Aan Engelsch geweld wordt' paal en perk gesteld 'i teil aeveatur Afstantmingssatierzoek DE INVASIE Dat stemt tot nadenken VUULE-TON Het leger van den arbeid Eca woord van den Jeugdstorm jpritfe m. in aan te gevolgd Het diep® monotone, geluid v< fware bommenwerpers non .de 'Tranktük versshei van den 6aen Ji ers traehten de In van den Atkail slagvliegtuigen, bevel van stjdin is Engeland zworen gang begonnen. Hëfeg St de slag voor de Vrijheid van pa; Duitschers strijden daar in sten grimmigheid, een vastberaden tfëlc op hun gezichten. Zij weten waar voor zij vechten. Zij weten, dat zij alleen in sjaat zijn dezen vloed ie stuiten. Een hctröe nood- #Sak, omdat Europa niet mag onder- tan. Europa, bakermat van alle cul in Europa, het hart van de wereld, het oude werelddeel, dat thans bloe dende wonden vertoont door de Anglo- Aïtierikaansche luchtterreur. Europa, dcEt echter sterk genoeg is om dezen aafival te doorstaan en als overwin naar uit den strijd te komen. Wij, de Jeugd, behooren ook tot het Avondland. Wij hebben ook binding tót het bloed dat er nu vloeit voor de béljcherming van Europa. Bloed van ■soTaaten, die weten waarvoor zij strij den, soldaten die weten, <Jat het onder- Sten van Europa de ondergang betee- bent van de Europeesche volkeren, de ondergang van de cultuur. Op bevel van Stalin, loopt onze aartsvijand Engeland thans storm tegen het machtige bolwerk van Europa. Onze aartsvijand Engeland, die ons heeft beknot in onzen handel en onze Stfheepvaart en vele onzer koloniën heeft ontstolen. tegeji de sn waar- die nfët "hóljsens aha jen gebtsfiÉttsraa rteevHn fe worden, iën er nog steed3 geen vmkgjienoa- wa^en, die zoo aan de ejjfeögch® fcte lijUen, dat zij alles wdf KföSf is, rèeht meenen te moeten praten. De wreedh^cl waarmee de anglo- Otpaerikanen zim opgetreden tegen de Phifsche burgerbevolking ls onbesehrij- f$!ijk. Zij getuigt van een geestelijke degeneratie en van een sadisme welke ie vergelijken is met de perversiteit vorn de joden en andere semieten. Niemand hoeft nu aan te tomen met praatjes, dat het niet de beöoeling is om de burgerbevolking te treffen. De féïten, die aan leder bekend zijn, be wijzen het tegendeel. En Engeland heeft zich immers voor het uitbreken van den oorlog voorge- nomen om in voorkomen^ geval juist de burgers te terroriseerem Het was Churchill die in 1937 zei „Waar zullen in een nieuwen oorlog de grootste menschenmassa's ie vinden zijn Natuurlijk in de steden. Dien-" tengevolge zullen die steden moeten worden aangevallen." Moord met" voorbedachten rade dus. Toen de Führer in 1933 zijn opbouw van Duitschland^ begon, had dezelfde Churchill maar èèn gedachte, n.l. ver nietigen. In 1933 zei hij„Het moet de bedoe ling zijn een'bepaalde stad zoolang te bombardeeren, dat zij grondig.is ver woest, of in elk geval de zenuwen' van de arbeiders voldoende zijn gesloopt." Datzelfde Engeland is een willoos wéiktuig van den Russischen kolos. "Dat het verlies van dezen -oorlog door Dultschlcmd de overwinning betee kent van het bolsjewisme, is ons allen duidelijk. Overal waar de Duitsche troepen tijdelijk eenig gebied hebben ontruimd, fdjn onmiddellijk communistische me thoden ingevoerd. Italiaansche kinde ren worden weggevoerd, in Rome wap peren de roode vlaggen, een plan is in voorbereiding om enkele tienduizen den Italiaansche mannen en vrouwen titer Siberië te transporteeren. Ook in ons