CIIKIST1LIJilIST0ItLSGH BLAD. 102. Zaterdag' 24 Februari. 1877. HET ZUIDEN, Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag- Uitgever: j Prijs der Advertentiën: ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen. ALBERT WEDDING, Per regel 15 ets.; Fainilie-berichten van 1—6 Prijs per drie maanden franco2,te j regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents. Enkele nommers- 0,07 ]VEIDDErjjBTJR.O-. Liefdegaven 10 cents per regel. IV. De eisch van waarachtige vrijheid voor onze hristelijke scholen, en van staatsrechtelijke elijkstelling met de neutrale" school, wordt de zijde der tegenpartij telkens beantwoord met een beroep op^iie neutraliteitom- at die het kenmerk is van de staatsschool, oo zegt men, plaatst de staat zich dus buiten n boven de verschillende partijen en richtin- door die neutraliteit is de staatsschool toe- en bruikbaar voor allen en daarom en moet ook zij alleen op algemeene kos- bestaan. Dat is ook het standpunt van le nu voorgestelde wet, die zelfs o. a. bedoelt, •m die neutraliteit, ook in ons belang, nog wat leter te omschrijven en te waarborgen. Laten zien, of we daarmede vrede kunnen heb- Het is de eerste helft van art. 26 en art. waarin over dit punt gehandeld wordt. n_de schoolwet van 1857 staat te dien aan- ienHet schoolonderwijs wordt, onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen en aan hunne opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden. De onderwijzer ont houdt zich van iets te leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, ver schuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden." Die geheele bepaling nu s in de voorgestelde wet letterlijk overgeno- nen, met uitzondering van de laatste drie voorden, in wier plaats het woord gezindhe den" komtwat voortaan op de staatsschool zou moeten worden, zijn niet meer de godsdienstige begrippen van andersden- maar »de godsdienstige gezindheden", net welke uitdrukking de bij den staat bekende kerkgenootschappen of kerkelijke gemeenten >edoeld worden. En bovendien wordt nu voor in art. 27, als een waarborg dat er die ganscbe bepaling zal voldaan worden, men bezwaren die er in dat opzicht tegen jepaalde schoolboeken zijn mochten bij het Dlaatselpk bestuur kan inbrengen, en dat over lie bezwaren dan geoordeeld en beslist wordt de plaatselijke schoolcommissie in overleg net den schoolopziener, aan welke beslissing :oowel de onderwijzer als de klagers zich on- moeten. Deze laatstgenoemde nieuwe bepaling getuigt mnder twijfel van welwillendheid, en zal op mkele plaatsen een kleine grief tegen de neu rale" school kunnen wegnemen. Meer wordt door den minister ook niet van verwacht, kaar hij in zijne toelichting o. a. zegt, dat er dat recht tot klagen wel x> weinig gebruik gemaakt worden". En meer kan die ^^mling ook natuurlijk niet geven. Onze ^■dijke bezwaren zijn niet tegen het gebruik ■het een of ander ergerlijk schoolboek ^wn den geest en de richting van de ^Mchool in het algemeenen ook de B^wijziging, die in art. 26 wordt voorgesteld, kan tot wegneming onzer grieven niets afdoen. De minister stelt die wijziging voor, volgens de memorie van toelichting, vooreerst omdat het thans bestaande voorschrift van eerbied voor de godsdienstige begrippen van anders denkenden" niet duidelijk is, en vervolgens omdat het aanleiding kan geven tot de mee ning dat de onderwijzer dus de godsdienstige begrippen van zijne eigene geloofsgenooten niet behoeft te eerbiedigen. Dit laatste klinkt zeer zeker nog al zonderlingwaar zou toch wel iemand te vinden zijn, die werkelijk een geloof, een godsdienstige overtuiging, had, maar die terzelfder tijd voor die eigen overtuiging gemis van eerbied aan den dag legde? Een van tweeënmen heeft godsdienstige begrippen, of men heeft ze nietin het eerste geval be hoeft waarlijk geen eerbiediging van die eigen overtuiging te worden voorgeschreven; en in het laatste geval is volkomen voldoende, als van andersdenkenden wordt gesproken, want daartoe behooren dan van zelf alle mogelijke godsdienstige begrippen zonder onderscheid. Wat dat betreft, had de wet dus wel kunnen blijven zooals zij thans is. Maar de hoofdre den der wijziging zal ook wel zijn: de bevor dering van duidelijkheid, de nauwkeuriger om schrijving van den eisch der neutraliteit. In derdaad kan zij in dat opzicht ook wel eenigen dienst doen, en is in zooverre een verbetering. Bij de thans gekozene uitdrukking behoeft de onderwijzer geen rekening meer te houden met godsdienstige begrippen, die uitsluitend door bijzondere personen gekoesterd wordenhij behoeft de gevoelens van atheïsten, pantheïsten, materialisten, enz. niet