Engeland - onze aartsvijand! agra Een greep uit de vaderlandsche geschiedenis. II. De Engelsche Koning, Kcrrel II, haatte Republiek niet zoo erg als zijn broer, hertog van York, die daarin ge steund werd door den handelsstand. Karei II was wel ontevreden dat de Prins van Oranje niet gedesigneerd was en hij deed mee aan bedreigingen, maar zijn broer, die sterk naar de ka tholieke kerk overhelde en in onze re- publikeinsche regeering een gevaar zag voor de republikeinsche neigingen in Engelan'd, was ons zeer vijandig gezind. Bovendien had deze hertog van York een groote belangstelling voor de En gelsche oorlogsvloot, die hij gaarne met de onze wilde meten. De Engelsche handelskringen waren naijverig op den bloei van onzen han del en twistten zonder einde over ge kaapte schepen. De Oost-Indische Compagnie was te machtig voor hen, maar de West-Indi sche, die kwijnende was, achtten zij een geschikt voorwerp voor hun aan val. Allerlei oude kwesties werden opge haald. Onze gezant, de Zeeuw van Goch, was niet in staat met kracht daartegen op te treden, daarentegen werden de Engelschen in den Haag vertegenwoordigd door den steeds in- trigeerenden Downing. In het Engelsche parlement werd geklaagd over de aanmatiging der Hollanders. Wij hadden echter meer recht tot klagen,daar de Engelschen tot in 1663 gebruik maakten van Portu- geesche kaperbrieven, terwijl de vrede reeds in 1661 gesloten was. Intusschen werd het gerucht steeds sterker dat Karei II een vloot van 20 schepen uitrustte om de Indische re tourvloot op te wachten. Men begon hier een gelijk aantal schepen uit te rusten. Het bericht kwam binnen dat Holmes zich van Goeree en Cabo Verde aan de Westkust van Afrika had meester gemaakt, zoodat de Engelschen daar toen sterker waren dan de Republiek. Holmes werd uitgezonden door de „Royal African Company". De meeste leden van 's konings familie hadden daar aandeelen in en aan het hoofd stond de hertog van York. Deze maatschappij achtte den alleen handel in goud en slaven op de Gui- neesche kust voor Engeland onmisbaar. Er werd heftig op aangedrongen een vloot te zenden ter bescherming van onze West-Indische Compagny. Het was fijnhtor x*i©t mogelijk onze vloot ongemoeid door het Kanaal te krijgen. In het geheim werd op Zaterdag 9 Augustus het besluit genomen om de schepen van De Ruyter, inplaats van het in gereedheid gebrachte eskader van Van Kampen op expeditie te zen den. Te Malaga ontving De Ruyter de brieven. Hij zeilde van Cadix uit en deelde pas later aan zijn kapiteins het doel van den tocht mede. Voor Goeree trof hij 8 Engelsche koopvaarders en 1 oorlogsschip. Op hun vraag oi zij dan niet in vrede waren met Engeland, antwoordde De Ruyter „Ja, wij hebben vrede met Engeland, maar niet met zulk een volk dat de Hollandsche West-Indische Kompagnie haare schepen en forten zoo onrechtmatig en met bedrog heeit benoomen." De Engelschen gaven zich over, ter wijl de Ruyter wel zorgde, dat er geen schip ontkwam. Onze kolonies aangevallen. Intusschen was ook onze kolonie Nieuw-Nederlcmd aangevallen. Deze kolonie lag aan de Oostkust van Noord- Amerika. Van de stichting in 1626 af, hadden de Engelschen hier aanspraak op gemaakt. De Engelschen namen het fort Nieuw- Amsterdam en het overige gebied. De Staten-Generaal protesteerden en De Wit begon te begrijpen, dat het ernst werd. Men zou er toe over moeten gaan om de Engelschen buiten Europa schade te berokkenen. De Engelsche gezant beweerde, dat de Republiek niets omtrent Noord- Amerika kon eischen, zij had er nooit iets mogen bezitten, het was alleen lankmoedigheid dat de West-Indische Compagnie daar geduld was. De Engelschen voelden zich gekrenkt toen ze vernamen waarheen De Ruyter met zijn schepen gegaan was en in den loop van 1665 begon de oorlog. Engeland stond alleen. Wij hadden Frankrijk als bondgenoot, dat poogde ie bemiddelen, maar Engeland wilde daar niet van weten. De Wit hoopte de oorlog te kunnen beperken tot de koloniën. Het nemen van schepen en het gevangenhouden van matrozen, schenen nog geen da den, die noodwendig een oorlog mee brachten. Maar toen in Januari 1665 het be richt kwam dat de Engelschen de Smyma-vloot hadden aangevallen, kreeg Cornelis Evertsen bevel mei de oorlogsvloot in zee te steken. Hij kreeg last alle Engelsche schepen op te brengen. De Oost- en de West- Indische Compagnie kregen opdracht om buiten Europa