mmsmiJi-msTORiscH blad.
N°. 36.
Donderdag' 21 September.
1876.
HET ZUIDEN,
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen.
Prijs per drie maanden franco2,
Uitgever:
ALBERT WEDDING,
te
MIDDELBURG.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 15 ets.; Familie-berichten van 16
regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 10 cents per regel.
AGENTEN: de heeren P. G. de Vey Mestdaghl te VUssingen, M. de Jonge Jz. te Goes, J. van der Peijl te Neuzen.
Zij die zich op deze Courant
wenschen te abonneren kunnen cl©
nommers gedurende cl© maand Sep
tember verschijnende GRATIS
bekomen.
Wij gaan vooruit. Zou het waar zijn, lezer? Ja
zeker, daar heeft eenmaal eene Goddelijke stem weer
klonken, die de wordende menschheid toeriep //Ver
menigvuldig u". En wij gelooven: dat woord, misschien
wel op het aantal doelende, kan ook wei vermenig
vuldig u in kennis, in vreeze des Heeren, in ijver
om voorttebrengen beteekenen. Door heel de ge
schiedenis van ons geslacht loopt een gulden keten,
welks schakels een voor een wijzen op vooruitgang.
Maar het is dit niet, hetwelk we thans bespreken wil
len. Niet de geschiedenis der menschheid, maar het
bescheiden deel dat wij van die geschiedenis bele
ven, willen we enkele oogenblikken bespreken, en
dat zal ons vooruitgang genoeg toonen.
In ons volk, vooral de nieer bejaarden, hoe libe
raal ook, leeft altijd nog eenige eerbied voor het
oude Christelijk geloof; den Bijbel hebben nog maar
weinigen uit hunne omgeving verbannen. Ze mogen
het een wat verouderd boek noemen, waar niet veel
uit te halen is, maar in sommige gevallen is het
toch nog wel goed. Zij hebben in zoo menig lied,
dat ze hoorden aan moeders schoot, of tekst die ge
leerd moest worden tegen het aanbreken der Christelijke
feestdagen, eene schoone poëzy gevonden, die het
toch maar moeielijk gaat te weeren uit het hart.
Maar en zie hier de vooruitgang leeft daar
ook niet rondom ons, en het zijn vooral de jongeren,
een geslacht, dat geleerd heeft dat er geen wonderen
geschied zijn en geen eeuwigheid bestaat; een geslacht,dat
geleerd heeft, dat de hoogste levenswijsheid bestaat in het
najagen van al wat voor oogen is Het andere daar
weet toch niemand iets vankennis is macht. Dat is
de geloofsbelijdenis, die u door o, zooveel ledige
hoofden en oppervlakkige wijsgeercn tot vervelens toe
herhaald wordt. De kerk, ze roept slechts een glim
lach te voorschijn. De vroomheid, het is een lief
hebberij voor dweepers of armen.
Tegenover hen en ook dat is een teeken van
vooruitgang verrijst een partij, die ook toont vooruit
te willen. Zij zijn niet meer tevreden met een
Zondags- of gelegenheids-Christendom. Hun leer is
dat het Christelijk leven niet naast het maatschap
pelijk leven staan moet, maar dat het eerste het
moet doortrekken. Yandaar dat ze ijveren
en kerk, in arbeid en wetenschap den
lijn moet doorgetrokken worden,
de Christelijke wereld-
lidt.
Middelburg, 20 September 1876.
De troonrede, waarmede jl. Maandag de zitting
ouzer Staten Generaal is geopend achten wij van
weinig belang. De toestand van ons land in zijn
onderscheiden vertakkingen wordt ons wel wat roos
kleurig voorgesteldvooral de Atchin-kwestie wordt
o. i. veel te licht opgenomen. Wat de toezeggingen
betreft omtrent wetgevenden arbeid betracht de regee
ring eene prijzenswaardige soberheid; wij merken ech
ter op dat omtrent eene wet op het lager onderwijs
eene bepaalde toezegging wordt gedaan, in zoo verre
gewichtig als daaruit het voornemen van het ministe
rie blijkt om deze zaak niet te laten rusten. Verder
schijnt herziening der kieswet mede door de regeering
te worden voorbereid, terwijl ook de minister van
justitie voornemens schijnt der kamer werk te ver
schaffen.
Dinsdag aanvaardde de heer de Vos van Steen-
wijk het presidium der eerste kamer met eene rede,
die niet van gewicht is ontbloot.
Vooreerst wees ZEd. op de vruchten der werkzaam
heid in de vorige zitting, er waren wetsontwerpen
onder van hoogst gewichtigen aard, wier regeling
sinds jaren was verbeid. Blijkbaar hield de voorzitter
meer rekening met de waarheid, dan met de N. R.
Crt., die met eene wonderlijke brutaliteit gisteren
durfde beweeren, dat de laatste zitting der St. Gen.
weinig vruchten had opgeleverd.
Ook van de nieuwe zitting verwacht de voorzitter
goede vruchten, indien namelijk (door de tweede ka
mer) rekening wordt gehouden met de omstandigheden,
waaronder de ijver der kamers wordt ingeroepen, en
met beleid gehandeld wordt, zoodat men bij verschil
van meeningen toch streeft naar vruchtdragende werk
zaamheid.