land steekt het roode monster af en toe zijn kop op, getuige de moorden op hen die zich hadden ingezet voor het Nationaal-Socialisme, die zich gegeven hadden voor den strijd om Germanje. Kunt gij het wellicht goedkeuren, Jeugd van Zeeland, dat zij die zieh heb ben ingezet voor hun ideaal,, voor ons land, voor hun volk, waartoe ook GIJ behoort, op laffe wijze vermoord wor den. Zet Uw oogen wijd open, zooals wij, opdat ge de gevaren zult onder kennen van het bolsjewisme, dat zich er blijkbaar op heeft toegelegd om al diegenen uit te roeien, wier ideaal het 18 om ons volk weer groot te maken. „Propaganda", zult ge zeggen. Inderdaad, „propaganda", en wel propaganda in den waren zin des Wtoords, omdat „propaganda" „waar heid" beteekent. Wij Jeugdstormers begrijpen waarom het gaat, evenals de soldaten die tegen den erfvijand Engeland vechten. Juist nu behoort ge in onze rijen, hu la het zaak pal te staan voer de vrij heid van ons allen, nu, nu wij aan gevallen worden van alle kanten. Toont thans een waardig lid van den Nederlcmdschen Stam te zijn. Strijdt mee in onze Jeugdorganisatie. Hiermede bewijst ge dan, zij het niet met het Wapen in de wrist, maar dan toch door de geest, een dienst aan ons Vader- land. J. Q. Deze speculant heeft zieh echter deer lijk vergist. Het Duitsche volk was niet klein te krijgen door terreur. En laat dit aan het En^elsche volk gezegd zijnhet Duitsche volk is niet klein te krijgen, nooit en te nimmer. De Puitscher heeft een ideaal, waar voor.'hij strijdt, het Nationaal-Socialis me Wat heeft de Engelschman Niets, totaal niets 1 Het V 1 doet thans zijn werk. On- gfcmks herhaalde waarschuwingen van Duitsche zijde ging Engeland door met de afschuwelijke terreur met fosfor-, brand- en brisantbommen tegen de Duitsche burgerbevolking. Wie kaatst moet de bal verwachten. De vergelding is een feit geworden. 'Terwijl duizenden Amerikaansche en Engelsche soldaten den dood in worden gestuurd, worden thans hun verbindin gen, ravitailleering enz. bestookt met het nieuwe wapen. Als hierbij ook burgers zullen worden getroffen, zal men dat in Engeland niet zoo heel erg vinden, want in het tijd schrift van de Anglicaansche Kerk stond immers „Het is een perverse opvatting van de Christenheid, te mee nen, dat burgers in oorlogstijd niet zouden mogen worden gedood." De jood Duff Cooper schreef in April 1940 in de „Daily Mail" „Wanneer bij een bomaanval burgers worden ge dood, dan is dit weliswaar betreurens waardig, maar men maakt zich aan geen enkele misdaad schuldig." Dit nu is de houding van menschen die denken dat zij Europa moeten be vrijden. Waarvan willen zij ons eigenlijk be vrijden 7 Wij zijn blij, dat wij onder den in vloed van Engeland uit zijn. Wij willen vrij zijn, maar dan werkelijk vrij. Vrij heid door gebondenheid, ons gewaar borgd door het Ncrttonaal-Socialisme, dat verpersoonlijkt is in de figuren van den Führer en den Leider. idem). todh Mringu, Sötrr is 'het armer." Hbi vrouwtje Beijvert zieh om e Heur, welke toegang geeft tot de JffiiskcfmeF, te openen. Enkele ®©#en- Êffiiken later z-lttên wij daarbinnen don owe aan esnjaaw® houten, tafel. Mijn vriend, een SS^Êotfenmeister, kende het vrouwtje reeds. Hij had mij beloofd, dïtt ik dezen Zondag iets interessants zou t® hooren krijgen en zoo ben ik dan nu op bezoek op oen Leüisch® boerderij. Ongelukkig voor mij spreekt de. vrouw geen Duitsch, wat