Aan Engelsch geweld
wordt' paal en perk gesteld
'i teil aeveatur
Afstantmingssatierzoek
DE INVASIE
Dat stemt tot nadenken
VUULE-TON
Het leger van den arbeid
Eca woord van den Jeugdstorm
jpritfe
m.
in aan te
gevolgd
Het diep® monotone, geluid v<
fware bommenwerpers non .de
'Tranktük versshei
van den 6aen Ji
ers traehten de
In van den Atkail
slagvliegtuigen,
bevel van stjdin is Engeland
zworen gang begonnen. Hëfeg
St de slag voor de Vrijheid van
pa; Duitschers strijden daar in
sten grimmigheid, een vastberaden
tfëlc op hun gezichten. Zij weten waar
voor zij vechten.
Zij weten, dat zij alleen in sjaat zijn
dezen vloed ie stuiten. Een hctröe nood-
#Sak, omdat Europa niet mag onder-
tan. Europa, bakermat van alle cul
in Europa, het hart van de wereld,
het oude werelddeel, dat thans bloe
dende wonden vertoont door de Anglo-
Aïtierikaansche luchtterreur. Europa,
dcEt echter sterk genoeg is om dezen
aafival te doorstaan en als overwin
naar uit den strijd te komen.
Wij, de Jeugd, behooren ook tot het
Avondland. Wij hebben ook binding
tót het bloed dat er nu vloeit voor de
béljcherming van Europa. Bloed van
■soTaaten, die weten waarvoor zij strij
den, soldaten die weten, <Jat het onder-
Sten van Europa de ondergang betee-
bent van de Europeesche volkeren, de
ondergang van de cultuur.
Op bevel van Stalin, loopt onze
aartsvijand Engeland thans storm tegen
het machtige bolwerk van Europa.
Onze aartsvijand Engeland, die ons
heeft beknot in onzen handel en onze
Stfheepvaart en vele onzer koloniën
heeft ontstolen.
tegeji de
sn waar-
die nfët "hóljsens aha
jen gebtsfiÉttsraa rteevHn fe worden,
iën er nog steed3 geen vmkgjienoa-
wa^en, die zoo aan de ejjfeögch®
fcte lijUen, dat zij alles wdf KföSf is,
rèeht meenen te moeten praten.
De wreedh^cl waarmee de anglo-
Otpaerikanen zim opgetreden tegen de
Phifsche burgerbevolking ls onbesehrij-
f$!ijk. Zij getuigt van een geestelijke
degeneratie en van een sadisme welke
ie vergelijken is met de perversiteit
vorn de joden en andere semieten.
Niemand hoeft nu aan te tomen met
praatjes, dat het niet de beöoeling is
om de burgerbevolking te treffen. De
féïten, die aan leder bekend zijn, be
wijzen het tegendeel.
En Engeland heeft zich immers voor
het uitbreken van den oorlog voorge-
nomen om in voorkomen^ geval juist
de burgers te terroriseerem
Het was Churchill die in 1937 zei
„Waar zullen in een nieuwen oorlog
de grootste menschenmassa's ie vinden
zijn Natuurlijk in de steden. Dien-"
tengevolge zullen die steden moeten
worden aangevallen."
Moord met" voorbedachten rade dus.
Toen de Führer in 1933 zijn opbouw
van Duitschland^ begon, had dezelfde
Churchill maar èèn gedachte, n.l. ver
nietigen.
In 1933 zei hij„Het moet de bedoe
ling zijn een'bepaalde stad zoolang te
bombardeeren, dat zij grondig.is ver
woest, of in elk geval de zenuwen' van
de arbeiders voldoende zijn gesloopt."
Datzelfde Engeland is een willoos
wéiktuig van den Russischen kolos.
"Dat het verlies van dezen -oorlog
door Dultschlcmd de overwinning betee
kent van het bolsjewisme, is ons allen
duidelijk.
Overal waar de Duitsche troepen
tijdelijk eenig gebied hebben ontruimd,
fdjn onmiddellijk communistische me
thoden ingevoerd. Italiaansche kinde
ren worden weggevoerd, in Rome wap
peren de roode vlaggen, een plan is
in voorbereiding om enkele tienduizen
den Italiaansche mannen en vrouwen
titer Siberië te transporteeren.
Ook in ons land steekt het roode
monster af en toe zijn kop op, getuige
de moorden op hen die zich hadden
ingezet voor het Nationaal-Socialisme,
die zich gegeven hadden voor den
strijd om Germanje.
