven, namelijk zich geldeu af te doen geven onder deu vorm en door middel eener schijnverzekering. Daarom moeten, vol gens het Openb. Min., die woorden iets beteekenen, wat zij volstrekt niet beteekenen. Spr. komt nu tot de vraag Zijn ten deze gepleegd manoevres f r a u d u- 1 e u s e s Zoowel het Openb. Min. als het vonnis zeggen ja, maar pl. vraagt, welke zijn die m a n o e— vres frauduleuses dan Z. i. is het sluiten der assurantie en het afgeven van het bewijs der overeenkomst eenvoudig een vorm. Wanneer het Openb. Min. zegt het gold hier een schijn verzeke ring, dan is dit in strijd met de dagvaarding, want deze zegt dat er eene verzekering is gesloten, en der halve is de geheele bewering van het Openb. Min. in strijd met de dagvaarding. Nagaatide wat bekl. bij het vonnis is ten laste ge legd, bracht pl. de verschillende bezwaarpunten daarin voorkomende ter toetse. Zoo kon, naar zijne meening de polis der assurantie in handen van bekl. nooit als een instrument worden aangemerkt. De schrifte lijke in plaats van een mondelinge aanvraag tot assurantie het verzwijgen van de ramp op 14 Oc tober, zj.i. de car do quaestionis; het sluiten der assurantie volgens de gewone beursusantien de uitdrukking van Java naar Nederland, en de ver mindering der assurantiepenningen van f 60,000 tot f 40,000al deze punten, die te zamen genomen tot de veroordeeling van bekl. hebben geleid, weder- legde de verdediger zeer uitvoerig, en konden naar zijn oordeel, nooit als manoeuvres fraudu leuses worden aangemerkt, tenzij men a p r i o r i van de schuld van bekl. uitgaat. Dit niet doende, gelijk hij ook van het Hof hoopte, viel volgens hem alles, de geheele vervolging, in het niet. Heeft de bekl. op 14 October geweten, dat den 10 October de Oceanus bij Krawang is cp het strand geraakt, dan is dat een reticentie. De Rechtbank, zegt pleiter, heeft bekl. schuldig veiklaard aan poging tot oplichting, maar dat is niet juist. Er is hier een geeonsommeerd feit. Yoor eene poging moet men hebben toevallige en van des dadeis wil onafhankelijke omstandigheden, en die kan hij hier niet aanwezig vinden. Men moet niet vergeten Rat wij hier zijn in f or o criminali en niet in f o r o c i v i 1 i Decker heeft nooit, wat er ook gebeure, eene civiele actie tegen assuradeuren ingesteld!, op grond van de bepa lingen vua het Wetboek van Koophandel, omdat hij niet het negatief bewijs kan leveren dat hij op 13 October het telegram niet gekend heetV. Nogmaals herhaalt pleiter hethet Openbaar Min. moet bewijzen, hetgeen het p.og niet gedaan heeft, dat bekl. den 13 October het telegram heeft gekend. Aannemende dat het was bewezen, dan gog kan het verzwijgen van de ramp bij de verzekering slechts als eene reticentie worden aangemerkt en nooit ten na- deele van bekl. strekken. Met inachtneming der jurisprudentie en op het gezag zoowel van Hollandsche als Fransche juristen, besprak pleiter eindelijk de vraag of het feit wel valt in de bepalingen der strafwet. Ook die vraag moet hij ont kennend beantwoorden en hij geloofde dat het door hem gepleite systeem ook was het stelsel der Com missie van redactie voor liet. ontwerpen van een nieuw wetboek van strafrecht. Hij geloofde hiermede te kunnen volstaan en con cludeerde dat, wanneer het Hof mocht aannemen dat de schuld van bekl. bewezen is, het dan zal verklaren dat. de feiten noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding opleveren, en het den bekl. van alle rechts vervolging zal ontslaan. Bij de nu volgende repliek van den adv.-gen. mr. Van der Hoeven, gewaagde Z.E.G.A. van eene teleur stelling, die hij heeft ondervonden. Hij had gehoopt dat de verdediger door zijne talenten hem aan de schuld van bekl. zou hebben doen twijfelen, maar dit is niet het geval geweest. Hij trachtte hiervan reken schap te, geven door vol te houden, dat hij na het pleidooi evenals daarvóór van de schuld van bekl. was overtuigd. Verder maakte Adv. Gen. nog melding van eenige stukken ten gunste van de geloofwaardigheid van den getuige Nicaise, en wederlegde de bewering van den verdediger alsof hij woorden uit art. 405 C. P. had weggegoocheld, door de opmerking, dat deze' een woord in dat artikel had binneu gesmokkeld. Ein delijk legde hij over eene copie van den'brief die uit het brievenboek was uitgeseheurd, en een tweeden brief