fiHRiSTILIJR-1IST0KISCH BLAD.
Zaterdag- 3 Maart.
1877.
ET ZUIDE
erscliijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag-
►nd ten 8 ure,, behalve op Christelijke feestdagen.
Prijs per- drie maanden franco2,
3nkele nommers- 0,07
Uitgever:
ALBERT WEDDING,
te
MIDDELBURG.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 15 ets.; Familie-berichten van 16
regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 10 cents per regel.
VI.
Ter beantwoording van de vraag, of en in
•everre door dit wetsontwerp aan onze be-
raren wordt tegemoetgekomen, hebben we
htereenvolgens stilgestaan bij de daarin voor-
mende bepalingen, die voorgesteld of wel
ngemerkt worden als concessiën aan de voor
onders van een anti-neutrale richting. We
dden daartoe te letten op art. 16 neutrale"
kolen niet noodig voor zoover reeds op an-
re wijze voor voldoend onderwijs gezorgd
>rdt), op art. 26, eerste helft, met art. 27
oging tot omschrijving en verzekering van
utraliteit), op art. 26, tweede helft, met art.
(overleg en verband met de catechisatie),
op art. 42 (verplichting tot het heffen van
hoolgeld). Bij alle die artikelen moest de
>tsom onzer beschouwing zijn, dat de voor-
Istelde veranderingen óf niets óf maar uiterst
nnig tot wegneming onzer grieven kunnen
ioeu. En omdat er buitendien in het wets-
itwerp niets te vinden is, dat zulke bevredi-
ng ook maar eenigszins bedoelt of zou kun-
m uitwerken, ineenen we dus gerechtigd te
n tot het zeer ongunstige oordeel, dat we
,n onze beschouwingen lieten voorafgaan,
'aarachtige vrijheid wordt ons bij dit wets-
itwerp wel beloofd, maar volstrekt niet gege-
n integendeel, zij wordt metterdaad nog iets
eer dan vroeger belemmerd, door de uitbrei-
ng van het privilegie dat aan de tegen ons
•erstaande richting is toegekend. En al zijn
hier en daar ook bepalingen, die ten onzen
nzien van welwillendheid en van rechtsgevoel
^uigenis geven, aan de woorden waarin dat
ischiedt hebben we nog niets feitelijk is er
jor het Christelijk onderwijs niet de minste
kenning van rechthet wetsontwerp zorgt
et enkel voor goed onderwijs, maar het laat
pi Staat ook partij kiezen tusschen de gods-
en stige richtingen, waarin ook op dit gebied
is volk verdeeld is. Ook al werd dit wets
itwerp onveranderd aangenomen, onze grieven
uden niet verminderd, maar eerder vermeer-
rd zijnwe zouden blijven wenschen, ver-
ngen en eischen waarachtige vrijheid, voor
is en voor allen, en voor alle richtingen
nder onderscheid gelijkheid van recht.
LNu ja, wordt ons daarop telkens geantwoord,
Iheid en recht, in den vollen zin van die
fcrden, hebt of verkrijgt ge zeker niet; maar
I is ook ondoenlijk, om u uwen zin te ge-
n; want vooreerst zou dat met de grondwet
strijd zijn, en vervolgens zou het een
gdelijk openbaar onderwijs ten eenenma-
nmogelijk maken. Gij begeert dus een
and, dien de wet niet veroorlooften gij
;t dien, ten koste van het »neutiale" on-
s, dat alsdan noodzakelijk slecht moet
ln de memorie van toelichting op het
srerp worden die twee beweringen ons
eworpen; en zoowel daarom, als ook
de bestrijding onzer denkbeelden
en afdoende bewijsgronden
midden gebracht, mogen we
thans onze taak niet als geëindigd beschouwen,
voordat we die twee tegenwerpingen ook be
antwoord hebben.
Onze eischen, zoo zegt men, zijn niet grond
wettig" zij zijn dus niet voor inwilliging vat
baar, en eerbied voor de wet moest ons eigen
lijk doen berusten en zwijgen. Men beroept
zich daartoe op het welbekende art. 194 der
grondwet: »Het openbaar onderwijs is een
voorwerp van de aanhoudende zorg der regee
ring. De inrichting van het openbaar onder
wijs wordt, met eerbiediging van ieders gods
dienstige begrippen, door de wet geregeld. Er
wordt overal in het rijk van overheidswege
voldoend openbaar lager onderwijs gegeven".
Men leest dan in die bepalingen o. a. dit, dat
uitsluitend het neutrale" onderwijs uit open
bare kassen mag en moet gevoed worden, en
dat de Staat er voor zorgen moet, dat in elke
gemeente neutrale" scholen aanwezig zijn, in
voldoend aantal en met voldoend onderwijs.
