ciihistilijhiistiiriscn i:liti.
GROEN EN ZIJN
.V. 6.
Donderdag 13 Juli.
1376.
HET ZUIDEN,
Verschijnt eiken Maandag, Woensdag en Vrijdag
avond ten 8 ure, behalve op Christelijke feestdagen.
Prijs per drie maanden franco2,
Enkele nommers- 0,07
Uitgever:
ALBERT WEDDING,
te
MIDDELBURG.
Prijs der Advertentiën:
Per regel 15 ets.; Familie-berichten van
regels ƒ1,Iedere regel meer 15 cents.
Liefdegaven 10 cents per regel.
1—6
I.
Nog is de indruk der voetstappen van de
duizenden, die Groen tot zijne ruste droegen,
niet gewischt uit het weeke zand van den
Godsakker. Nog bloedt ons eigen hart aan de
wonde, door God ons geslagen. Nog is de
echo niet verstomd van de tonen der hulde,
door vriend en vqand aan zijne nagedachtenis
gewijd. Ook vau den vijand. Een gemengd
gevoel van vreugde en weemoed maakte zich
van ons meester. Van vreugde, want nu werd
bij gewaardeerd. Van weemoed, want zoolang
werd hij verguisd. Vau vreugde, want nu re
gende het lauweren en immortellen. Van wee
moed, want zoo lang regende het spot en hoon.
Van vreugde, want nu is er niets onhollandsch
aan hem, dan zijn voornaam. Van weemoed,
want zoolang hield men hem voor geen land
ter wereld op zijne plaats. Doch waartoe meer
Ach, waren zooveel schoonklinkende getuige
nissen slechts te scheiden van de gedachte:
men spreekt geen kwaad van de dooden. Ons
was het moeilijk. Dubbel moeilijk toen wij de
Middelburgsche Courant van Dinsdag, 3 Juli,
ter hand namen en lazen, wat baar Haagscbe
correspondent over den ons dierbaren leider
schrijft. Wij hebben willen zwijgen, wij kun
nen het niet. Niet om ons zei ven, niet om
den overledene allereerst, wiens nagedachtenis
nimmer ongestraft zal geschonden worden, maar
allermeest om Groens beginsel aanvaarden wij
den strijd, dien de Middelb. Cour. aangevangen
is. Die strijd worde nimmer om een woord,
nimmer met hartstocht gevoerdtrouw aan be
ginsel zij de bron, eerlijkheid en kalme over
tuiging het wapen. Wij wenschen haar artikel
op den voet te volgen. De inzender neemt als
gegeven aande groote talenten van onzen Groen,
zijn invloed in de volksvertegenwoordigingde
maatschappelijke stelling van den leider der
in den lande sterk vertegenwoordigde antirevolu
tionaire partij en ten laatste, dat men, nu en dan
een- zijner volgelingen in de regeering roepende,
opzettelijk den leidsman voorbijging. Wij wenschen
pta te houden van deze vier gegevens en gaan
heden met een ietwat treurig schouderop-
voorbij. De aanhaling uit den Spectator
deze was ons zelden zoo amusant,
ze een achtingswaardig en
mware en zijner onwaardige
blik laten wij deze bevreemding en ook de onze
rustenwij bepalen ons tot de aanhalingen uit
gemeld werk en het besluit, door den Haag-
schen Correspondent daaruit getrokken: »Aan
Groen zei ven is de terzij destelling van zijne
verdiensten te wijten." Lees blz. 18 en vol
gende, waarin hij, te midden van den onder
wijsstrijd aan den Koning zijne meening bloot
legt over de mogelijkheid en wenschelijkheid
eener hervorming in bestuur en wetgeving en
aan een eventueel 'kabinet zijner formatie (een
ministerie, dat misschien door hem in zijn
geest samengesteld zou worden) reeds de eerste
stappen op den weg van handeling aanwees.