zooveel mogelijk de Engelschen schade toe te brengen. Maar men handelde voorzichtig, een visschersvloot werd weer losgelaten, omdat de Engelschen nog niet begon nen waren visschers te kapen. De Engelschen meenden dat de Re publiek niet durfde vechten en ver klaarden op 4 Mei den oorlog, op grond van de beledigingen en daden van geweld die de Oost- en West-Indische Compagnie de Engelschen hadden aangedaan. Nog tijdens den eersten Engelschen oorlog waren de Staten al begonnen een goede vloot uit te rusten. Het beroemde schip „de Zeven Pro vinciën" werd gebouwd. Ook de be wapening was door de zorg van Jan de Wit veel verbeterd, en er was over vloed van bemanning. Algemeen werd verwacht dat de Nederlandsche vloot de Engelschen zou overwinnen. Reeds in Mei 1666 waren de Engelschen met 109 schepen in zee gestoken. Op 11 Juni ontmoette Was senaar de vijandelijke vloot. Vanwege den wind draalden zij twee dagen met aanvallendaarna begon de slag bij Lowestoft. Hierin sneuvelde Körtenaer en verlóren wij zeventien schepen. Maar de Hollanders versaagden niet. Nadat de vloot weer in gereede ge bracht was, voer zij onmiddellijk weer uit, daar een retourvloot uit Indië ver wacht werd. Deze had echter zichzelf gered en Was, versterkt met een retourvloot uit de Middellandsche Zee, om Schotland heengevaren. In de Noordzee loerden de Engelschen, daarom liep zij de Noor- sche haven Bergen binnen. De zwaarste schepen werden aan el kaar verbonden voor de haven gelegd en alle kanonnen op den buitenkant geplaatst. Veertien Engelschen opeij- den het vuur, maar werden zoo hevig terugbeschoten, dat zij met verlies van twee schepen en 600 man aftrokken. Den volgenden dag kwam de oor logsvloot onder De Wit in zee en hoe die ook zochten, er was geen Engels man te zien. De Ruyter was intusschen uit West- Indië teruggekeerd. Hij deelde zijn vlaot in drieën onder Cornelis Evertsen, Aeri van Nes en Cornelis Tromp. Den lOen Juni was hij aan de Engelsche kust bij de Hoofden. De vijand kwam al spoedig opzetten en nog in den mor den irsgoii cte vierdaagsche zeeslag. Vierdaagsche zeeslag. In dezen zeeslag sneuvelde Evertsen, De Ruyter zeilde eenige malen om de Engelschen heen en schoot zes schepen van hen in den grond. Met niet rneer dan 28 schepen gingen zij op de vlucht. Ofschoon De Ruyter's vloot geleden had, besloot hij tot de achtervolging. Dicht bij de kust, tusschen de banken begon het gevecht opnieuw en kregen de.Engelschen versterking. Drie malen sloegen de Nederlandsche eskaders door den vijand heen. Waarschijnlijk zou de Engelsche vloot vernietigd zijn geworden, als er niet tegen den avond een dikke mist was opgekomen, waar door men geen scheepslengte van zich af kon zien. Tromp had den dood van zijn vader gewroken, de Engelschen waren bang voor hem en vroegen „of er vijf of zes Trompen op de Nederlandsche vloot waren". Na 19 dagen was onze vloot weer hersteld en gereed om uit te varen, maar het duurde tot het laatst van Juli, eer de Engelschen weer uit de Theems kwamen. Zij hadden 89 schepen onder bevel van Monk, wij beschikten over 88 schepen en fregatten, 19 branders en 10 adviesjachten. Maar de Engelschen waren zeer zwaar gewapend. De Zeeuwen tegen de Engelschen. Op 4 Augustus begon een gevecht tusschen Duinkerken en Noord-Voor land. Jan Evertsen vormde met de Friezen en Zeeuwen de voortocht. Door den zwakken wind was er tus schen hem en de Ruyter een afstand gekomen, die noodlottig werd. Jan Evertsen en de Friesche admi raal Tjerk werden, evenals de vice- admiraal Koenders, doodelijk gewond. Ook De Ruyter werd door de zware Engelsche fregatten aangevallen en kon eindelijk de Vlaamsche banken bereiken, waar hij het nog een tijdlang volhield. De Engelschen durfden hem tusschen de banken niet volgen en gaven de vervolging op. De Engelschen beheerschten de zee en maakten daar gebruik van, door een rooftocht te beginnen. Daarbij werden zij begeleid door twee Neder landers, Stienstra, de verbannen stuur man van het schip van Körtenaer, en Heemskerk, een dergelijk persoon in Engelschen kaperdienst. Heden ten dage ziet men weer der gelijke dingen gebeuren, weer jagen Nederlanders op hun eigen volk, weer helpen de verraders de Engelschen om onze vrijheid te bevechten en ons volk en land onder curateele van Engeland te houden (Opsteller). Zij vielen de koopvaarders in het Vlie aan, twee Nederlandsche oorlog schepen