C!IHISTELI.JR HISTOIUSCH BLAD. UK St. Donderdag' 20 October. 187 8. ZUIDE Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen. Prijs per drie maanden franco2, Uitgever: albert wjeödiivgr te middelburg. Prijs der Advertentiën: Per regel 15 ets.; Familie-berichten van 16 regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents. Liefdegaven 10 cents per regel. AGENTEN: de heeren P. G. de Vey Mestdagu te Vlissingen, M. de Jonge Jz. te GoesJ. van der Peijl te Neuzen. I. „Die belasting! Dat is vervelend geld! Ge hebt er zoo niets aanwie heeft de klacht niet menigmaal beluisterd en de ontvanger van belastingen, hij zij de goedheid en welwillendheid zelve, heeft nog immer geene genade gevonden in de oogen des volks. Waar in de oorzaak van dezen tegenzin schuilen mag? Naar het ons voorkomt in de belasting zelve en in de wijze, waarop zij geheven wordt. In de belastin gen zelve! Ons volkje is nog maar niet te gewennen aan dat woordBen Alva heeft daarvoor eenmaal zóó het hoofd gestooten, dat hij er zijn Bril bij verloor en onze tweede goede vriend, Napoleon, is er een tiran mede verklaard. Voorzeker, zij overschreden de gren zen en verwekten daarom natuurlijken tegenstand, doch laat ons een weinig nauwkeuriger zien, wat er van is. Lang, zeer lang geleden, in de dagen van het leenstelsel, waren de koningen, hertogen, graven, enz. werkelijk heer en meester van het land, dat iszonder de natuurlijke rechten hunner onderdanen, zonder hunne eigendommen, te na te komen, hadden zij slechts te bevelen, en hunne bevelen moesten ge hoorzaamd worden. Daar stond echter tegenover, dat deze bevelen moesten dienen tot het geluk hunner onderdanen, tot het welzijn des lands. Natuurlijk vereischte dit, evenals thans, zorg en geld. In het laatste voorzag men door den vorst groote gedeelten des lands af te staan, waarvan nog onze domein-goe deren een overblijfsel zijn. Dezen waren hun eigen dom, en in eigenlijken zin bekostigden zij dus uit hunne eigene middelen het onderhoud des lands. Kwam de vorst te kort, vereischten oorlogen, alge- meene rampen als anderszins, buitengewone kosten, dan vraagde de vorst aan zijne onderdanen of hunne vertegenwoordigers, „eene bede", d. i. hij verzocht eene som gelds van hen. Later ontstond behalve deze „bede" eene vaste jaarlijksche opbrengst, die echter ook nog onder den naam „vaste bede" bekend stond. Wij wenschen thans over dit bedenstelsel met een enkel woord heen te gaan, wijl eene beschouwing daarover minder tot ons doel behoort. Wij vestigen slechts uwe aandacht op twee punten: de vrije, zelf standige rol, die de regeering des lands speelde, aan niemand verantwoording schuldig, dan aan God, „door wiens genade zij het zwaard droeg," doch daartegen over, de zedelijke rechten, de onvervreemdbare eigen domsrechten van den onderdaan, die in het toestaan ^of weigeren der „beden" een middel bezat, om zijne gemming met of zijne afkeuring van de daden der te toonen. Naarmate echter de toestand ger ingewikkeld werd, en de volksregee- ^oorgrond trad, ontwaakte ook in zucht, om zich onafhan- het „vragen van zedelijken grond van bestaan toekende; reeds hier ontwaakte hetwij hebben niets voor ons geldNa tuurlijk moest deze tegenstand 'vernietigd worden, toen ons land eene republiek werd en de volksregee- ring in den goeden zin des woords gevestigd werd. Immers al wat men betaalde, gaf men voor en aan het volk, in zijne vertegenwoordigers, de Alge- meene en provinciale Staten. Toen betaalde iedere provincie, elke stad zijn „aandeel of quote," in de algemeene lasten voor het onderhoud en daarvoor genoot hij dan ook zedelijk recht op dat onderhoud. Van daar dat tegenstand ontwaakte, waar de land provinciën schade leden voor de aan zee gelegenen en omgekeerd. Over het algemeen echter betaalde men „schot en lot", zonder murmureering, over tuigd dat men „Gode gevende, wat Godes is, ook den Keizer geven moest, wat des Keizers is". Dit spreekt te meer, wanneer men bedenkt, dat juist in dien tijd, door geen enkel volk naar evenredigheid zooveel geld ten behoeve van den staat gegeven werd, als door het onze, zoodat zelfs vreemdelingen zich beklaagden over de hooge opbrengsten. In en na de Revolutie ontaardde- de volksregeering, of, zeggen wij liever, het zedelijk gewicht des volks, in dat eener zekere partij, die zich de meerderheid noemt. Deze heft wel niet feitelijk de belastingen, maar draagt ze voor, neemt de voorgedragene belastingen aan, of stemt