GEMENGDE BERICHTEN.
Men schrijft» aan de Arnh. Ct. //De dagbladen
hebben vermeld, dat, behoudens onvoorziene omstan
digheden, de spoorweg te Rotterdam van het
Mallegat tot het nieuwe station bij de Delftsche poort
met 1 December voor het publiek zal geopend wor
den." Dit is zeer onwaarschijnlijk. De brug over de
Schie is nog weinig gevorderd en de voltooiing van
den spoorweg aldaar kost nog veel tijd. Er is wel
kans, dat de spoorweg van het Mallegat tot het hulp
station aan de Beurs gereed zal zijn. Bij ijsgang zul
len de treinen dan door kunnen rijden van het Mal
legat naar het hulpstation aan de Beurs. "Voor een
geregelde exploitatie van goederen is dit gedeelte
evenwel niet geschikt.
De aangekondigde bijeenkomst van de ambte-
naars-commissiën voor weduwen- en weezenpensioen,
Maandag te Utrecht gehouden, heeft tot uitkomst ge
had, dat thans het Pensloenverboud in de
verschillende deelen des lands door afdeelingen ver
tegenwoordigd is. De statuten werden in de gehou
den vergadering gearresteerd en de commissie te Rot
terdam, welker leden met gesloten briefjes werden ge
kozen, nam voorloopig het bestuur op zich. Nu de
vereischte eenheid tot stand kwam, zal tegen de in-
dividuële toetreding tot het Verbond wel geen bezwaar
meer bestaan. Vóór de bijeenkomst bedroeg het le
dental reeds ruim 1200, verspreid over het geheele
Rijk.
De vergadering werd geleid door den heer Toe
Water, provinciaal inspecteur der directe belastingen
te Rotterdam. De wijze, waarop deze humane man
zich van die taak kweet, is boven lof verheven; de
bereiking van het doel zij het schoonste loon voor
zijn edel streven. (Dagblad.)
Gisteren werd te 's ITage de algemeene verga
dering gehouden van het AwHti-dïciistvervaii-
giiigsvci'hoBid, gepresideerd door generaal M. D.
graaf van Limburg Stirum. Uit het verslag bleek dat
liet verbond in 56 afdeelingen 4697 leden telt. Al
de leden van het Hoofdbestuur werden herkozen, be
halve mr. A. Kerdijk, die verzocht niet meer in aan
merking te komen; in zijn plaats werd benoemd de
heer J. W. D. Roëll.
Over de toast van jhr. Mock op het feest
te Dordrecht is al heel wat geschreven. Heden neem
jhr. Mock in het Dagblad zelve het woord om te
zeggen, dat de vergadering teekenen van opschudding
vertoonde, toen ze begreep dat de toast niet in den
gewonen complimententoon gegeven werd, maar dat
de voorzitter hem op loffelijke wijze in het woord
handhaafde. Verder dat de toast minstens door vijf
tig der aanzittenden goed is verstaan en er geen enkel
woord van is afgelaten, daar woord voor woord ge
wikt en gewogen was. Het doel is bereikt, door
honderdduizenden in den lande gelezen, is hij ook
plichtmatig ter kennis van Z. K. H. den prins van
Oranje gebracht.
Het uitvoerig gedrukt verslag der verrichtingen
van het Centraal Comité in Ned. Indië van de Ned.
Vereeniging Het Roode Kruis over 1875 is hier
te lande rondgedeeld. Moet het verslag helaas aan
vangen met de verklaring dat vooralsnog het tijdstip
waarop het Comité zijn arbeid, zelfs tijdelijk slechts,
zal kunnen staken, met geen mogelijkheid is te bepa
len de geschiedenis van de weldadige werking
van de Vereeniging in 't rapport geboekstaafd, leert
althans dat het Roode Kruis in Indië zijne schoone roe
ping begrijpt. Voor zoover de middelen der Vereeni
ging het toelieten, heeft zij niets onbeproefd gelaten,
om het lot te verzachten van het Nederlandsch leger
in Atchin. Met de meeste erkentelijkheid maakt het
Hoofdcomité gewag van den steun en de sympathie
die het in Indië en uit 't buitenland heeft mogen
ondervinden. Het eindcijfer der ontvangsten en uit
gaven bedraagt f 74,463,terwijl de rekening sluit
met een batig saldo van f7435.
