CHRISTILIJK-BISTIRISGB BLAD. arbeiders en hun toon. i\«. 35. Dinsdag' 19 September. 1876. HET ZUIDEN Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen. Prijs per drie maanden franco2, Enkele nommers- 0,07 Uitgever: ALBERT WEDDING, TE MIDDELBURG. Prijs der Advertentiën Per regel 15 ets.; Familie-berichten van 1G regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents. Liefdegaven 10 cents per regel. AGENTEN: de heeren P. G. de Vey Mestdagu te VlissingenM. de Jonge Jz. te Goes, J. van der Peijl te Neuzen. Zij <11© zich op dezo Courant wenschen to abonneren kunnen <1© nonimers gedurende de maand Sep tember verscliijnende GRATIS bekomen. Wij spraken in vorige artikelen met een enkel woord over de ontevredenheid van onze werklieden; thans wenschen wij die meer opzettelijk te beschouwen en te onderzoeken of zij gerechtigd is, waar de oorzaken schuilen en of zij weggenomen kunnen worden. Wij vinden daartoe aanleiding in de oproerige taal, door sommige bladen voor den werkman gevoerd en mee- nen het voor allen hoogst noodzakelijk dikwijls een blik te slaan in de zoogenaamde //arbeiders-kwestie". Zij is een worm, die aan ons volksgeluk knaagt, zij wordt, zoo God het niet verhoedt en wij niet waak- en werkzaam bevonden worden, de smeulende lont, die straks ons gansche staatsgebouw, zoowel als dat van andere landen, zal doen springen. De werkman knaagt en wordt ontevreden om twee redenenvooreerst, omdat zijn arbeid niet naar ver dienste beloond wordt en ten andere, omdat zijne belooning niet genoegzaam is tot onderhoud van zijn huisgezin. Bezien wij achtereenvolgens deze beide oorzaken tot ontevredenheid. De arbeid van den werkman wordt naar zijne meening niet betaald naar de mate van zijn inspanning. Deze klacht mag om vele redenen niet in ontevredenheid ontaarden, schoon wij willen toegeven, dat er voor vele werklieden zeer veel treurigs ligt in deze overtuiging. Wij beginnen echter met de opmerking, dat de prijsbepaling voor onzen arbeid niet van ons zeiven kan uitgaan. An deren moeten bepalen hoeveel onze arbeid waard is en ook deze anderen kunnen dit niet naar willekeur doen, doch worden bij die keuring van verschillende omstandigheden beheerscht. Het helpt een timmerman niet, of hij al meent, dat hem voor zijn arbeid een daalder per dag toekomt, indien zijne kameraden allen voor één gulden per dag werken. Zijne klacht over te karige belooning heeft dan geen maatschap- pelijken grond. Maar evenmin kan zijn patroon hem in dat geval een daalder toekennen, daar de door den gezel vervaardigde voorwerpen zullen gekocht worden, met het oog op het gewone dagloon. Terstond be merken wij dus, dat wij hier tegenover eene groote macht staan de concurrentie. Deze bepaalt den prijs der voorwerpen en van den arbeid. Op ééne voor- $rde slechts behoeft men met concurrentie niet te wel, indien men alleen staat. Geef iels dat zich van al het andere gunstig on- at boven al het andere uitmunt, dan voor uwen arbeid in uw ^overeenstemming zij Ügen en het ök in ontwikkeling, dus uit te munten in z ij n vak. Want juist deze verheffing boven ande ren, met andere woorden, de zeldzaamheid is eene omstandigheid, die sterk inwerkt op den prijs van den arbeid. Natuuilijk moet deze zeldzaam heid gepaard gaan met de behoefte van anderen. Rookverdrijvers zijn zeldzamer dan timmerlieden, doch de behoefte aan de eersten komt ook min der voor dan bij de laatsten het geval is, en hier oefent de zeldzaamheid tegenover de timmerlieden geen invloed op het loon, omdat de weinige rookverdrij vers toch genoeg in aantal zijn voor het gebruik, dat men er van maakt. Zoo zijn wij tot een tweeden grondslag gekomen, waarop onze loonen rusten, na melijk de behoefte aan den arbeid. Vele steden zijn in den laatsten tijd aanmerkelijk vergroot, vele openbare werken zijn uitgevoerd. Deze allen vereisch- ten handen, werkkrachten. Men moest zich voorzien en gaf hoogere loonen, dan men in gewone tijden toestond. Doch langzamerhand werd de bouwwoede gestild en de openbare werken geraakten tot eene voorloopige vol tooiing. De vroegere behoefte had zelfs werklieden uit den vreemde geloktvan daar overvloed thans ,c. ^.uMcienien juist op ucu gouivu, behoefte was. Is het dan te verwonderen, indien velen zich met minder loon tevreden stellen, om toch maar werk te hebben, eu ten slotte de gansche massa der gewone werklieden zich daarnaar richten moet. Is hiervoor echter ook geen herstel? Ons dunkt, ja, al valt dit sommigen zwaar. Overbevolking, ook van den werkenden stand, kan