Lees dit gevraagd advies, en het zal u duidelijk
zijn, waarom hem het samenstellen van een
ministerie niet opgedragen werd", zoo gaat de
H. C. voort. Wij hebben het gelezen, herlezen
en overwogenwe kunnen daarin niet lezen,
wat hij daarin leest. Wij lezen meer, dan hij
aanhaalt. Wij besluiten daaruit geheel iets an
ders. Volgens den H. C. huivert Groen voor
de toepassing zijne leerstukken en geeft dit
duidelijk te keunen. llooren we, wat Groen
zelf zegtIk huiver bij de overweging van
de macht der vrijzinnige richting, gelijk ze, in
drie jaren, door een met haar in hoofdgedachte
eenzelvig en daarna weifelend Bewind opge
beurd is geworden. Gelijk ze nu tot vermeeste
ring van het gezag, dat is, volgens haar leer,
van een ministerieel en centraliseer end alver
mogen bedacht is. Ik huiver ook om de harts
tochtelijkheid der bestrijding, die mij dikwerf,
zoodra men voor eenigen invloed mijnerzijds
beducht was, ten deel viel. Ik huiver om de
velerlei werkzaamheden, die, vooral hier te lan
de, in hooge betrekking een nauwkeurig ea
bedaard overleg der vraagstukken, die met
hoofdbeginselen in verhand staan, bijkans on
mogelijk maakt. Daarom zou ik niet licht de
vrije positie verlaten, waarin misschien groo-
tendeels mijne kracht ligt. Althans zou ik
niet zonder rijp beraad daartoe kunnen beslui
ten". Wat maakt hieruit nu een onbevooroordeeld,
nadenkend lezer? Ik huiver niet voor de aan
vaarding eener portefeuille, maar voor de aan
neming daarvan in deze omstandigheden. Ik
ben anti-revolutionairde overwegende macht in
den staat is revolutionair. Zij heeft ook de
regeeringsplaatsen veroverd en liet Bewind is
één van gedachte met haar geweest. Dat
hervind heeft eene weifelende, dus zwakke hou
ding aangenomen en stai.fc op het punt van te
bijzaak, niet de eene of andere kleinigheid, maai
den grond, de basis, waarop alles gebouwd is,
moeten omverwerpen. Ik zou deu schijn op
mij laden (zie blz. 19), reactionair (tot vroegere
en verouderde maatregelen terugwerkend) te wil
len optreden. Ik huiver, want de vertegen
woordiging, zoolang medegesleurd in den stroom
der vrijzinnigen zou mij verafschuwen en weg
werpen, eer zij mij nog had kunnen begrijpen. Ik
huiver, want, ook al slaagden mijne pogingen,
zoo de bedoeling niet begrepen werd, zouden
zij een machtig wapen zijn tot bestrijding
van liet Bewind. Ik huiver, want ik weet
bij ondervinding, boe fel, hoe verwoed,
hoe onedel de strijd vaak nu tegen mij wordt
gevoerd, hoeveel meer dan, als ik de regee
ring mede zou ter hand nemen. Ik huiver,
omdat thans hoofdbeginselen op bet spel staan,
die een nauwkeurig en bedaard overdenken
vereischen, terwijl de menigvuldige werkzaam
heden van velerlei aard, aan eene ministerieele
portefeuille verbonden, mij daartoe tijd nocli
krachten zouden overlaten. Ik huiver, want
daar ik bet geheel zou moeten bezorgen, zou
ik aan de onderdeelen, vooral aan de voornaam-
sten daarvan niet dien zorg kunnen wijden,
dien ze vereischen. Deze kan ik beter in mijne
vrije positie, niet overladen met tal van andere
werkzaamheden, behartigendaarom huiver ik
deze te verlaten. Ik huiver, want mijne krach
ten te hoog schattende, jgou ik meer willen
doen, dan ik kon. Ik huirër, wantik ben
54 jaar en ik heb mijne krachten njmmer
zuinig bespaard tot heden. Eerbied voor zulk
een huiverenzóó huivert de held, die al de
verschrikkingen van den strijd kent, als hij
ginds in de verte de blauwe kruitdamp ziet
dwarrelen. Zet hem in het slaggewoel en de
arm, die het zwaard heeft gewogen, weet het
te gebruiken. Zulk huiveren kent alleen een
groot man. En wat zegt hierover de H. C.
Groen huivert voor de toepassing zijner leer
stukkeu, onder anderen ook om de velerlei werk
zaamheden van het miuistersambt, om zijn ver
gevorderden ouderdom NB. hij was destijds
54 jaren oud, omdat hij, »in zijne vrije positie
grootendeels zijne kracht gelegen achtte,enz.enz.
Ziet, waarom dat onder anderen, waarom dat
enz. enz., waarom de eerste, voornaamste oor
zaak der huivering weggelaten, die, welke aan
alle anderen kracht en beteekenis geeft. Waarom
de laatste oorzaken aangehaald en de eerste voor
bijgegaan Is dat toeval, en zoo het geen toeval