Belevenissen Aan de terroristen! IN EE MEIDAGEN Eindelijk vrij, maar enkele plaatsen bleven ledig. Het is oorlog in Nederland. In de vroege morgenuren groepen de menschen bijeen en men praat. praat. Dan klinkt de alarmsirene, men snelt naar binnen, maar de voordeur blijft open voor wie. naar binnen wil vluch ten. Voor onze deur is een barricade ge maakt van de in haast opgebroken straat. Soldaten gaan en komen, doen on rustig. Een stralende zon doet alles onwe zenlijk schijnen. De kinderen spelen buiten, zien het bedrijf der militairen aan, zonder besef van de ernst. Als de dag ten einde gaat, komen de treinen met geëvacueerden aan. Onze oudste is op het station om deze droevigen te helpen. Wij beiden hebben de bedden klaar gemaakt en wachten af. Allen willen wij helpen om het hun minder moeilijk te maken, in onze stad is het immers zoo veilig. Geruchten komen tot ons van arres taties, huiszoekingen bij vrienden. Wij zullen niet meer met vrienden samenkomen (jf contact zoeken, het schijnt gevaarlijk. Onze jongen heeft een post bij de luchtbeschermingtelephoon. Zijn post voelt hij als een hem toe vertrouwd pand. Bij thuiskomst brengt hij onrust meegeruchten van ar restaties, verhalen, namen van vrien den. Dan komt hij voorgoed thuis en is ontslagen, zonder opgaaf van redenen. Wij begrijpen.het gevaar nadert. Met dè groote kinderen bespreken wij wat ons kan wachteneen huis zoeking, een verhoor misschien? Maar dan moet er altijd een van hen thuis zijn om op de kleintjes te passen. En in geval van het ergste bespreken we, wat zij moeten doen. Onze oudste jongen zal dan naar onze beste vrienden gaan, die beloof den te allen tijde de kinderen te helpen. Zij zijn niet van politiek verdachte rich ting. Bang Later bleek dat zij bang waren en de jongen ongetroost lieten gaan. Ik voorvoelde dit en heb er ook niet op vertrouwd. Wij wekten de kinderen op om flink te zijn, vertrouwen te hebben. Zij weten, wij zijn ook rustig. Wij zien elkaar in de oogen en gaan in vrede onzen weg. Ons hart kunnen zij niet raken. Nog een' dag gaat voorbij. Voor het huis wordt telkens gescho ten, want ze zijn zenuwachtig door alle waanzin-berichten der radio. Soldaten sloopen de tuinhekjes en maken daarmee de barricade grooter. Een schriksoldaten snellen met het geweer in den aanslag den tuin bin nen. Wij zijn bereid. Maar het is niets zij knielen alleen in den voortuin en staren naar de lucht. Er is niets te zien of te hooren. Gelukkig, de ver wachting die zij hadden van iets wat kon gebeuren, schijnt voorbij. De wacht gaat weer naar de barricade. Een salvo van schoten over den weg 1 De kinderen rennen naar huis. Goddank er gebeurt niets. Ze dachten alleen maar, dat een militaire auto wou doorrijden zonder controle. Twee bleeke soldaten komen er uit, een lui tenant ligt flauw in de auto. Men lacht om de vergissing en het is weer een tijdje rustig. De dag gaaf ten einde. Wij zijn nog thuis. De volgende dag is een stralende zonnedagde kleintjes spelen onbe- zorgd buiten. Alles went, kinderen ver geten in de zonneschijn wat de werke lijkheid eigenlijk is. Onze oudste komt doodmoe van haar nachtdienst bij de geëvacueerden thuis. De jongen gaat, om haar plaats in te nemen. Huiszoeking. Dan plotseling komt het. een open vrachtwagen stópt. Soldaten springen er af en komen met de bajo net vooruit op ons huis toe. Onder bewaking van bajonet en ge weer.... huiszoeking. Och, een schijnbeweging, wij moe ten mee. De kinderen, waar zijn de klein tjes Later bleek, dat de soldaten hen weggejaagd hadden, zij mochten niet in huis. Mijn man mag onze oudste waar schuwen, die diep in slaap is en niet goed wakker wordt. Maar de soldaat achter je laat je niet lang tijd. En dan naar den wagen. De chauf feur-soldaat is een vriendelijk man. Hij pakt het matje uit den gang, daar mag mijn man op zitten. Ik krijg verlof