Op het XVe taal- eu letterkundig congres, dat
deze week te Brussel gehouden werd, sprak da*, i..
R. Bcyncaa eene rede uit over de Unie van Brus
sel in 1577. In de dagen van historische herinnerin
gen gelijk nu die van de Pacificatie van Gent
leveren we gaarne een overzicht van die merkwaardige
rede.
Twee stroomingen doen zich in onzen tijd voor:
zoo ving dr. Beynen aan in de eerste plaats een
cosmopolitische, in dien zin dat men meer en meer
tracht slechts mensch te zijn. Maar naast die cosmo
politische, schijnbaar met haar in strijd, gaat de
tweede groote strooining: die der nationaliteiten, der
nationaliteit die nimmer verloren gaat, want men
doet van haar geen afstand en blijft tevens mensch,
cosmopoliet.
Wat is nationaliteit? vraagde spr. Is zij gegrond
op afkomst? Maar dan stuiten wij op het oude Rome,
zamenraapsel van allerlei individuen. Is Jt dan de
taal? Maar waar blijven wij dan met die groote
nationaliteitenAmerika en Zwitserland, die geen
Is '.t'dMSJWTOtör de WP<)l|iS$eiris.'
verkuoptp.j. nMO i h "/i^" iva'.-
verhevensten zin, de historie, die diepe sporen nalaat.
Een groot gemeenschappelijk, leidend beginsel, waar
door een volk, met dat beginsel in het hart, wordt
gedreven naar één groot doel, dat is nationaliteit.
En zoo is 't met onze nationaliteit, d. i. die dei-
zeventien Nederlandsche gewesten, allen te zamen,
die doör gemeenschappelijke belangen, behoeften en
beginselen te zamen hebben geleden en gestreden,
één in alles.
Welk was dan dat overheerschend beginsel der 17
provinciën? Spr. vond het in de vrijheid, niet de
vrijheid op zich zelve, die als zoodanig geen begin
sel is; maar de behoefte aan vrijheid, omdat alleen
op dien bodem alle hoogere zaken zich kunnen ont
wikkelen.
Zoo was dan de Unie van Brussel, welker histo
risch ontstaan spr. in !t breede naging, een dier groote
époques van onze historie, waarin de vrijheid werd
gegrondvest.
Elkaêrs lijden, bezwaren en moeiten hebben Noord
en Zuid steeds gedragen voor dat ééne beginsel, die
ééne behoefte. Terwijl Italië uitmunt door zijn kunst,
Frankrijk door zijn conversatietoon, Duitschland door
diepzinnig denken, Engeland door groote industrie,
hebben wij niets van dat alles; maar wij, wij zijn de
mannen van de vrijheid, de vrijheid om alles tot stand
te kunnen brengen wat den mensch waarlijk tot
mensch maakt.
Wij waren elkaêr nooit vreemd en worden nu op
nieuw telkens tot elkander getrokken. Spr. meende
daarop te moeten wijzen, omdat er wellicht gevaren
zullen komen van buiten. Maar dan sprak hij
dan, als de nood aan den man komt, dat wij dan
weder samen pal staan in de generale Unie van het
voorgeslacht. En kan het dan niet zijn, dat wij te
zamen leven, dat wij dan ten minste te zamen ster
ven het volk der vrijheid
Gisteren ochtend is op de rivier voor Rotterdam
een roeiboot, waarin acht personen zaten, door een
tjalkschip overvaren, waardoor de boot omsloeg en
allen te water geraakten. Zes personen zijn gered,
doch twee zijn verdronken, wier lijken tot dusver nog
niet zijn gevonden. De schipper van het tjalkschip
schijnt aan het ongeval geen schuld te hebben gehad,
daar plotseling een hevige windvlaag in het tuig van
zijn schip viel, waardoor dit niet naar het roer luis
terde.
Gisteren ochtend, ten p. m. 4 uur, is brand
ontstaan in een der houtzaagmolens van de firma Van
Stolk te Hillegersberg. De woning, met naast,bij-
staande loods, is geheel afgebrand. Men zegt, dat de
bliksem in den molen is geslagen.