Kunt gij het wellicht goedkeuren,
Jeugd van Zeeland, dat zij die zieh heb
ben ingezet voor hun ideaal,, voor ons
land, voor hun volk, waartoe ook GIJ
behoort, op laffe wijze vermoord wor
den. Zet Uw oogen wijd open, zooals
wij, opdat ge de gevaren zult onder
kennen van het bolsjewisme, dat zich
er blijkbaar op heeft toegelegd om al
diegenen uit te roeien, wier ideaal het
18 om ons volk weer groot te maken.
„Propaganda", zult ge zeggen.
Inderdaad, „propaganda", en wel
propaganda in den waren zin des
Wtoords, omdat „propaganda" „waar
heid" beteekent.
Wij Jeugdstormers begrijpen waarom
het gaat, evenals de soldaten die tegen
den erfvijand Engeland vechten.
Juist nu behoort ge in onze rijen, hu
la het zaak pal te staan voer de vrij
heid van ons allen, nu, nu wij aan
gevallen worden van alle kanten.
Toont thans een waardig lid van den
Nederlcmdschen Stam te zijn. Strijdt
mee in onze Jeugdorganisatie. Hiermede
bewijst ge dan, zij het niet met het
Wapen in de wrist, maar dan toch door
de geest, een dienst aan ons Vader-
land. J. Q.
Deze speculant heeft zieh echter deer
lijk vergist.
Het Duitsche volk was niet klein te
krijgen door terreur. En laat dit aan
het En^elsche volk gezegd zijnhet
Duitsche volk is niet klein te krijgen,
nooit en te nimmer.
De Puitscher heeft een ideaal, waar
voor.'hij strijdt, het Nationaal-Socialis
me
Wat heeft de Engelschman Niets,
totaal niets 1
Het V 1 doet thans zijn werk. On-
gfcmks herhaalde waarschuwingen van
Duitsche zijde ging Engeland door met
de afschuwelijke terreur met fosfor-,
brand- en brisantbommen tegen de
Duitsche burgerbevolking.
Wie kaatst moet de bal verwachten.
De vergelding is een feit geworden.
'Terwijl duizenden Amerikaansche en
Engelsche soldaten den dood in worden
gestuurd, worden thans hun verbindin
gen, ravitailleering enz. bestookt met
het nieuwe wapen.
Als hierbij ook burgers zullen worden
getroffen, zal men dat in Engeland niet
zoo heel erg vinden, want in het tijd
schrift van de Anglicaansche Kerk
stond immers „Het is een perverse
opvatting van de Christenheid, te mee
nen, dat burgers in oorlogstijd niet
zouden mogen worden gedood."
De jood Duff Cooper schreef in April
1940 in de „Daily Mail" „Wanneer
bij een bomaanval burgers worden ge
dood, dan is dit weliswaar betreurens
waardig, maar men maakt zich aan
geen enkele misdaad schuldig."
Dit nu is de houding van menschen
die denken dat zij Europa moeten be
vrijden.
Waarvan willen zij ons eigenlijk be
vrijden 7
Wij zijn blij, dat wij onder den in
vloed van Engeland uit zijn. Wij willen
vrij zijn, maar dan werkelijk vrij. Vrij
heid door gebondenheid, ons gewaar
borgd door het Ncrttonaal-Socialisme,
dat verpersoonlijkt is in de figuren van
den Führer en den Leider.
idem).
todh Mringu, Sötrr is 'het
armer." Hbi vrouwtje Beijvert zieh om
e Heur, welke toegang geeft tot de
JffiiskcfmeF, te openen. Enkele ®©#en-
Êffiiken later z-lttên wij daarbinnen don
owe aan esnjaaw® houten, tafel. Mijn
vriend, een SS^Êotfenmeister, kende het
vrouwtje reeds. Hij had mij beloofd,
dïtt ik dezen Zondag iets interessants
zou t® hooren krijgen en zoo ben ik
dan nu op bezoek op oen Leüisch®
boerderij. Ongelukkig voor mij spreekt
de. vrouw geen Duitsch, wat wel een
groote uitzondering is, want de meests
Letten spreken deze taal vloeiend. Een
toevallig op bezoek zijnd© nicht uit een
naburig dorpje, zal echter als tolk fun-
geeren, zoodat d® bezwaren weer voor
een groot deel ©verwonnen zijn. Eerst
spreken wij over allerlei dingen; ik
vertel van Holland en vooral van Zee
land, de streek waar ik vandaan kom.