om in de cabine naast den chauffeur te gaan zitten. Mijn man klimt op den wagen, twee man geknield tegenover hem, het ge weer in den aanslag. De ramen staan vol, och, wat deert het Ik voel me onwezenlijk rustig. Dan gaan we rijden, tot ergens weer gestopt wordt. Wij blijven onder be waking en in een huis wordt huiszoe king verricht. Tot ver om ons heen wordt de weg afgezet. De soldaten schreeuwen tegen ieder die nadertverbod om te naderen 1 Wij schieten, levensgevaarlijk Zou de soldaat zelf gelooven, wat hij brult? Een gevangene wordt op den wagen gebracht en we gaan weer verder. We rijden door de stad, stoppen af en toe. Dan moeten wij overstappen op een overvalwagen. Als gunst wordt mij toegestaan naast mijn man te gaan zittenvoor ons, achter en opzij staan de soldaten. Praten mogen wij niet, ons bewegén ook niet. Zij hebben order dan te schieten. In de hoofdstraat moet weer een huiszoeking gedaan worden. De straat wordt met veel lawaai af gezet, wat juist tot kijken lokt. Vensters moeten gesloten zijn. De sergeant ziet ergens een venster open staan. Onwillekeurig kijk ik op. On middellijk klinkt een stem naast mij, die dreigt. Met een glimlach kijk ik weer voor me. Ik voel geen gevaar, heb medelijden met die mannen, die zoo bang voor ons gevangenen zijn. De huiszoeking levert blijkbaar niets op. Onder veel vertoon van beleefd heid laten de bewoners de soldaten uit. En wij gaan weer verder. Nu is het een oude dame, hulpbe hoevend, die gehaald moet worden. Zij blijkt ziek te zijn. Tijdens het luidruchtig vertoon gelijk tevoren in de straat, hoor ik hoe een soldaat zegt„Ze zegt, dat ze ziek is". Een wacht wordt naar haar bed ge stuurd en wij rijden weer. Eindelijk stoppen wij bij een school en moeten uitstappen. In een lokaal gebracht, moeten wij ieder in een hoek van het vertrek gaan staancontact is verder verboden. Na een tijd wachten wordt mijn man naar een naast liggend vertrek geleid en ik zie hem niet meer. Ik word verhoord. Dan moet ik binnenkomen. Een armzalig verhoor. Een brief in mijn bureau gevonden schijnt zeer be- .zwarend te zijn. Het is belachelijk, want ik herken den brief. Ik maak den man attent op zijn fou tieve uitleg van den brief en wil het hem laten zien. Maar neen, ik ben staatsgevaarlijk en mag nergens aan- of bijkomen. Ik begrijp het, zij mogen mij niet vrij laten, er moet nog een huiszoeking gedaan worden.- Zou ik voor den nacht nog naar huis kunnen en waar is mijn man Alles wordt mij afgenomen, zelfs mijn geld mag ik niet houden. Dan wordt ik weggeleid. In een schoollokaal vind ik vele an deren. Allen zwijgen, kijken even ver schrikt, dat er Weer een binnenkomt. Een plaats vooraan wordt mij aange wezen. De soldaten houden hun geweren op ons gericht. Hun bajonet is soms akelig dichtbij. Telkens moet ,ik even glimlachen, het is of een comedie wordt opgevoerd. Eten wordt ons niet verschaft, drin ken mogen wij hebben als wij het be talen. Maar de meesten van ons be zitten niets. Een enkele is van streek, een ander wordt onrustig door de voor haar lig gende bajonet. Zouden ze heusch iets doen? Er wordt ons voorgelezen wat wij mogen, of liever wat wij niet mogen. Dit alles gevolgd door de mededeeling, dat wij bij overtreding onmiddellijk doodgeschoten worden. Satansch plezier. Sommige soldaten hebben een sata nisch plezier in hun macht. Bij de aflossing is een vriendelijk sol daat, hij wil boodschappen medene- men voor ons huis, dan kunnen wij eten bezorgd krijgen, waschgerei en een deken. Wij krabbelden onze adressen op een papiertje. De uren in stilzwijgen duren lang. Om half negen komen soldaten met stroo binnen. Het wordt op den grond neergelegd. De mannen worden weggeleid, wij vrouwen moeten op den grond gaan liggen. Ik bof, de boodschap van den soldaat heeft uitgewerkt dat ik wasch gerei, twee dekens en twee boterham men heb