En men stelt die alzoo opgevatte voorschriften
dan als punt van uitgang voor elke beschou
wing. Staande op dien bodem der grondwet
gaat men dan met ons aan het redeneeren; en
nu ja, de slotsom is dan altijd, dat men
zijn pleidooi ook wint. Die slotsom was dan
altijd in de onderstelling reeds opgesloten. Wie
een strijd begint met als grondslag vast te
stellen: ik heb gelijk, en mijn tegenstander
heeft ongelijk; die zal zeker geen moeielijk
werk te verrichten hebben. Intusschen, die
tegenstander trooste zich: in het oog van na
denkende toeschouwers is zulk eene overwin
ning eigenlijk eene nederlaag; want men voelt
wel, dat wie waarlijk gelijk heeft, niet behoeft
te beginnen met dat als zeker voorop te stel
len. Inderdaad laat de juistheid van de boven
genoemde slotsom dan ook veel te wenschen
over. Immers, zij berust op eene verklaring
der grondwet, die voorwaar niet door ieder ge
deeld wordt. Met betrekking tot de uitleg
ging van dat grondwetsartikel is er groot ver
schil van gevoelen, eu dat niet slechts bij min-
kundigen of bij onbevoegden, maar ook tus
schen rechtsgeleerden van erkende bekwaam
heid. Zoo b. v. is de opvatting, die de minis
ter zelf blijkens sommige bepalingen in zijn
wetsontwerp huldigt, geenszins dezelfde als die
van vele liberalen" en een uitlegging die van
die beide weêr afwijkt is aan de andere zijde
weer zeer gewoon. De deskundigen zijn
volstrekt niet eenstemmigen al heeft
nu ook het hoofdbestuur van de maatschappij
»tot nut van 't algemeen" al hare leden opgeroe
pen om over die rechtskundige kwestie van
advies te dienen, het is zeer de vraag of de
wezenlijke rechtsgeleerden zich bij dat advies
zullen neerleggen, en of alzoo weldra eenstem
migheid zal verkregen zijn. Denkelijk zal dat
grondwetsartikel nog wel eenigen tijd een punt
van discussie blijven. En nu mag zonder twijfel
ieder te dien aanzien zijn gevoelen uitspreken en
verdedigenmaar het gaat niet aan, om dan
dat gevoelen als een onweersprekelijke waarheid
voorop te stellen. Of de grondwet werkelijk
verbiedt, om aan onze eischen te gemoet te
komen, is, ten minste nu nog, een openstaande
vraag.
Maar al was die vraag ook reeds nu beslist,
en dan gansch en al ten onzen nadeele, wat
zou men daarmede eigenlijk tegenover ons ge
wonnen hebben Zouden we dan moeten zwij
gen, omdat een bepaling der grondwet tegen
ons is? Heeft de liberale" partij dat gedaan,
toen er vóór ruim dertig jaren in de toen be
staande grondwet bepalingen waren, die haar
voorkwamen verandering noodig te hebben
Wat zou zij wel gezegd hebben, als haar toen
eens geantwoord was van de zijde der conserva
tieven": uwe wenschen en eischen zijn in strijd
met de grondwet, en dus gij moet zwijgen?
Zou zij zulk een redeneering wel meer heb
ben waardig gekeurd, dan een glimlach en een
schouderophaling En zou volkomen dezelfde
redeneering dan nu door ons als afdoende moe
ten aangemerkt werden De mannen, die de
grondwet van 1848 gemaakt hebben, zijn toch
niet bij uitzondering van de gave der onfeil
baarheid voorzien geweest In die grondwet
kan toch wel iets voorkomen, dat met de hoo-
gere eischen van recht en billijkheid in strijd
is, ook al heeft men dat op het oogenhlik zelf
nog niet algemeen zoo ingezien? l at onder
stellende, willen we daarom volstrekt niet de
grondwet geschonden zien in eerbied voor de
wet willen we bij niemand achterstaaninte
gendeel, die eerbied berust bij ons op een nog
veel vasteren grondslag dan bij ouze tegenstan
ders. Maar we gelooven ook aan liet bestaan
van een recht, dat nog boven de grondwet
staat, en waarmede die grondwet, zoo noodig,
moet worden in overeenstemming gebracht. Zegt
menwelnu, waarom wordt er dan van uwe
zijde geen voorstel gedaan tot verandering van
de grondwet dan is ons antwoord eenvoudig:
dat kan immers niet, voordat de zaak die het
geldt genoegzaam is toegelichteerst moet
worden uitgemaakt, wat te dien aanzien recht
en billijkheid vorderen dan komt daarna de
vraag, of dat, al dan niet, met de grondwet
overeenkomten wanneer die laatste vraag
ontkennend moet beantwoord worden, dan, maar
ook niet eerder, is een voorstel tot herziening
der grondwet op zijn plaats. Als die orde werd
omgekeerd, zou men veel vergeefseke moeite doen,
groot gevaar loopen van verwarring, en eigenlijk
een dwaasheid doen. De vraag, of onze eischen
met de grondwet overeenkomen, is ook, wel
beschouwd, een vraag die hoofdzakelijk belang
heeft voor de wetgevende macht, en die door
haar moet beslist worden. Zij laat de natie,
die er grootendeels ook niet over oordeelen kan,
vrij onverschillig en koud. Maar te meer stelt
die natie belang in de kwestie van billijkheid,
vrijheid en recht: daarmede kan en moet ieder
zich bezighouden; en nu is het die vraag alleen
waarover tlhins de schoolstrijd loopt. Behandelt,
zoo zeggen we tot d: liberalen", behandelt
die vraag met ons het is toch waarlijk geen
kleinigheid, als minstens de helft van een volk
over belemmering van vrijheid en miskenning
van recht zich beklaagt, vooral niet als gods
dienstige belangen bij de zaak zijn betrokken. En,
voegen we er bij, wanneer gij die tehandeing
afsnijdt, door, als afdoend antwoord op ldie
klachten, een beroep te doen op de grond et,
dan is dit voor den onpartijdige het bewijs.