Dezer dagen vertoonde zich te Arasterdam eene
schijnbaar fatsoenlijke, wel wat armoedig, doch niette
min net gekleede vrouw. Zij wist een goedhartigen
kruier en zijne huisvrouw vertrouwen in teboezemen,
aan welk echtpaar zij o. a. opgaf de dochter te zijn
van een geneesheer te Apeldoorn, in het Amstelhotel
drie kamers te hebben gehuurd, en ruimschoots van En
gelsche banknooten, juweelen enz. voorzien te wezen
en naar Amsterdam te zijn gekomen om haren oom, een
gepensioneerd kolonel van het O. I. leger, op te zoe
ken. Een paar dagen achtereen liet zij zich per vige-
lant langs de straten en grachten rondrijden, al zoe
kende naar den kolonel, en zij breidde hare ontdek-
kingstochti n uit tot zelfs in de gemeente Sloterdijk.
Toen eindelijk omtrent de echtheid van den kolonel
zoowel als van eenige door haar vertoonde Engelsche
banknoten ernstige twijfel gerezen was, en de vrouw
aan een der politiebureelen in verhoor werd genomen,
bleek de gewaande nicht des kolonels eene doorslepen
bedriegster te zijn, reeds eenmaal wegens oplichting
door de Rechtbank te Zutfen tot eenige maanden cel
straf veroordeeld en werd opnieuw te dier zake een
bevel tot voorloopige aanhouding tegen haar verleend.
Eenige bij haar gevonden Engelsche banknoten bleken
annonces eener nieuwe vinding te zijn van een Eransch
huis in modeartikelen.
Door een trein van den Oosterspoorweg is
Woensdag bij Utrecht een polderjongen overreden
hij was onmiddellijk een lijk.
Hebben er bij onweders veeltijds ongelukken
plaats opvalleud kenteekent zich het on weder in den
nacht, van 24 op 25 Aug. jl. door de vele ongevallen het
vee in de weide overkomen. Ofschoon heviger onwe
ders woedden, zijn de veerampen nu bijzonder tal-
rok. Wij deelen eenige er van mede. Te Kapelle in
Dijkwel is een negenjarig paard getroffen, het lag des
morgens dood. In Eversdijk werd een driejarig paard
getroffen, het was geheel verlamd en stierf twee da
gen later. Te Kloetinge werd eveneens een paard
gedood. Zoo ook te Schore werd een paard getroffen,
en stierf dent vojgejide^ dgg. .Bpve^fi'^ waren i ^0.2
-i i ionf'H tri'In *-8ï~ Axel.
's Gravenpolder 15 stuks. Overigens had men overal
druk werk, met de in slooten geraakte beesten uit te
helpen, terwijl velen hun vee, dat uit de weiden was
geraakt, moesten opzoeken. (N. G. C.)
Hartroerend is het verhaal van mevr. Bosch,
omtrent den ramspoedigen nacht van het vergaan van
de Kroesen, haar als passagier overkomen. De vree-
selijke schok van het schip tegen de klip, wierp
mevr. Bosch en hare drie kinderen tegen de verschan
sing. De kapitein kwam hun zeggen, nadat de schok zich
nog tweemalen herhaald had, dat het schip verloren
was. Dit oogenblik zegt mev. B. zal ik nooit ver
geten, mijn hart krimpt ineen als ik er aan denk.
Na die treurige tijding, werd er geroepen //dames in
de sloepen". Een der kinderen werd daarop opge
nomen en in een boot geworpen en ik zegt de
schrijfster volgde direct. Ik begon nu uit alle
macht te roepen om mijne twee kinderen, daar was
echter geen denken aan, de boot was al te ver af.
De sloep waarin ik zat raakte vol soldaten en matro
zen, en nauwelijks waren ze er in of het schip zonk
weg; de sloep waarin ik was ging ook mee. In het
water raakte mijn zoontje die ik aan mijne hand had
los. In onze wanhoop beklommen wij de zonnetent, niet
denkende dat wij ook daarmede zouden zinken; mijn arme
jongen was mij weder achterna gekomen, sloeg zijn arm
om mijn hals, en wij zonken zamen in de diepte weg. Hoe
lang ik in het water geweest ben weet ik niet, wel
dat toen ik bovenkwam mijn lieveling weg was. Als
door een wonder kreeg ik een stuk hout te pakken
en zoo dreef ik van de plaats des onheils weg.