aan dc firma Van Zeylen en Decker, door de firma Van Leeuwen' Co. gericht, waaruit de hoe grootheid van de vracht van het schip kon worden opgemaakt. Op deze en meerdere gronden bleef Adv. Gen. bij zijn requisitoir persisteeren. Ook mr. van Gigch was volgens zijn dubliek niet door het Openb. Min. in zijne meening aan het wankelen gebracht. Het was zijns inziens in strijd met alle gewoonten, nieuwe stukken in het geding te brengen, nadat twee termijnen waren gepleit. Hij gaf toe dat hij zich aan de toevoeging van een woord had schuldig gemaakt maar de eer van goochelaar kon hem niet worden toegekend. Sprekende over de uitgescheurde bladen uit het brievenboek, heeft liet Opeub. Min. zijn taak niet begrepen aan het Openb. Min. is het om te bewijzen, dat de bladzijden zijn uitgescheurd en wanneer dat is geschied. Ten slotte geloofde de verdediger, dat toch bet Openb. Min. hem de zaak had gewonnen gegeven. Het heeft ge zegd dat de manoeuvres frauduleus es zich oplosten in het sluiten eener verzekering op een belang dat niet meer te verzekeren was. Pleiter ge looft ook nu nog dat dit echter geheel ligt in dc r e t i c e n t i o van het verzwijgen van het telegram Volkomen toegevende dat door deu Hoogen Raad was uitgemaakt dat voor het misdrijf van bedriege lijke oplichting eéne enkele handeling voldoende is, was, naar ziju oordeel, zelfs die enkele handeling niet aanwezig. Hij bleef derhalve bij zijne conclusie volharden. Eindelijk gelastte het Hof, dat de beide brieven, waarvan door het Openb. Min. is melding gemaakt, zullen gevoegd worden bij de processtukken. Nadat door den griffier beide brieven waren voor gelezen en tusschen het Openbaar Ministerie eu den verdediger, omtrent de kracht van het bewijs daaruit te putten, van gedachten was gewisseld, bleef ook de bekl. yolhoudeD, dat die stukken niets tegen hem konden afdoen. Hiermede was de behandeling geëindigd, en werd de uitspraak in deze zaak bepaald op morgen Dins dag, des voormiddags ten 10 ure. lerh, jSdtod cir lending. Ber. tot pred. bij de N. K. G. te Monnikendam A. II. ilc Boer Jaarsveld. Kampereiland A. Tisrlicr Asch. Nijkerk E. E. (irwin Abcoude. Lichtenvoorde J. van Bolhuis Candidaat. Oene (i. RinjnaMa 's Gr. Kapp. Hoofdplaat J, A. Visser Emer. predik. Aangen. het ber. tot pred. bij tie N. H. G. te Helft dr. .1. Grornrwegtn Almkerk. Barendrecht W. II. Hosiers Heenvliet. Eergschenhoek (i. Nijliuis Langerak. Bed. voor het ber. tot pred. bij de N. H. G. ie Overlangbroek II. C. II. Rijers Boxmeer. Grootelindt Molkvrerum G' Anlinl Zegveld. Hellevoetsluis F. IV. Cronsaz Noord wijk. Bed. voor het ber. tot pred. bij de C. G. G. te Ambt Vollenhoven P. J. de («root Baambrugge. Ter kenschetsing van den treurigen loestand der kerk in i n d i nemen wij het volgende, eenig- zins verkort, uit de Hervorming over. „De Kerk wordt door deu Staat kennelijk als een lastpost be schouwd, waarvan men den druk zoo licht mogelijk tracht te maken. Sedert 1863 wordt in de klimmende behoefte aan uitbreiding van het korps predikanten in 't minst niet voorzien. Dit voorbeeld van ger'n°-- achting, door de Regeering gegeven, lokt natuurlijk ook de besturende ambtenaren en zelfs het publiek tot navolging uit. Voor 330 gemeenten zijn er gemiddeld slechts 30 predikanten. Het geregelde kerkgaan kan er nooit tot vaste o-e- woonte worden, wijl de groote meerderheid woont°op plaatsen, waar óf zeer ongeregeld, óf bij zeldzame uitzondering, óf nimmer godsdienstoefening gehouden wordt. Velen worden daardoor geheel aan de kerk ontwend, en nemen daarentegen andere gewoonten aan om den Zondag door te brengen. De godsdienstoefeningen zijn zoo weinig aantrekke lijk als maar eenigzins mogelijk is. Verscheidene standplaatsen van predikanten bezitten niet eens een j kerkgebouw, zoodat de dienst aldaar verricht moet worden in school, kantoor of landraadzaal, in eene j voor-, binnen- of achtergalerij, in eene ledige woning ook wel, waar niets beter te krijgen is, in de cantine^ of in de sociëteit. Natuurlijk moet zulks al dadelijk een trv/^öü stichtelijken indruk maken. Men voelt zich vreerad-a het vertrek, dat er niet op gebouwd, is zooveel me 'a- schen te bevatten, is buitengewoon warm, hepa-^' benauwd men zit niet gemakkelijk men ziet vo|

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1877 | | pagina 2