De I\'icMwe Goesche Conraut deelt haren lezers
mede dat wij zeer verbolgen op een zinsnede uit haar
hoofdartikel zijn. Onze lezers, die ons blad van jl. Za
terdag bij de hand hebben, weten wat daarvan isvan
verbolgenheid geen schijn, wij hebben alleen op eene
schromelijke onjuistheid gewezen die we aanvankelijk
toeschreven, aan mindere bekendheid met het onder
werp, dat zij behandelde. Dit vermoeden, dat nog
het gunstigst is wat wij kunnen aannemen (aan op
zettelijke misleiding toch mogen wij niet denken) werpt
de N. G. Ct. van zich af en op ons terug.
De N. G. Ct. meent, dat wij niet bekend zijn met
wat Mr. v. d. Brugghen en van Rappard tot toelich
ting van hun ongelukkige onderwijswet hebben gezegd.
Daarover dit, wij gelooven dat de bedoelingen van Mr.
van de Brugghen goed waren, maar evenzeer weten
wij dat Mr. v. d. Brugghen aan het slot der discus
siën over art. 16 zelf verklaarde: dat hij voor zijn
eigene kinderen een andere school begeerde, dan die
door zijne wet zou worden opgerichtook weten wij
dat Mr. van der Brugghen toegaf, dat zijn wet in
niets verschilde van die van mr. van Reenen, dan in
de inlassing van het woord Christelijk; ook weten
wij dat de wet. van 57 is tot stand gekomen door
de eenparige medewerking van allen, die ook voor
het ontwerp van Reenen waren en eenigen die blind
waren voor hetgeen door Groen, Mackay, van Lijn
den, van Reede (met weemoed schrijven wij die
namen van allen reeds ontslapenen ter neer) Elout
en anderen als noodzakelijk gevolg der wet van 57
was voorspeld; wij weten dat het joodsche kamerlid
Godefroi bij de discussie (over art. 23 uitdrukkelijk
verklaarde dat de bestrijding, van het woord christelijk
^alfaifiaaljito'-den heer Groten en zijue vrienden hem
bij de discussiën hebben voorspeld dat het woord
christelijk in de wet een wassen neus zou blijken;
eindelijk weten wij, dat de heer Groen zoo zeer over
tuigd daarvan was, dat hij zich verplicht achtte na
het tot stand komen een er wet, waardoor Mr. v. d.
Brugghen zijn antecedenten verloochende, het lid
maatschap der kamer neer te leggen. Nu gaat het
niet aan met de N. Goesche Courant te zeggen,
de wet is goed, maar de praktijk deugt niet.
Dat zou alleen waar kunnen zijn, als niet te
voren uitdrukkelijk aangewezen was waarheen de
onderwijswet ons brengen zou; de N. Goesche Ct.
zal ons toegeven dat de feitelijke toestand thans zóó
is, als voor bijna twintig jaar door Mr. Groen c. s.
is voorspeld; en nu hebben we niets te maken met
de bedoelingen van Mr. v. d. Brugghen of wie ook,
we hebben te rekenen met het feit dat, ondanks alle
waarschuwingen maanden lang, een wet tot stand ge
komen is, waartegen in 1856 Koning en natie zich
verklaarden, en wier praktijk ook door de N. G. Ct.
verafschuwd wordt. Nu de ongeluksprofeten, wier
profetie door de ervaring bevestigd werd, voor
drijvers uit te maken, staat aan de N. G. Ct. vrii
leelijk.
Nu het antwoord op onze vraag. Dat antwoord is-
meer naief dan juist.
De N. G. Ct. weet zeer wel, dat wanneer kinderen
van joden en rooinschen op de banken der christelij
ke scholen plaats nemen, het doorgaans is, omdat het
ouderwijs hun beter voldoet dan op de staatsschool
soms ook omdat de ouders voor hunne kinderen
minder gevaar zien in de positieve richting eener bij
zondere school, dan in de quasi-neutrale richting (die
soms met het heilige spot) op de openbare.
Maar in ieder geval zenden de ouders hunne kin
deren daar als gasten, die de huisregelen wetende,
bereid zijn zich daaraan te onderwerpen; n ieder
geval weten de ouders dat zij daar geen aan
spraak hebben op zoodanige eerbiediging hunner
godsdienstige overtuiging, dat gezwegen wordt van
datgene, wat het eigenaardig kenmerk der Christelijke
school uitmaakt. Met andere woorden voor zoover
kinderen van joden en rooinschen eene Christelijke
school bezoeken is dit uit nooddwang, is dit omdat
bepaalde redenen hun nopen gebruik te maken van
eene inrichting, die hun tijdelijk dient. De openbare
school moet daarentegen steeds zoo zijn ingericht dat
geen andersdenkenden gekwetst wordt; de bijbel mag er
bv. niet zijn als er één roomsche is, zoo sprak mr:
van der Brugghen zelf.
Yan bedoelingen gesproken nog deze opmerking.
Toen men van conservatieve zijde (te recht of te on
recht laten we daar) de motie Keuchenius voorstelde
als een inbreuk op de souvereine macht des Konings,
heeft iemand hunner geluisterd naar wat Keuchenius
zelf als zijne bedoeling verklaarde? Immers neen,
men heeft hem veroordeeld omdat, tegen, zijne be
doeling, de liberalen van zijn moiie misbruik maakten
tot hun doel. Zoo is bij de onderwijswet geen sprake
van de bedoeling van Mr. v. d. Brugghen, maar van
de bedoelingen der meerderheid, die de wet tot stand
bracht.
Wij moeten eindigen met ons leedwezen te betui
gen dat de N. G. Ct. nog altijd de verdediging der
wet van mr. v. d. Brugghen op zich neemt;, wij
dachten dat de tijd voorbij was, dat bladen die nu
en dan nog al willen doorgaan crh. hist, sympathiën
te hebben, zoo iets bestaan durven.