gekregen. Etenslust heb ik niet, ik zal het dus bewaren. De twee dekens hebben het voordeel, dat ik anderen kan helpen. Wij sprei den haar dwarsuit en kunnen nu met ons drieën er opliggen, de tweede dekte ons eenigszins. Van de W.C. in het lokaal mogen wij gebruik maken, terwijl er een sol daat voor op post staat, die na gebruik grondig dit kleine vertrek doorzoekt. Met de bajonet in den rug ga je weer naar je „bed". Wij probeeren -wat stroo onder ons hoofd te schuiven, dan ligt het niet zoo moeilijk. Daar bij iedere beweging dadelijk een geweer op je gericht wordt, lig je maar stilletjes de lange nachturen af te wachten. Een der vrouwen heeft een ontste king aan haar been en kan geen kous of schoen velen. Zij klaagt over kou aan dat been en daar ik naast haar lig, schuif ik wat stroo er over heen. De wacht bij de deur geeft door, dat vannacht deze zaal met vrouwen ge fusilleerd moet worden. Een van ons wordt de angst te machtig. De stakker raakt van streek, steunt en is ziek. Ik neem in gedachten afscheid. Mijn man zal zich wel weer bij de kinderen bevinden. Zij zullen elkaar sterken. Doodschieten is maar kort. Morgen doodgeschoten? Ieder uur komt er iemand, loopt langs de rij liggende vrouwen en schijnt met een groote lantaarn óver ons gezicht. Waartoe dit alles Vertrouwen zij soms hun eigen wacht niet Iedere twee uur wordt de wacht af gelost, wat met veel vertoon van drei gementen geschiedt. Om vijf uur wordt het licht en de verduistering opgeheven. Wij leven nog en ik vraag mij af, of dit de laatste zonsopgang is, die ik zien zal. Wist ik maar of mijn man vrij is ik ben niet bang en geef mij rustig over. Nu moeten wij een voor een opstaan en onze zitplaatsen op de banken weer innemen. Meerdere blijken iets brood te heb ben zoodat wij allemaal iets kunnen krijgen. De wacht staat ons toe het brood te verdeelen. Om ongeveer half zeven wordt mijn naam afgeroepen mag ik gaan vrij 1 Men kijkt mij benijdend na, als ik naar de deur ga. Och, illusie, dat kon ik toch ook wel weten, waarom leefde de hoop even op Een nieuwe schrik.een luitenant vraagt mij waar mijn man is. Gelukkig kan ik rustig antwoorden: hoe zou ik weten waar hij is, men heeft ons beiden toch zelf gehaald. Wat is er gebeurd Men blijkt op een verkeerd adres gezocht te hebben, het is weer in orde en ik wordt weggeleid. Buiten wacht een autobus nauwe lijks ben ik erin, of mijn man wordt ook gebracht. Door het geroes van het vertrek kan ik met mijn man praten. Hij is den nacht thuis geweest, maar vroeg weer uit zijn bed gehaald. De kinderen slie pen nog, hij kon hen nog waarschuwen. De kinderen alleen. De kinderen alleen temidden van die chaos -dat is moeilijk te verwer kenen wij rijden maar. Waar heen Wij praten nog even, maar nu is de aandacht weer op ons gevestigd en wij durven niet meer. De begeleidende militairen blijken, hoewel vrij van dienst, gevraagd te hebben ons te mogen wegbrengen. Grove grappen en onhebbelijkheden zijn niet van de lucht. Je moet eigenlijk medelijden met deze menschen hebben, hun hart is minder vredig dan het onze. Eindelijk een fortwij zien op de plaats reeds vrienden loopen, zij gaan net naar binnen, zij zijn gelucht. Vele oogen achter de kleine venster tjes in de dikke muren kijken wie de nieuwaangekomenen zijn. Het wordt mij even te machtig.... de kinderen De commandant van turi tort is meiy- schelijk, wat zijn wij daar dankbaar voor. Wij krijgen ook behoorlijk eten. Dankbaar voor de houding van den commandant zorgen wij, dat onze plichten goed worden waargenomen. Een vierhonderd menschen zijn er. Een oude beverige professor zoekt moeilijk zijn weg bij hei luchten. Op de plaats steunt zijn vrouw hem, op de zaal zijn kameraden. Een moeder is niet tot bedaren te krijgen. Zij is er met man en baby, twee kinderen van zeven en acht jaar bleven achter op de boerderij, geen mensch