wel een groote uitzondering is, want de meests Letten spreken deze taal vloeiend. Een toevallig op bezoek zijnd© nicht uit een naburig dorpje, zal echter als tolk fun- geeren, zoodat d® bezwaren weer voor een groot deel ©verwonnen zijn. Eerst spreken wij over allerlei dingen; ik vertel van Holland en vooral van Zee land, de streek waar ik vandaan kom. Ik vertel hoe onze boerderijen er uit zien, wat de voornaamste gewassen bij ons zijn, enz. De vrouwen luisteren geïnteresseerd toe. Het is een feit, Ne derland en dientengevolge de Neder landers, genieten een groote populari teit bij de Letten, hetgeen culminéert in de min of meer groote? in cfp kastjes van de jongens aanwezige voorraden spek, boter, eieren enz., waaraan zij overigens geenszins behoefte hebben, want we hebben „Verpflegungssatz 2", hetgeen een prima keuken beteekent. Onnoodig te zeggen, dat de Holland- sche SS-Frontarbeiter hier stuk voor stuk veel zwaarder zijn geworden, ondanks den onder soms zeer ongunstige weers gesteldheid en omstandigheden té ver richten zwaren arbeid. ^Vij gunnen het den jongens van harte. Onze tis hiér bijna verricht en waar zullen we dan tereckt komen Hoe zal het daar zijn? Maar,genoeg hiervan. Ik wil het vrouwtje niet kwetsen. Ik zeg haür b.v. niet, dat de Lettische boerderijen, wegen, woningen en zoo vele andere dingen, niet bij die van Nederland in de schaduw kunnen staan. Althans, ik zeg dit niet met zoo veel woorden, doch laat een en ander wel zoo tusschen.de regels door blij ken. De vrouwen kijken mij .verbaasd aan. Neen, zóó hadden ze zich Holland toch niet voorgesteld. En dan eindelijk, als het gesprek even stokt, omdat het vrouwtje ons groote kopen koffie inschenkt, vraag ik haar, hoe het op de boerderij is toege gaan tijdens de Russische bezetting en hiermede schijn ik wel een zeer gevoe lige snaar te hebben getroffen. De nicht brengt mijn vraag met een min of meer verschrikte uitdrukking op haar gezicht aan de vrouw over, wier hand plotse ling zóó sterk begint te beven, dat ze de koffiekan moet neerzetten. Ze kijkt mij een poosje aan, waarbij ik bemerk, dat haar de tranen in de oogen komen. Of ik me niet heb verwonderd, dat ze gansch alleen op deze boerderij woont Inderdaad, daarover had ik me al ver wonderd. En nu begint het vrouwtje te vertellen. Haar stem klinkt ietwat beverig, ze spreekt zacht. Haar oogen staren nu droef nadenkend in 't haard vuur. Haar man is jaren geleden al gestorven. Ze bleef achter met 14 zoons en dochters, waarvan echter bijna de helft al getrouwd was, doch welke allen nog op de boerderij werkzaam waren. Toen kwamen de Russen. In het begin waren ze zeer' vriendelijk, maar dat duurde niet lang. Steeds g^ooter en steeds brutaler werden hun eischen. Ze behoefde haar eieren niet te garen, dat deden de Russen wel voor haar. Het was niet noodig de varkens te slachten, de Russen namen ze wel mee. Ten slotte beschouwden ie zichzelf gewoon als kind in huis, liepen in en uit, pikten hier wat mee en daar wdi mee en pas op, als je iets durfde te zeggen, dan volgden de vreeselijkste vloeken en dreigementen. En dan, op een kwaden dag, verscheen ei een groote auto, een soort overvalwagen. Russische militai ren sprongen er uit, grepen haar zoons en dochters, tot zelfs de jongste zoon van 12 jaar en de jongste dochter van 15 jaar, en sleurden alles in den wa- deur Arjaen van Klusdurp D'r is 'n tied 'ewisi, da