ze af, zoodat bij haar eigenlijk de macht berust. Zoo ziet men, dat de algemeene en natuurlijke tegenstand geboren is uit het onvolkomene of onzedelijke onzer regeeringsvortn, op revolutionaire leest geschoeid. Zoo het heet heeft het volk alles in den feitelijken zin echter niets te zeggen. Het brengt belastingen op voor zaken, waarvan het niet weet, waar het met hart en ziel tegen is. Wij zouden meer oorzaken kunnen aangeven, doch bepa len ons liever tot het algemeene. Wij weten, dat deze oorzaak niet voor alle belastingen geldt, doch zij beheerscht elke beschouwing; en pols den grond en het einde van uwe stille klacht, over dat geld, „waarvoor ge zoo niets hebt," beluister de gesprek ken van ons volk daarover en gij zult het ons toe stemmen de enkele deelen hebben hunne schaduw over het geheel geworpen; de band tusschen regeering en volk ligt verbroken. Of wij daarom die klacht wettigen Verre van ons, alleen hebben wij u trachten aan te toonen, dat de oorzaak dieper zit, dan men in den regel bevroedt. De klacht is onrechtmatig, maar waar zoovelen eene onrechtmatige klacht uiten, is het goed te letten op den toestand, waarin zich de onrechtmatige klagers bevinden. De klacht is onrechtmatig. Immers, denkt u een oogenblik vrij van alle belastingen, doch aan vaardt dan ook den toestand, zooals die feitelijk moet zijn. Uw huis is niet tegen inbraak en roovenj, gij zelf en uw gezin is niet tegen aanranding veilig, im mers er is geene politie, want ze moet bekostigd worden. Gij zoudt zelve iemand stellen kunnen, die zonder op eikaars hulp te kunnen rekenen. Gij gaat uit bij den dag, doch de straten en wegen ontbreken; en denkt uzelve de bezwaren daaraan voor u en uwe voertuigen verbonden, des avonds en geen vriende lijke gazpit geleidt u veilig op uwen weg. Uw buur man bewaart den grens niet tusschen het „mijn en dijn," doch er is geene plaats voor u, om u te be klagen en zoo mogelijk recht te ontvangen. Uwe brieven moeten van den schrijver door den een of anderen bode of per vriendelijke gelegenheid met dezen of genen reiziger te voet met duizend hinder nissen, langs onbegane en ongebaande wegen tot u gevoerd worden, want spoorwegen, posterijen, reis- en vervoermiddelen ontbreken. Doch waartoe meer? Besluiten wij, met een sterk sprekend feit. De opper vlakte van ons land 'is lager dan de zee, doch sterke dijken beletten de woeste golven onze beem den te overstroomen en ons met al het onze aan eene algemeene verdelging prijs te geven. Denkt u echter voor een oogenblik die dijken weg en zegt ons nu betaalt gij niet gaarne hun onderhoud. Wij meeneu genoeg gezegd te hebben, om u het onredelijke der belasting-jeremiaden aan te toonen. Wat is echter het geval wij genieten al deze voor rechten, op veiligheid en eene goede orde van zaken gebouwd, voortdurend en aanhoudend. Ieder weet hoe het met zulke schatten gaat; zij worden ten laatste beschouwd, als zeer natuurlijk en zij worden niet meer als voorrechten gewaardeerd. Omdat men ze niet missen kan, meent men vaak, dat men ze ook nimmer zou moeten ontberen. Doch aan het bezit van elk voorrecht zijn eischen verbonden. Die de laatsten niet voldoen wil, moet van de voorrechten afstand doen. Doch is daarom de wijze, waarop, men van ieder een aandeel vraagt in de verzorging der gemeenschap pelijke belangen, steeds de gewenschte? Wij betwij felen het. Bene zaak kan uitmuntend zijn, doch de middelen ter bereiking daarvan beproefd, kunnen on redelijk en onzedelijk zijn. Dit bewaren wij echter voor een volgend artikel. Middelburg, 25 October 187.6>. H. M. de KioBiiugiai zal aanstaanden Zaterdag, de residentie verlaten tot het doen van eene reis naar het zuiden van Frankrijk. Bij de cxaaueaas voor* het lager oaadei*w£j.«i. de vorige week te Middelburg gehouden zijn geslaagd 12 hulponderwijzers zijnde de heeren: I. II. H. F. Buijze, A. Cense Pz., I. Dekker, I. Holthuijzen, A. Janse, A. Langejan, C. van de Putte, P. K. Vroegop, A. J. Weber, allen van MiddelburgJ. VV. Sevenhuij- zen van Brouwershaven, J. Staal van Kappelle, A. W. Wisse van Axel, voorts is toegelaten de heer J. lij- baan van Krabbendijke als onderwijzer in de Hoog- duitsche taal en in de Frausche taal de heer C. Lie- vense te Middelburg. Als hoofdonderwijzeres werd toegelaten inej. S. van Slee van Middelburg; als hulponderwijzeressen raej. A B. Bnurdrex. van Middelburg en J. E-^nn (W i a

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1876 | | pagina 1