Ik vertel hoe onze boerderijen er uit
zien, wat de voornaamste gewassen
bij ons zijn, enz. De vrouwen luisteren
geïnteresseerd toe. Het is een feit, Ne
derland en dientengevolge de Neder
landers, genieten een groote populari
teit bij de Letten, hetgeen culminéert in
de min of meer groote? in cfp kastjes
van de jongens aanwezige voorraden
spek, boter, eieren enz., waaraan zij
overigens geenszins behoefte hebben,
want we hebben „Verpflegungssatz 2",
hetgeen een prima keuken beteekent.
Onnoodig te zeggen, dat de Holland-
sche SS-Frontarbeiter hier stuk voor stuk
veel zwaarder zijn geworden, ondanks
den onder soms zeer ongunstige weers
gesteldheid en omstandigheden té ver
richten zwaren arbeid. ^Vij gunnen het
den jongens van harte. Onze tis
hiér bijna verricht en waar zullen we
dan tereckt komen Hoe zal het daar
zijn? Maar,genoeg hiervan.
Ik wil het vrouwtje niet kwetsen. Ik
zeg haür b.v. niet, dat de Lettische
boerderijen, wegen, woningen en zoo
vele andere dingen, niet bij die van
Nederland in de schaduw kunnen
staan. Althans, ik zeg dit niet met zoo
veel woorden, doch laat een en ander
wel zoo tusschen.de regels door blij
ken. De vrouwen kijken mij .verbaasd
aan. Neen, zóó hadden ze zich Holland
toch niet voorgesteld.
En dan eindelijk, als het gesprek
even stokt, omdat het vrouwtje ons
groote kopen koffie inschenkt, vraag ik
haar, hoe het op de boerderij is toege
gaan tijdens de Russische bezetting en
hiermede schijn ik wel een zeer gevoe
lige snaar te hebben getroffen. De nicht
brengt mijn vraag met een min of meer
verschrikte uitdrukking op haar gezicht
aan de vrouw over, wier hand plotse
ling zóó sterk begint te beven, dat ze
de koffiekan moet neerzetten. Ze kijkt
mij een poosje aan, waarbij ik bemerk,
dat haar de tranen in de oogen komen.
Of ik me niet heb verwonderd, dat ze
gansch alleen op deze boerderij woont
Inderdaad, daarover had ik me al ver
wonderd. En nu begint het vrouwtje
te vertellen. Haar stem klinkt ietwat
beverig, ze spreekt zacht. Haar oogen
staren nu droef nadenkend in 't haard
vuur. Haar man is jaren geleden al
gestorven. Ze bleef achter met 14 zoons
en dochters, waarvan echter bijna de
helft al getrouwd was, doch welke allen
nog op de boerderij werkzaam waren.
Toen kwamen de Russen. In het begin
waren ze zeer' vriendelijk, maar dat
duurde niet lang. Steeds g^ooter en
steeds brutaler werden hun eischen. Ze
behoefde haar eieren niet te garen, dat
deden de Russen wel voor haar. Het
was niet noodig de varkens te slachten,
de Russen namen ze wel mee. Ten
slotte beschouwden ie zichzelf gewoon
als kind in huis, liepen in en uit, pikten
hier wat mee en daar wdi mee en pas
op, als je iets durfde te zeggen, dan
volgden de vreeselijkste vloeken en
dreigementen. En dan, op een kwaden
dag, verscheen ei een groote auto, een
soort overvalwagen. Russische militai
ren sprongen er uit, grepen haar zoons
en dochters, tot zelfs de jongste zoon
van 12 jaar en de jongste dochter van
15 jaar, en sleurden alles in den wa-
deur Arjaen van Klusdurp
D'r is 'n tied 'ewisi, da je zó mae
nie liek a jf wilden nae Zêêland kust
kommen en da je ok voe Zuud-Beve-
land 'n bewies most èen. Noe, d'r
wazzen d'r oaltied wè, die d'r glad niks
te maeken 'adden, mae deur de be-
moeisels van 'n nichte, die 'etrouwd
was mie 'n zeune van ulder grotte-
voader verrekesvoader, toch zo'n be
wies te pakken kregen en is lekker in
den Zuud-Bevelandschen 'oren des
©vervloeds gqengen grabbelen. En wat
noe meneer de B'ron van Straelen van
Epscheuten uut Den 'Oag 'ier mee-
inaekten zak is-» vertellen. En 't is nog
eusch 'ebeurd okvan de Meie nog
®lf zummers, dan wordt 'et net 'n jaer.