je zó mae nie liek a jf wilden nae Zêêland kust kommen en da je ok voe Zuud-Beve- land 'n bewies most èen. Noe, d'r wazzen d'r oaltied wè, die d'r glad niks te maeken 'adden, mae deur de be- moeisels van 'n nichte, die 'etrouwd was mie 'n zeune van ulder grotte- voader verrekesvoader, toch zo'n be wies te pakken kregen en is lekker in den Zuud-Bevelandschen 'oren des ©vervloeds gqengen grabbelen. En wat noe meneer de B'ron van Straelen van Epscheuten uut Den 'Oag 'ier mee- inaekten zak is-» vertellen. En 't is nog eusch 'ebeurd okvan de Meie nog ®lf zummers, dan wordt 'et net 'n jaer. Ze stoerigen dan op 't erf van boer Pieper in Oetjesbaerspolder en Pieper zeiden„Noe weet jie 't toch goëd, 'ee Je kun nie missen, a je riedt liek h 'k uut'eduud èën." „Jae, Jae," zeiden van Straelen, „ik zal het wel vinden heur I Het is toch èlgenlijk maer 'n klein eindje. Enne, jae, zie je ik moet persé vanaevond nog in Goes zijn, anders was ik héél graeg gebleven. Je moet maar denken „force majeure" hè „Noe Liek a 't dan 'ezeid is, 'ee I En de goeie reize, orre, en de groëte- nisse thuus I „Jae, en nog vriendelijk dank voor al het genotene, heur 1 Tot weder- ziens!" En meneer van Straelen wupten op z'n 'ellêênde karre en pendelden wig. Jn z'n 'óod roenkten nog 'n stik of wat ouwe klaerentjes, die 'n bie z'n gast- 'eer 'e'droenken.'oa en ie boerden nog is van de zwaere boere kost, di-d'n in- 'esmuld 'oa. Joa, bie ons in 't land jffas 't toch mae beter as in» Den 'Oeag van wege de pot en meneer van Strae len 'oa' z'n 'artje' is pront op'ehaelen. En noe trapten ie wee nae ter Goes en ie floot is 'n mopje bie z'n eigen. 't Weer was voe 't najaar taeméük goëd 'ewist, nog a dróóge en zó tegen den ochtend dikkels 'n bitje riem, mae de koeibêêsten wazzen bekant nog overal in de weie en dan begriëpen julder 't wae'. Mae of 't noe an den tied van 't jaer lag of an d' ouwe klaerenden doen- ker viël allemachtoagers gauw en, kiek, net of 't er 'n bitje damp kwam opzetten. Meneer van Straelen trapten as de weerlicht, wan te was nie oal te best van 'ezicht. En dan in 'n vremd land as den doenker voalt en 't wordt dan nog dampig ok, ja, kiek, dan mó je toch 'n bitje in de Poël bekend zien, is 't gin waer? En die weerlintersche wegt, die in 't begun rechte was wier zó krom liek as de^poker van Moe Janna. De mak- kedam krasten en wupten énder z'n boan'en en twtnt a-t-'n docht, kaerel, wat wordt 'et a' doenker en wat wordt 'et dampig, wós 't effetief doenker en effetief mistig. Noe kust 'n bekant niks mi ziën en ja, dir 'oa' je 't'n scherpe bocht in de wegt en dè neukten meneer van Straelen kop over gat in de waeter- gank, mie fiets en ocd. Z'n bril van z'n tote en op z'n óód d'r in. Kaerel nog an toé 1 A-t-er in dien tied van 't jaer nog puten in den dylf 'ezeten 'adden, dan 'ad 'n ze de stupen op. 't lief 'ejogen I Ie trok nae 'n stuitje z'n óód uut den blubber en twint a-t-'n wee vosse locht rook riëp 'n,,'Elp, 'elp." Mae 'oe-t-'n ok schreeuwden, d'r kwam gin mensc'n én ie most z'n eigen d'r wè uufjrokken of-t-'n wou of nie. Van eigens kroop 'n d'r an de be- koaidè kant uut en ie stoeng z'n eigen 'n tochje uut te zwrtteren in de weie en z'n kunsttanden klepperden van die-kom-Sa. Z'n bril kwiet en z'n 'oëd en z'n fiets die zag-t-'n netuurlik ok nie mi 1 Wat meneer van Straelen op z'n 'oags zeiden, zó tusschen 't klapper tanden deur. zak mae nie