in .den omtrek. Een soldaat heeft haar verteld, dat de dijk van dien polder zal worden doorgestoken. Wat zullen die kleinen doen, als het water komt Troost helpt niet veel, wij weten ook niets. Een ander beeld. Mannen en vrouwen worden in een zaal van een kazerne gepropt. Spoedig is het tamelijk vol. Stroo ligt langs den kant, daar kan men slapen. In de hoek staat een emmer, want een W.C. is er niet. De dag gaat langzaam voorbij, bui ten hoort men af en toe schieten, men wordt onrustig. De emmer loopt over, het stroo wordt vuil. Een van de mannen staat op. Willen deze menschen de zoo noodige rust en moed bewaren, dan moet er leiding zijn. Hij beveelt, dat niemand meer van de emmer gebruik mag maken, terwille van de gezondheidstoestand. Hij wekt hen op tot zelfbeheersching. Als de lange nacht ten einde is, weet hij hen te bewegen lichaamsoefe ningen te doeneten wordt niet ver strekt. Een kameraad, nierlijder, klaagt over dorst. Men vraagt om water voor de ziekegeen antwoord. Dan wordt voor het getraliede hek een emmer water neergezet, buiten zijn bereik. De zieke klaagt niet meer, als hij vrij komt is hij ernstig ziek en na eenige weken brengt hij het offer van zijn leven. Het is moeilijk deze menschen zoo verschillend van aard, rustig te hou den. Buiten hooren zij rumoer en het vermeerdert de onrust. Als men een verandering in de hou ding van de wacht bespeurt, leven zij allen op. En dan gaan de deuren open en worden zij vrijgelaten. Een bevrijden de roep klinkt over het plein en zij snellen naar hun dierbaren. Laat ze ons smalen, laat ze ons smaden 1 Ziet dan; hier staan wij, en vragen alleen i Hij die voor recht is en staat voor zijn daden, Kome voor 't licht en weipe den steen. Zijn onze vensters aan scherven geworpen, sluipt ook de haat tusschen steden en dorpen, spuwt men ons pad, en vloekt men ons lot hou van je volk tóch I en hou het op God UitDe Aanroep i Waarom trokken de Duitschers hier binnen? (vervolg) Nog meer redenen voor een inval. ^®e Hollandsche troepen in en rond om Maastricht kregen op 11 November 1939 het bevel om, na de vervulling van hun opdrachten, met gebruikma king van Belgische treinen over Bel gisch gebied naar Zeeland en Brabant uit te wijken. In de tweede helft van October 1939 werd een verplaatsing vrin het zwaar tepunt van de vesting Holland van de kust naar de Grebbelinie vastgesteld. Begin Januari 1940 Werd in de Pfcel, dus ook met front naar het Oosten, een nieuw gevormde divisie en wel de „Peeldivisie" gemeld. Tevens werden in het verlengde van de Grebbelinie en ten zuiden daarvan, twee nieuwe divisies, met het front naar het Oosten gevormd. Aan de eenzijdig tegen Duitschland gerichte maatregelen heeft men sinds dien in wezen niets meer veranderd. De kazematten en versperringen die naar het oosten gericht waren, werden doorloopend versterkt en in aantal ver meerderd, terwijl er aan de kust en aan de zuidgrens, weinig of geen aan dacht werd besteed. In den nacht van 7 op 8 November 1939 werden, zooals in België, ook in Nederland de verloven ingetrokken. Op 11 Januari 1940 en volgende da gen werden op dezelfde wijze ook in Holland weer intrekkingen van verlo ven bevolen en werden versperrings- en veiligheidsmaatregelen aan de Duit- sche grens genomen. Hieruit kan men weer een innige samenwerking tusschen de Generale Staven van Holland en België conclu- deeren. Samenzweringen. Deze samenwerking wordt verder be vestigd door het feit dat op 15 Decem ber 1939 Hollandsche officieren van den Generalen Staf in burger naar Brussel gereisd zijn. Ze hebben daar gelogeerd in het „Palace-hotel". Op 16 Februari 1940 hadden ze in „Savoy" een groof diner, tezamen met Belgische officieren en den daarop volgenden dag hadden besprekingen op het Mi nisterie van Oorlog plaats. Op 12 Januari 1940 kwam het in Breda tot besprekingen tusschen Hol