Ze stoerigen dan op 't erf van boer
Pieper in Oetjesbaerspolder en Pieper
zeiden„Noe weet jie 't toch goëd,
'ee Je kun nie missen, a je riedt liek
h 'k uut'eduud èën."
„Jae, Jae," zeiden van Straelen, „ik
zal het wel vinden heur I Het is toch
èlgenlijk maer 'n klein eindje. Enne,
jae, zie je ik moet persé vanaevond
nog in Goes zijn, anders was ik héél
graeg gebleven. Je moet maar denken
„force majeure" hè
„Noe Liek a 't dan 'ezeid is, 'ee I
En de goeie reize, orre, en de groëte-
nisse thuus I
„Jae, en nog vriendelijk dank voor
al het genotene, heur 1 Tot weder-
ziens!"
En meneer van Straelen wupten op
z'n 'ellêênde karre en pendelden wig.
Jn z'n 'óod roenkten nog 'n stik of wat
ouwe klaerentjes, die 'n bie z'n gast-
'eer 'e'droenken.'oa en ie boerden nog
is van de zwaere boere kost, di-d'n in-
'esmuld 'oa. Joa, bie ons in 't land
jffas 't toch mae beter as in» Den 'Oeag
van wege de pot en meneer van Strae
len 'oa' z'n 'artje' is pront op'ehaelen.
En noe trapten ie wee nae ter Goes
en ie floot is 'n mopje bie z'n eigen.
't Weer was voe 't najaar taeméük
goëd 'ewist, nog a dróóge en zó tegen
den ochtend dikkels 'n bitje riem, mae
de koeibêêsten wazzen bekant nog
overal in de weie en dan begriëpen
julder 't wae'.
Mae of 't noe an den tied van 't jaer
lag of an d' ouwe klaerenden doen-
ker viël allemachtoagers gauw en,
kiek, net of 't er 'n bitje damp kwam
opzetten.
Meneer van Straelen trapten as de
weerlicht, wan te was nie oal te best
van 'ezicht. En dan in 'n vremd land
as den doenker voalt en 't wordt dan
nog dampig ok, ja, kiek, dan mó je
toch 'n bitje in de Poël bekend zien,
is 't gin waer?
En die weerlintersche wegt, die in 't
begun rechte was wier zó krom liek
as de^poker van Moe Janna. De mak-
kedam krasten en wupten énder z'n
boan'en en twtnt a-t-'n docht, kaerel,
wat wordt 'et a' doenker en wat wordt
'et dampig, wós 't effetief doenker en
effetief mistig.
Noe kust 'n bekant niks mi ziën en
ja, dir 'oa' je 't'n scherpe bocht in
de wegt en dè neukten meneer van
Straelen kop over gat in de waeter-
gank, mie fiets en ocd. Z'n bril van
z'n tote en op z'n óód d'r in. Kaerel
nog an toé 1 A-t-er in dien tied van 't
jaer nog puten in den dylf 'ezeten
'adden, dan 'ad 'n ze de stupen op. 't
lief 'ejogen I
Ie trok nae 'n stuitje z'n óód uut den
blubber en twint a-t-'n wee vosse locht
rook riëp 'n,,'Elp, 'elp." Mae 'oe-t-'n
ok schreeuwden, d'r kwam gin mensc'n
én ie most z'n eigen d'r wè uufjrokken
of-t-'n wou of nie.
Van eigens kroop 'n d'r an de be-
koaidè kant uut en ie stoeng z'n eigen
'n tochje uut te zwrtteren in de weie
en z'n kunsttanden klepperden van
die-kom-Sa. Z'n bril kwiet en z'n 'oëd
en z'n fiets die zag-t-'n netuurlik ok nie
mi 1 Wat meneer van Straelen op z'n
'oags zeiden, zó tusschen 't klapper
tanden deur. zak mae nie vertellen
't was vrêêd dat 't barre was.