vertellen 't was vrêêd dat 't barre was. Kust 'n zó bluven staen Deurwêêkt tot op z'n 'emde, bibberende van de kouwe, twint 'at de vocht uut z'n broekspupen leekten Belange nie fe begost deur de weie te stekkeren op goëd gelok of, baggerde deur 'n duif en stook over 'n koeie die lag te knauwen. Ie klauterden over 'n 'ekken- dam ert stoeng voe 'n spook liek a-t-'n docht. Mae 't was 'n paerd, dat er nae 'n tochtje stille 'estaeii fe'èën, z'n gat tn d'óogtè gooiden en d'r mie yen. De tranen, van de vrouw vloeien nu rijkelijk, haar gezicht is krijl-wii ge worden. Dit is nu al meer dan 2 jaar geleden en nooit heelt ze meer iets van haar kinderen gehoord. „Waarom toch, waarom toch?" is'het eenige wat ze nog kan zeggen. „Omdat U met veel moeite en door hard werken hst een en ander hebt bijeen gekregen. Ze be- sohouwen U als kapitalist®, dus als een vijandin," zegt de nicht. Ja, zoo zal het Wél zijn. Ik heb diep medelijden met het vrouwtje. Om althans nog iets te zeggen, spreek ik woorden van troost en opper voorzichtig de veronderstel ling, dat na den oorlog misschien alles wel weer terecht komt. Aan de wijze, waarop ze echter hierop reageert, be merk ik wel, dat zulke woorden hier weinig meer baten. Wij staan dan maar op, omdat wij willen weggaan. „U komt toch nog wel eens terug?" Natuurlijk, dat beloven wij haar. Nu „us redsei sjanos" (tot weerziens) dan, en „sweekie" (de Lettische heilgroet). Nog.onder den indruk van het ge hoorde, loop ik naar het kamp terug. Ik denk aan Nederland, aan Goes. Ik denk aan den tijd, dat wij nog allen thuis waren. Ih gedachten zie ik mijn moeder thuis aan tafel zitten en de kinderen in- en uitloopen. Een rilling loopt over mijn rug. Ik zie verschillende Goesenaren voor me, intellectueelen, middenstanders, arbeiders. De Russen beschouwen ze allen als hun vijanden, want ze loopen niet in lompen, en z'ijn dus „kapitalist". Ik denk aan al die ongeloóvige Thomassen, die beweren, dat het met het Bolsjewisme niet zoo'n vaart zal loopen. Hoe gaarne zou ik ze hier een kijkje gunnen, in dezen door 't Bolsjewisme achtergelaten poel van 'ellende! Waarde lezers, het hierboven door mij geschetste geval staat niet op zich zelf. Ik ben me! een collega, een in Riga geboren Hollander, mede geweest om in deze stad eenige oude kennissen van hem op te zoeken. Nadat we had- - den aangebeld op de verschillende adressen, kwam steevast het antwoord „Woont hier niet meer, is verschleppt". Zoo ging het steeds maar door. En lachen jullie nu maar om dit ver haal en hopen jullie nu maar braaf op de overwinning van het Bolsjewisme, waarmede jullie verlangen naar je eigen ondergang.- Wat mij beireft, den Maandagmorgen na dien Zondag, werd ik door de ka merwacht om half 6 gewekt. Nog nooit ben ik zóó vlug van mijn stroozak ge sprongen en heb ik mijn upiform zóó vlug aangetrokken. Nog nooit heb ik een paar sneden kuch zóó vlug. ver orberd. Toen ik buiten kwam, was het nog bijna donker. Het vroor 9 graden en de sneeuw striemde mij in het ge zicht, mpar ik voelde het niet. Ik zag alle en maar het gezicht van die oude Lettische boerin voor me en het ha merde in mijn hoofd„Dat nooit in Nederland". En werkelijk, op dezen kouden, on- aangenamen morgen, op weg naar het appèl van half 7, begon ik uit volle bterst te zingen „Wij zijn de garde der bevrijders, Weg slavernij, Neerland weer vrij, Arbeid en brood voor alle strijders, Die