door verhuizing verholpen worden. Is hier gebrek aan werk, ginds is gebrek aan werklieden, raken hier de groote werken tot hare voltooiing, ginds maakt men daarmede eerst een aanvang. Wij kunnen natuurlijk niet alle scha keeringen nagaan en hebben ons de timmerlieden tot voorbeeld gekozen, doch raeenen, dat dit evenzeer voor de overige ambachten geldt. De plaats, waar heen vele bouwlieden trekken, zal ook vele schoen makersgezellen behoeven, enz. Of wij dan mecnen, dat de werkman zoo gemakkelijk verhuist? Wij we ten dit beter, maar wagen toch onze ongehuwde werklieden te wijzen op het voorbeeld hunner Duit- sche staudgenooten, die er waarlijk niet slechter op worden met dat reizen op hun handwerk." Wij weten dit van onze Hollandsche werklieden beter, maar tel eens even de vreemdelingen, vooral de Dnitschers, die zich onder hen bevinden en ge zult spoedig met ons tot de erkentenis komen, dat we veel ontevredenheid zouden voorkomen, indien men tot algemcenen regel stelde, dat vreemdelingen slechts aangenomen werden voor den tijd, waarin inlandse he krachten te kort schieten. Doch, ook wanneer al deze natuurlijke oorzaken van loonsverlaging uit den weg genomen waren, zou dan de werkman tevreden zijn Stellen wij, dat zijn loon verhoogd wordt, dan moeten de door hem vervaardigde voorwerpen penzeer in prijs met de concurrentie rekenen moet. Stijgen echter de prijzen van een enkel produkt, dan werkt dit terstond in op de overigen. Natuurlijk zal dan vooreerst de waarde der huizen en de huurprijs tegelijk stijgeu. Maar ieder die voorwerpen, door den timmerman vervaardigd, gebruikt, zal genoodzaakt zijn, z ij n e loonsverhooging in te winnen op hetgeen men in eigen beroep verdient en ten slotte zullen allen gevoe len, ook de timmerman zelve, dat hij bij grootere verdiensten ook meerdere uitgaven heeft, im mers hij zal zooveel meer moeten uitgeven voor het geen hij van anderen behoeft. Zoo was alleen de basis verhoogd, waarop alles rust en de werkman zelve zou er geen voordeel van trekken. Dit zal te meer in het oog vallen, wanneer men wel bedenkt, dat wij den timmerman slechts als voorbeeld uit kozen, doch al onze werklieden op het oog hadden. Wij wachten voor hen geen heil van loonsverhooging, vooral in onzen tijd. De gilden met hun lief en leed, hun goed en kwaad zijn verdwenen, doch daar mede ook in den boezem van onzen werkmansstand de zedelijke toetsteen voor bekwaamheid en ervarenheid. De sluitboom is gevallen, die den //modderaar en de //knoeier" ontvangt het dagloon van den wakke ren gezel, die cenige jaren praktijk noodig gehad heeft om te kunnen, wat hij kan en te kennen, wat hij kent. Hoe meer men de loonen verhoogt, des te meer zal de „leerjongen" het geld innen, dat den knecht, den ervarene toekomt. Waarin wij dan de middelen ter verbetering zoeken Geduld, vrienden, laat ons eerst de tweede klacht beschouwen en zien, of de werkman niet genoegzaam beloond wordt met betrekking tot zijn huisgezin. Middelburg, 18 September 1876. Jl. Zaterdag is op de gebruikelijke wijze dc zit ting van dc stntciiffcueraal gesloten. Even als andere jaren is ook thans weer liet gebruik gevolgd, om die sluiting te doen geschieden op het oogenblik dat volgens de grondwet de nieuwe zitting staat ge opend te worden, een gebruik dat niet in de bedoe ling van den wetgever heeft gelegen, maar de grond wet onderstelt dat de zitting gesloten zal worden, zoodra 's lands belang niet meer vordert de staten bijeen te houden. Nu is het toch buiten kijf dat de maanden, die door de kamerleden op de badplaat sen, enz. worden doorgebracht, voor s' lands belang zeer weinig profijt hebben en ware het dus alleszins ordelijk, dat de sluiting samenvalt met de intrede van het saizoen, waarop de leden gewoon zijn zich naar alle cleelen van Europa te verspreiden. Het eenige bezwaar dat daartegen bestaat, is dit, dat soms plotseling onweerswolken aan den politieken gezichts einder opkomen, en in dit geval is het houden eener buitengewone zitting eene ietwat opzienbarende gebeur tenis. Doch. dit zal dan ook uitzondering zijn, cu stellig nooit buiten noodzaak geschieden. Onze con- stitutioneele regeeringsvorm zon dan eerst waariijk tot zijn recht komen, terwijl in de tegenwoordige praktijk voor zulk een buitengewone vergadering geen plaats is en 's konings recht in art. 95 alinea 3 der grondwet omschreven een doodcletter blijft, zou dan, geheel overeenkomstig de grondwet, duidelijk uitko-

Krantenbank Zeeland

Het Zuiden, Christelijk-historisch blad | 1876 | | pagina 1