Kust 'n zó bluven staen Deurwêêkt
tot op z'n 'emde, bibberende van de
kouwe, twint 'at de vocht uut z'n
broekspupen leekten Belange nie
fe begost deur de weie te stekkeren
op goëd gelok of, baggerde deur 'n
duif en stook over 'n koeie die lag te
knauwen. Ie klauterden over 'n 'ekken-
dam ert stoeng voe 'n spook liek a-t-'n
docht. Mae 't was 'n paerd, dat er
nae 'n tochtje stille 'estaeii fe'èën, z'n
gat tn d'óogtè gooiden en d'r mie
yen. De tranen, van de vrouw vloeien
nu rijkelijk, haar gezicht is krijl-wii ge
worden. Dit is nu al meer dan 2 jaar
geleden en nooit heelt ze meer iets van
haar kinderen gehoord. „Waarom toch,
waarom toch?" is'het eenige wat ze
nog kan zeggen. „Omdat U met veel
moeite en door hard werken hst een en
ander hebt bijeen gekregen. Ze be-
sohouwen U als kapitalist®, dus als een
vijandin," zegt de nicht. Ja, zoo zal het
Wél zijn. Ik heb diep medelijden met
het vrouwtje. Om althans nog iets te
zeggen, spreek ik woorden van troost
en opper voorzichtig de veronderstel
ling, dat na den oorlog misschien alles
wel weer terecht komt. Aan de wijze,
waarop ze echter hierop reageert, be
merk ik wel, dat zulke woorden hier
weinig meer baten. Wij staan dan
maar op, omdat wij willen weggaan.
„U komt toch nog wel eens terug?"
Natuurlijk, dat beloven wij haar. Nu
„us redsei sjanos" (tot weerziens) dan,
en „sweekie" (de Lettische heilgroet).
Nog.onder den indruk van het ge
hoorde, loop ik naar het kamp terug.
Ik denk aan Nederland, aan Goes. Ik
denk aan den tijd, dat wij nog allen
thuis waren. Ih gedachten zie ik mijn
moeder thuis aan tafel zitten en de
kinderen in- en uitloopen. Een rilling
loopt over mijn rug. Ik zie verschillende
Goesenaren voor me, intellectueelen,
middenstanders, arbeiders. De Russen
beschouwen ze allen als hun vijanden,
want ze loopen niet in lompen, en z'ijn
dus „kapitalist". Ik denk aan al die
ongeloóvige Thomassen, die beweren,
dat het met het Bolsjewisme niet zoo'n
vaart zal loopen. Hoe gaarne zou ik
ze hier een kijkje gunnen, in dezen
door 't Bolsjewisme achtergelaten poel
van 'ellende!
Waarde lezers, het hierboven door
mij geschetste geval staat niet op zich
zelf. Ik ben me! een collega, een in
Riga geboren Hollander, mede geweest
om in deze stad eenige oude kennissen
van hem op te zoeken. Nadat we had-
- den aangebeld op de verschillende
adressen, kwam steevast het antwoord
„Woont hier niet meer, is verschleppt".
Zoo ging het steeds maar door.
En lachen jullie nu maar om dit ver
haal en hopen jullie nu maar braaf op
de overwinning van het Bolsjewisme,
waarmede jullie verlangen naar je
eigen ondergang.-
Wat mij beireft, den Maandagmorgen
na dien Zondag, werd ik door de ka
merwacht om half 6 gewekt. Nog nooit
ben ik zóó vlug van mijn stroozak ge
sprongen en heb ik mijn upiform zóó
vlug aangetrokken. Nog nooit heb ik
een paar sneden kuch zóó vlug. ver
orberd. Toen ik buiten kwam, was het
nog bijna donker. Het vroor 9 graden
en de sneeuw striemde mij in het ge
zicht, mpar ik voelde het niet. Ik zag
alle en maar het gezicht van die oude
Lettische boerin voor me en het ha
merde in mijn hoofd„Dat nooit in
Nederland".
En werkelijk, op dezen kouden, on-
aangenamen morgen, op weg naar het
appèl van half 7, begon ik uit volle
bterst te zingen
„Wij zijn de garde der bevrijders,
Weg slavernij, Neerland weer vrij,
Arbeid en brood voor alle strijders,
Die werken willen, zij aan zij.
Tienduizenden marcheeren,
Maakt voor ons heir ruim baan,
Niets kan de zwarte troepen keeren,
OP, achter MUSSERT aanl" v
En op de verschrikte gezichten van
4 Oekrainers las ik de woorden: „Of
hij is nog steeds dronken van de mar-
ketenterschnapps, óf hij is stapelgek
geworden." SS-Oberbauzugführer
J. M. DE CONINCK,
im Osten.