werken willen, zij aan zij. Tienduizenden marcheeren, Maakt voor ons heir ruim baan, Niets kan de zwarte troepen keeren, OP, achter MUSSERT aanl" v En op de verschrikte gezichten van 4 Oekrainers las ik de woorden: „Of hij is nog steeds dronken van de mar- ketenterschnapps, óf hij is stapelgek geworden." SS-Oberbauzugführer J. M. DE CONINCK, im Osten. Kameraden-Leden van het Nederlandsch Verbond voor Sibbekunde Den Leden der Beweging, die lid zijn van het Nederlandsch Verbond voor Sibbekunde, wordt verzocht zich onder opgave van naam en adres aan te melden bij de Afdeeling Afstammings onderzoek der N.S.B., Brinklaan 81, te Apeldooin. Zcoals in de dagbladen bekend is gemaakt zijn de zgn. retro-acta en gaardersarr.hicven van de Rijks- en Gemeentearchieven uit Zee land, Zuid- en Noord-Holland, uitgezonderd die van. Amsterdam, overgebracht naar het Oosten des lands. uit binnengekomen brieven is het de afdee ling Afstammingsonderzoek gebleken, dat ver schillende kameraden uit deze overbrenging de conclusie hebben getrokken, dat het afstam mingsonderzoek hierdoor in vele gevallen zeer moeilijk, ja zelfs onmogelijk zou zijn gemaakt. Inderdaad kunnen door deze overbrenging moeilijkheden ontstaan en wel voor'diegenen, die gegevens van vóór 1811 uit de betrokken archieven moeten verkrijgen, maar dit neemt niet weg, dat in de meeste gevallen de ver langde gegevens toch verkregen kunnen worden. Degene, die de brochure: „Hoe zoek ik mijn afstamming tot 1811 uit", aandachtig ge lezen heeft, zal gezien hebben', dat voor het verkrijgen van gegevens van vóór 1811 ver schillende methoden kunnen worden aangewend. Op blz. .8 van genoemde brochure staat onder D onder meer, dat de Burgerlijke Standregisters in tweevoud worden aangehouden en dat de dubbele exemplaren pit den tijd 38111842 ter bewaring zijn ondergebracht in de provin ciale Rijksarchiefdepots. Verder staat vermeld, dat bij een huwelijk bruid en bruidegom af schriften van hun geboorteacte (van geboor ten vóór 1811 afschriften van de doopacten) moeten overleggen en .dat deze afschriften als bijlagen bij de huwelijksacten bij de Burger- Iijke Standsregisters^ worden bewaard. Is dus iemand vóór 1811 geboren en na 1811 gehuwd, dan kan zijn geboortebewijs worden opgevraagd als bijlage bij zijn huwelijksacte en wel bij het Rijksarchief, waaronder de plaats van het huwelijk ressorteert. Vonden geboorte en huwelijk beiden vóór 1811 plaats, dan kunnen de betreffende gege- - vens voorlopig niet uit de geëvacueerde ar chieven verkregen worden. Uit bovenstaande blijkt, dat heel veel zgn. onoverkomenlijke bezwaren toch opgelost kun nen worden. Voor alle gewenschte inlichtingen betreffen de het afstammingsonderzoek kan men zich wenden tot het Districtshoofd Afstammingson derzoek, Dr. D. A. Felix, p/a. Rijksarchief, Middelburg. OPROEP aan alle zeemansgezinnen Allen zeemansgezinnen, waarvan de kostwinner sedert Mei 1940 buitengaats vertoeft,- wordt verzocht zich schriftelijk te melden bij de Afdeeling Nteuw-Zee- wezen. van het Hoofdkwartier der N.S.B., Nassauplein 7, 's-Gravenhage. Het Leger van den Arbeid Trekt zingend aan het werk.. Na jaren van verwardheid Wordt Nederland weer sterk. Wij trekken naar de heide, Hi-ha-heide, Want op die groote heide, Daar ligt een taak die wacht. Wij trekken naar de heide, Hi-ha-heide, Want op die groote heide, Daar ligt een taak die wacht Het Leger