meer te ontziendat wordt eerst noodzakelijk als er eene gods dienstige gezindheid" komt waardoor een of ander van die begrippen worden aangenomen: het zijn enkel die godsdienstige gezindheden", waarvoor eerbied moet worden betoonddaar toe zal de neutraliteit" nu voortaan beperkt worden. Of dat wel geheel in overeenstem ming is met de grondwet, die in art. 194 uit drukkelijk vorderteene regeling van het openbaar onderwijs, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen", willen we thans niet onderzoeken of beslissen: de bloote verzekering, die de memorie van toelichting te dien aan zien geeft, zal wel niet voor ieder voldoende zijn. Maar dat daargelaten, is dan nu inder daad de eisch van neutraliteit" duidelijk om schreven We bedoelen nu niet, dat er in de plaats van gezindheden" eigenlijk gezindten" moest staan: dezelfde onjuistheid van uitdruk king wordt ook in de grondwet (art. 168) ge vonden; en evenmin als daar, zal hier in de schoolwet dat woord gezindheden" in zijn ware beteekenis worden opgevat. Maar wel is er reden om te vragen, wat toch eigenlijk in die gansche bepaling aan den onderwijzer ver boden wordt? Er is sprake van »den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige gezindheden"; bedoelt dat: den eerbied, dien men in het al gemeen daaraan verschuldigd is? of: den eer bied, dien bepaaldelijk de onderwijzer verschul digd is? In het laatste geval zou hem dus eigenlijk worden voorgeschrevengij moet als on derwijzer tegenover de godsdienstige gezindheden dien eerbied in acht nemen, dien gij als onder wijzer in acht te nemen hebt; alsof iemand op de vraag: zeg mij nu eens duidelijk wat ik doen moet, ten antwoord kreeg: gij moet doen, wat gij doen moet. Heel duidelijk zou dat zeker niet zijn. En in het andere geval, als bedoeld isden eerbied, dien men in het al gemeen aan de godsdienstige gezindheden ver schuldigd is, laat de duidelijkheid ook waarlijk nog heel wat te wenschen over. Strijdt het met dien door ieder verschuldigden eerbied, om b. v. uitdrukkelijk te leeren dat deze of die godsdienstige gezindheid in dit of dat leerstuk zeer dwaalt Immers neen anders zou geen mensch zonder plichtverzuim de opvatting van een ander bestrijden mogen kerkelijke polemiek kan en moet zelfs met verschuldigden" eer bied gevoerd worden. Mag dan nu de onder wijzer op de staatsschool dat ook alzoo doen Het zou uit de woorden zeiven der wet recht streeks volgen; maar de bedoeling zal toch wel eerder het tegendeel zijn. Had die bedoe ling dan niet beter kunnen uitgedrukt worden De vergadering der provinciale inspecteurs van het lager onderwijs, geroepen om ook op dit punt den minister van advies te dienen, heeft onderscheidene redactiën voor deze bepaling in overweging genomen sommige harer leden stelden voor om te spreken van eerbied voor de godsdienst", en een ander wilde daarvoor in de plaats stellen: eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige overtuiging van anderen"; maar ten slotte was de meerderheid toch nog voor de redactie die in de schoolwet van 1857 ge vonden wordt. Men heeft dus wel beproefd iets beters te vinden, maar men is er niet in geslaagd. Waarin de neutraliteit" nu eigen lijk bestaat, schijnt maar niet goed omschreven te kunnen worden. Nu, ons verwondert dat volstrekt niet. Geef eens een duidelijke bepaling van iets dat niet bestaat, en ook niet bestaan kan! Met betrekking t<>t »de godsdienstige gezindheden", of »de godsdienst", of godsdienstige overtui gingen", is wezenlijke neutraliteit onmogelijk. Men kan ze wel eerbiedigen, in dien zin dat men ze niet kwetst en ze op haar waarde schat; maar men heeft toch altijd vóór of te gen party gekozen, en het standpunt dat men inneemt moet wel telkens op allerlei wijze open baar worden. Men kan er altijd en bij alles over zwijgen; maar dat stilzwijgen is dan ook welsprekend, en is ook voorwaar niet zonder invloed of uitwerking. Dat geldt in het al gemeen, en dat geldt nog in bijzondere maten waar het om opleiding van de jeugd te doen is. Daar vooral is neutraliteit onmogelijk. Hoe b. v. zal de onderwijzer der staatsschool het aanleggen, om het onderwijs te doen beant woorden aan eene van zijne twee hoofdbedoe lingen: »de opleiding der kinderen tot alle christelijke en maatsckappelyke deugden"? Zijn dan alle godsdienstige gezindheden" het er over eens, wat den naam van deugd of goede werken kan dragen? Is er geen verschil over de vraag, uit welk beginsel, met welk doel, naar welk richtsnoer, de deugd moet beoefend worden? Is niet voor den een reeds deugd, wat in het

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1877 | | pagina 1