Kameraden-Leden van het
Nederlandsch Verbond voor
Sibbekunde
Den Leden der Beweging, die lid zijn
van het Nederlandsch Verbond voor
Sibbekunde, wordt verzocht zich onder
opgave van naam en adres aan te
melden bij de Afdeeling Afstammings
onderzoek der N.S.B., Brinklaan 81, te
Apeldooin.
Zcoals in de dagbladen bekend is gemaakt
zijn de zgn. retro-acta en gaardersarr.hicven
van de Rijks- en Gemeentearchieven uit Zee
land, Zuid- en Noord-Holland, uitgezonderd
die van. Amsterdam, overgebracht naar het
Oosten des lands.
uit binnengekomen brieven is het de afdee
ling Afstammingsonderzoek gebleken, dat ver
schillende kameraden uit deze overbrenging de
conclusie hebben getrokken, dat het afstam
mingsonderzoek hierdoor in vele gevallen zeer
moeilijk, ja zelfs onmogelijk zou zijn gemaakt.
Inderdaad kunnen door deze overbrenging
moeilijkheden ontstaan en wel voor'diegenen,
die gegevens van vóór 1811 uit de betrokken
archieven moeten verkrijgen, maar dit neemt
niet weg, dat in de meeste gevallen de ver
langde gegevens toch verkregen kunnen worden.
Degene, die de brochure: „Hoe zoek ik
mijn afstamming tot 1811 uit", aandachtig ge
lezen heeft, zal gezien hebben', dat voor het
verkrijgen van gegevens van vóór 1811 ver
schillende methoden kunnen worden aangewend.
Op blz. .8 van genoemde brochure staat onder
D onder meer, dat de Burgerlijke Standregisters
in tweevoud worden aangehouden en dat de
dubbele exemplaren pit den tijd 38111842
ter bewaring zijn ondergebracht in de provin
ciale Rijksarchiefdepots. Verder staat vermeld,
dat bij een huwelijk bruid en bruidegom af
schriften van hun geboorteacte (van geboor
ten vóór 1811 afschriften van de doopacten)
moeten overleggen en .dat deze afschriften als
bijlagen bij de huwelijksacten bij de Burger-
Iijke Standsregisters^ worden bewaard.
Is dus iemand vóór 1811 geboren en na 1811
gehuwd, dan kan zijn geboortebewijs worden
opgevraagd als bijlage bij zijn huwelijksacte
en wel bij het Rijksarchief, waaronder de plaats
van het huwelijk ressorteert.
Vonden geboorte en huwelijk beiden vóór
1811 plaats, dan kunnen de betreffende gege-
- vens voorlopig niet uit de geëvacueerde ar
chieven verkregen worden.
Uit bovenstaande blijkt, dat heel veel zgn.
onoverkomenlijke bezwaren toch opgelost kun
nen worden.
Voor alle gewenschte inlichtingen betreffen
de het afstammingsonderzoek kan men zich
wenden tot het Districtshoofd Afstammingson
derzoek, Dr. D. A. Felix, p/a. Rijksarchief,
Middelburg.
OPROEP
aan alle zeemansgezinnen
Allen zeemansgezinnen, waarvan de
kostwinner sedert Mei 1940 buitengaats
vertoeft,- wordt verzocht zich schriftelijk
te melden bij de Afdeeling Nteuw-Zee-
wezen. van het Hoofdkwartier der
N.S.B., Nassauplein 7, 's-Gravenhage.
Het Leger van den Arbeid
Trekt zingend aan het werk..
Na jaren van verwardheid
Wordt Nederland weer sterk.
Wij trekken naar de heide,
Hi-ha-heide,
Want op die groote heide,
Daar ligt een taak die wacht.
Wij trekken naar de heide,
Hi-ha-heide,
Want op die groote heide,
Daar ligt een taak die wacht
Het Leger van den Arbeid
Maakt Nederland weer vrij.
Niet langer sloom- en slapheid,
Vandaag beginnen wij.
Wij trekken naar de heide,
Hi-ha-heide,
Want op die groote heide,
Marcheert een nieuw geslacht
Wij trekken naar dé heide,
Hi-ha-heide,
Wctnt op die groote heide,
Marcheert een nieuw geslacht
Het Leger van den Arbeid
Kent slechts den kameraad.