van den Arbeid Maakt Nederland weer vrij. Niet langer sloom- en slapheid, Vandaag beginnen wij. Wij trekken naar de heide, Hi-ha-heide, Want op die groote heide, Marcheert een nieuw geslacht Wij trekken naar dé heide, Hi-ha-heide, Wctnt op die groote heide, Marcheert een nieuw geslacht Het Leger van den Arbeid Kent slechts den kameraad. Uit nood en\uit benardheid Bevrijdt ons slechts de daad Wij trekken naar de heide, Hi-ha-heide, Want op die groote heide, Is plaats voor iedereen. Wij trekken naar de heide, Hi-ha-heide, Want op die groote heide, Is plaats voor iedereen. Keervers 't Leger van Arbeid, 't Leger van Kracht. woeste sprongen vandeur stekkerden. Dat was te vee' voe van Straelen. As de weerlicht spankerden ie wig en stook mie z'n wezen in 'n doren' aege. 'Oe lange 'at 'n der in 'elege 'eit en 'oe lange 'at 'n weie in, weie uut 'elöó- pen eit, dat eit 'n zelft nooit 'eweten. Dat 't twint mie de mist d'r bie zo doen ker 'eworren was da je gin 'and voe je-n-oógen mé kust zien, is te begrie- pen. Onbegriepelik was 't dat 'n op 'n wegelienk uutkomt, die wegelienk lóópt 'n of, ie komt op 'n grienwegt' en lóópt mie z'n tote bekant tegen 'n 'uusje. 'n Lot uut de loterië I Dè stoeng 'n noe en temee, dat 'n stemmen in den 'uuzen 'oort, begint er 'n 'ond te blaffen en 'n stik of wat 'oenders begunnen te schreeuwen en te kaekelen 't was 'n leven of Maerten trouwden 1 En 'ie zoeken nae 'n deure om op z'n 'Oags te bellen, mae ie weet netuurlik nie, dat 'er in d' êêle Poël gin 'uusbelle is. In 't uus zelft 'oort 'n niks ml. Dan. mer is op de deure boenksen. Den 'ond maekt 'n spektoakel of-t-'n van z'n kittek wil vliegen. En dan kommen cl'r stappen van achter 't 'uus en d'r komt er één uut den pikkedoen- ker dichterbie. 't 'Aer op z'* óód staet steil I ,,'Elp, 'elp I" schreeuwt 'n op z'n 'Oags. „Wccblie Klienkt 'r 'n zwaere stemme bie z'n 'oore, „wat mó jie 'ier Ei jie 'ier iës te maeken soms?" ,,'Elp, 'elp I Ik ik ben veron gelukt ik heb in het water gelegen ik „Noe, noe, kan ik dl soms wat an doën? mó je mien dl voe 'èën?" En twint was:t-er og nog 'n wuui achterom 'ekommen, dat zeiden „Pier, is-t-er wat 't Is toch gin „Ouw je moël, Janna. Ier 'ei je 'n veint Hie z'n ola nie 'eit 1" En net liek a-t-'n 't verstoeng, uuter- den meneer van Straelen 'n- groote zucht, die 'oalf 'n schreeuw liekenden en ie stook voorover in d'-ermen van Pier. „Bel Kristenenziële 1" zeiden Pier.- „'El kaerel, wat werk is datzeiden j Janna. „Is 't-'n dóód?" „Dat glok nie 1" zeiden Pier. Ën twint komt er nog a 'n oare vein' an- „Wat is 'ier te doën 'k Docht, 'k mó ok is kieken 1 W1 bluven julder toch ,,'n Dooie veint Izeiden Janna. „Wablie?" zeiden die oare kaerel, ,,'t ls toch gin „'Ouw je moël I" zeiden Pier. „Mae die kun' me tocty nie 'ier laeten leggen, Merien I" „Briengt 'n mae ip. den 'uuzen, Pier," zeiden Janna, „dan kun' me is kieken". „In den 'uuzen Bin jie noe glad nie wies 1 Noe net, da' me ,,'Ouw je moël 1 Ie is nog strontnat okl" (In 't volgende nummer vadder.) Verantwoordelijk voor den inhoudDe hoofd opsteller A. J. Klootê te Goes. - Uitgever i District 14, Zeeland v. d. Nationaal-Sociali»- tïsche Beweging - Verschijnt eenmaal per mnd, Abonnementen buiten Zeeland f 1.50 per jaar. P.V. 1894/16. Gratis verspreiding. K945. Drukkerij Gebrs. Siepman, Goes. t

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Stroom | 1944 | | pagina 4