Niets zag ik meer, alléén aan een plank dreef
ik rond, wanhopig oip. 't verlies mijner arme
kinderen het was een vreeselijke nachtpik
donker, niets kon ik anders onderscheiden, ein
delijk stootte ik op nieuw tegen een plank, die
ik ook vastklampte, zoodat ik mij nu makkelijker
boven water houden kon. Zeventien uren lang
zwierf ik op de zee, in een stikdon keren nacht,
bij het loeien van den storm en onder het voortdu
rend geroep, rondom mij, help, help, maar wie zou
ons helpen Tot driemalen toe werd ik teruggewor
pen van het strand, waartegen ik gedurig aanspoelde,
eindelijk gelukte het mij, vastklemmende aan een uitste
kende rotspunt en geholpen door mijne mede-passa
giers, die reeds voor mij aangekomen waren er boven
op te komen. Het strand waar wij aankwamen, was
de voet van 't gebergteaan de kust van Sumatra.
In welken staat kwam .ik echter aan Op zee waren
de kleêren mij van het lijf gespoeld, ik had niets
aan dan een pantalon en een hemd en zoo heb ik drie
dagen gezworven. Niemand herkende mij. De dorst
die ik had was onuitstaanbaar, zooveel zeewater had
ik binnen gekregen dat mijn mond en keel rauw wa
ren. Wij waren op een onbewoonde kust, niemand
kon mij te drinken geve::. Ondersteund door twee
inlanders sleepte ik mij voort om 'water te zoeken,
hetwelk wij ook na tweê uren zoekens vonden in een
vuil plasje. Dat kon mij echter niet schelen, men
bladeren schepten wij het water en dronked
er van. Wij keerden terug naar het strant
om den nacht door te brengen. Door 't scheepvolk
dat toen aan het strand was, meestal afkomstig van
het wrak, werden slaapplaatsen en beschuttingen voor
ons gemaakt. Nauwelijks waren ze er mee klaar of
we kregen een regenbui die den geheelen nacht aan
hield. Aan slapen viel niet te denken, doornat en
rillende van de kou, hoorden we bovendien te zeer de
hevige, branding der onstuimige zee op de kust. Wij
besteedden den nacht om regenwater tevangen.'sMorgens
vroeg spoedde ieder zich naar het strand om te zien
of er ook iets eetbaars aandreef, wij vonden een
blikje lengvisch, maar onmogelijk was het mij iets
door mijn keel te krijgen. Ik vreesde elk oogenblik
dat de zee mijne kinderen aanspoelen zou. Door ver
langen werd ik naar 't strand gedreven en toch was
ik angstig. Een van 5t scheepsvolk had medelijden
met mij en noodigae mij uit, maar op mijne plaats
te blijven, hij zou wel eens zien of er ook iets aan
spoelde, en in dat geval voor eene behoorlijke begra
fenis zorgen. Arme kleinen dat ik niet eens weet
waar uwe laatste rustplaats is. Den volgenden morgen
zou een inlander ons naar een gehucht brengen, op
een paar uur afstands, maar wij raakten verdwaald en
brrchten onder hevige regenvlagen een vreeselijken
nacht door, in een bosch op Sumatra. Den volgenden
dag kwamen, op last van den resident eenige inlanders
schipbreukelingen zoeken, en ze vonden ons. Een der
bedienden gaf ons een briefje, waarin vermeld waf-
dat op het eiland //Telanger" zich een kind vaqy
B bevond. Uit de beschrijving begreep "6.55
mijn zoontje Karei zijn moest. Ik wa~- 7.14
eind weegs, toen de kleine Ka.re' j 7-2 'J
toeriep. Dat waren ooa-egVg I j
geten, ik had myp 3 I 3j I 4T.50
en daar k>--
H *1,45'- i Van
9 1 1 r^u