Uit nood en\uit benardheid
Bevrijdt ons slechts de daad
Wij trekken naar de heide,
Hi-ha-heide,
Want op die groote heide,
Is plaats voor iedereen.
Wij trekken naar de heide,
Hi-ha-heide,
Want op die groote heide,
Is plaats voor iedereen.
Keervers
't Leger van Arbeid,
't Leger van Kracht.
woeste sprongen vandeur stekkerden.
Dat was te vee' voe van Straelen. As
de weerlicht spankerden ie wig en
stook mie z'n wezen in 'n doren' aege.
'Oe lange 'at 'n der in 'elege 'eit en
'oe lange 'at 'n weie in, weie uut 'elöó-
pen eit, dat eit 'n zelft nooit 'eweten.
Dat 't twint mie de mist d'r bie zo doen
ker 'eworren was da je gin 'and voe
je-n-oógen mé kust zien, is te begrie-
pen. Onbegriepelik was 't dat 'n op
'n wegelienk uutkomt, die wegelienk
lóópt 'n of, ie komt op 'n grienwegt' en
lóópt mie z'n tote bekant tegen 'n
'uusje. 'n Lot uut de loterië I
Dè stoeng 'n noe en temee, dat 'n
stemmen in den 'uuzen 'oort, begint
er 'n 'ond te blaffen en 'n stik of wat
'oenders begunnen te schreeuwen en
te kaekelen 't was 'n leven of Maerten
trouwden 1 En 'ie zoeken nae 'n deure
om op z'n 'Oags te bellen, mae ie weet
netuurlik nie, dat 'er in d' êêle Poël gin
'uusbelle is. In 't uus zelft 'oort 'n niks
ml. Dan. mer is op de deure boenksen.
Den 'ond maekt 'n spektoakel of-t-'n
van z'n kittek wil vliegen. En dan
kommen cl'r stappen van achter 't 'uus
en d'r komt er één uut den pikkedoen-
ker dichterbie. 't 'Aer op z'* óód staet
steil I ,,'Elp, 'elp I" schreeuwt 'n op
z'n 'Oags.
„Wccblie Klienkt 'r 'n zwaere
stemme bie z'n 'oore, „wat mó jie 'ier
Ei jie 'ier iës te maeken soms?"
,,'Elp, 'elp I Ik ik ben veron
gelukt ik heb in het water gelegen
ik
„Noe, noe, kan ik dl soms wat an
doën? mó je mien dl voe 'èën?"
En twint was:t-er og nog 'n wuui
achterom 'ekommen, dat zeiden „Pier,
is-t-er wat 't Is toch gin
„Ouw je moël, Janna. Ier 'ei je 'n
veint Hie z'n ola nie 'eit 1"
En net liek a-t-'n 't verstoeng, uuter-
den meneer van Straelen 'n- groote
zucht, die 'oalf 'n schreeuw liekenden
en ie stook voorover in d'-ermen van
Pier.
„Bel Kristenenziële 1" zeiden Pier.-
„'El kaerel, wat werk is datzeiden j
Janna. „Is 't-'n dóód?"
„Dat glok nie 1" zeiden Pier.
Ën twint komt er nog a 'n oare vein'
an- „Wat is 'ier te doën 'k Docht,
'k mó ok is kieken 1 W1 bluven julder
toch
,,'n Dooie veint Izeiden Janna.
„Wablie?" zeiden die oare kaerel,
,,'t ls toch gin
„'Ouw je moël I" zeiden Pier. „Mae
die kun' me tocty nie 'ier laeten leggen,
Merien I"
„Briengt 'n mae ip. den 'uuzen, Pier,"
zeiden Janna, „dan kun' me is kieken".
„In den 'uuzen Bin jie noe glad nie
wies 1 Noe net, da' me
,,'Ouw je moël 1 Ie is nog strontnat
okl"
(In 't volgende nummer vadder.)
Verantwoordelijk voor den inhoudDe hoofd
opsteller A. J. Klootê te Goes. - Uitgever i
District 14, Zeeland v. d. Nationaal-Sociali»-
tïsche Beweging - Verschijnt eenmaal per mnd,
Abonnementen buiten Zeeland f 1.50 per jaar.
P.V. 1894/16. Gratis verspreiding. K945.
Drukkerij Gebrs. Siepman, Goes.
t