landsche, Belgische, Engelsche en Fransche officieren van den Generalen Staf. Een uit goeden bron verkregen be richt van 9 Februari 1940 meldt, dat ondanks het hiermede niet eens zijn van hooggeplaatste militairen, nog hooger geplaatste Nederlandsche per soonlijkheden tot een spoedig binnen laten van een Geallieerd leger vast besloten bleven. Op 13 April 1940 waren in hotel „Stadt Weimar" ie Rotterdam hooge Engelsche officieren aangekomen, en waaronder een Generaal-majoor, voor besprekingen met de Hollandsche comptabele instanties. De samenwerking van den Holland- schen en Engelschen berichtendienst werd ten overvloede nog eens door een zeer betrouwbaren berichtgever gecon stateerd. Deze meldde op 12 Maart 1940 dat de Hollandsche grenspolitie over de opgaven, die hij voordien in Engeland over zijn reisdoel enz. ge daan had, nauwkeurig onderricht was. Landing der Engelschen. Sedert April 1940 wezen steeds meer teekenen erop dai een landing van Engelsche troepen in ons land voor de deur stond. Reeds op 18 April meldde de Duit- sche marineattaché in Den Haag, dat in den nacht van den 14den op den 15den en van den 15den op den 16den April, vanaf de kust bewegingen van Engelsche schepen bemerkt werden. O.a. werd een groot Engelsch oorlogs schip, varende langs de kust van Hoek van Holland ln de richting van Den Helder, gesignaleerd. Reeds in den nacht van den 13den op den 14den April hadden Britsche torpedojagers in de Hollandsche territoriale wateren ge varen. Begin Mei 1940 kwamen doorloopend meldingen binnen over transportbewe- gingen vanuit de Fransch-Engelsche kanaalhavens naar het noordoosten. Daar het Noorsche strijdtoneel, inge volge de ontruiming door de Geallieer den, voor zulk een troepenvervoer niet meer in aanmerking kwam, was nu de mogelijkheid van een landing in Holland of België van deze en van de uit Noorwegen terugkeerende troepen, in hooge mate waarschijnlijk ge worden. Verder werd op den 3den Mei 1940 het volgende uit Utrecht gemeld „Sinds den 29sten Maart zijn in Utrecht een groot aantal burgers op te merken, bij wie het om Engelsche en Fransche of Belgische officieren gaat. In ieder geval worden ze geregeld be geleid door Hollandsche officiëren. Een groep dezer heeren zijn gisteren in ver schillende auto's uit Utrecht in Ooste lijke richting vertrokken. Ook ditmaal werden ze begeleid door Hollandsche officieren." Het is zeer waarschijnlijk dat het bij de in dit bericht vermelde burgers om Engelsch-Fransche verbindings-officie- ren van het Nederlandsche opperbe vel gaat. Tenslotte mogen wij voor meerdere bewijzen van de samenwerking der Generale Staven van Engeland en Frankrijk met die van Holland verwij zen naar het door het Duitsche Minis terie van Buitenlandsche Zaken uitge geven Witboek No. 5, hetwelk talrijke documenten bevat, waarvan de Duit sche troepen zich, tengevolge van hun vluggen opmarsch, meester konden maken en waaruit zonneklaar blijkt, dat de plannen van de Geallieerden, n.l. het over Belgisch en Nederlandsch grondgebied oprukken naar het Roer gebied, door het ingrijpen van Duitsch land op 10 Mei 1940 werden verijdeld. Is het u duidelijk? Wij geven den lezer nu den raad het „vlammende protest" nog eens over te lezen. Eerstens zal het dan wel aan ieder een duidelijk zijn aan welke zijde men zich aan „voorbeeldelooze schending van de goede trouw en aantasting van wat tusschen beschaafde staten be hoorlijk is" heeft schuldig gemaakt, en ten tweede zal dan blijken, dat men „de angstvallige nauwgezetheid enz." wel mei een zeer groote korrel zout moet nemen. Wij willen besluiten met de hoop uit te spreken, dat dit. artikel aanleiding mag zijn, dat men ons voortaan van vragen, wat of de Duitschers hlei eigenlijk komen doen, wil verschoonen J. M. DE CONINCK.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Stroom | 1941 | | pagina 2