werden verbrand, 140 handels-, schepen ondergingen hetzelfde lot. Bij Terschelling bemachtigden zij nog 12 koopvaarders. Intusschen zond Zeeland een expe ditie uit onder Abraham Krijnsen. Dit gewest had het meeste belang bij de West-Indische Compagnie, die zwaar geleden had door de Engelschen, reeds vóór het uitbreken van den oorlog. Heldhaftige strijd. Zonder veel moeite veroverde zij Paramaribo aan de „wilde kust". (28 Februari 1667). [Vandaar uit werd Suriname beheerscht. Den 5en September liep De Ruyter opnieuw in zee. De vijand ging bij zijn nadering op de vlucht. De Engelschen begonnen nu over vredesonderhandelingen te spreken, maar De Wit had daar geen ooren naar, daar onze vloot op dat oogenblik sterker was dan de Engelsche. Met de uiterste zorg was die weer in gereed heid gebracht. Zijn lang gekoesterd idee om de Engelsche vloot in haar eigen havens aan te pakken, zou uit gevoerd kunnen worden. Temeer daar de stemming in Engeland zeer gedrukt was, als gevolg van de hevige pest ziekte die in den zomer van 1665 Londen teisterde, en den brand van 29 September 1666, die een groot deel der stad vernielde. In Juni vereenigden de vloten van de Maas, Amsterdam en 't Noorder kwartier zich bij Texel. De opdracht was alle schepen die men tegen komt verbranden en zooveel mogelijk schade, ook te land, aanrichten. Den 17en Juni ging de vloot voor de Theems voor anker. Twee dagen later werd het fort Sheerness aangevallen en door de be zetting verlaten. De Medway was af gesloten met een ketting, maar deze 'werd door Van Brakel stukgezeild. De- andere schepen volgden en beschoten de batterijen aan weerszijden van de rivier. Verscheidene groote Engelsche schepen werden vernietigd. Het Zeeuw- sche eskader begon een blokkade voor de Oost- en Zuidkust van Engeland. Evertsen kruiste tusschen Harwich en Theemsmond, Van der Zaen hield den mond bezet, Van Ghent wachtte de Oost-Indiëvaarders op en De Ruyter en De Witt bléven in de rivier. Karei II wilde dadelijk vrede sluiten, maar Jan de Wi&bleef bij zijn gestelde eischen. Alle kwesties over schepen en lan den werden afgedaan. Wij verloren Nieuw-Nederland, maar kregen het rijke Suriname terug. De kwestie van koloniaal bezit werd eveneens opgelost door te bepalen dat ieder zou behouden wat hij vóór 1667 bezat. Na het sluiten van den vrede duurde de oorlogstoestand nog een maand. Over en weer werden nog eenige schepen genomen, de Engelschen durf den zich weer in zee wagen. De Ruyter, De Witt en Van Ghent ontvingen gouden bekers met een voor stelling van den tocht in emaille. De kapiteins kregen, behalve hun buitgel den, nog extra belooningen. Een mooie herder. Een inwoner van Sas van Gent schrijft ons het navolgende Heden, 18-3-41, ben ik naar de cate chisatie geweest. Straks word ik lid maat der Ned. Herv. Kerk. Na afloop kwam het gesprek op verschillende onderwerpen, ook over de N.S.B. De predikant zei: „Als straks Engeland gewonnen heeft, verdrinken vrij de N.S.B.-ers en ik zal ook helpen." Over het werk van de Winterhulp en de Notstandbeihilfe sprekende, zei de predikant: „Het is heel gemakke lijk goed te doen, als je het geld eerst steelt van de Bank." Beschamend. Tot zoover 't zakelijke bericht. Want nu moet het beschamend voor dezen herder zijn, te vernemen, wat zijn catechisant verder schrijft „Laten wij niet met weder-haat ver vuld zijn. Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. De N.S.B. wordt gehaat, gevloekt. Maar laten wij bidden voor onze vijanden. Duitschland wint den oorlog. Laten wij eens veronderstellen, dat het dien niet wint, welnu, dan verdrinken ze me maar. Wij zullen sterven met God en met eer. Wij mogen niet haten. God kent zijn tijd en Hij zal het recht doen zegevieren. Wij overwinnen." Een zeer waardige houding, maar wij zullen toch zorgen, dat deze her der zijn woorden terug neemt, openlijk en volledig. Omschrijving van het begrip „menschenras" In deze tijden van moedwillig of on bewust wanbegrip der vragen waar voor de menschen, levend in den jare 1941, zich zien gesteld, is het een eer ste vereischte dat men de dingen waarover meeningsverschillen heer- schen van te voren duidelijk omschrijft en vaststelt, wil men tot een gedachten- wisseling geraken die eenig nut zal afwerpen. Zoo wordt door een groot gedeelte van ons Nederlandsche Volk in deze dagen het bestaan van een rassen vraagstuk ten eenenmale ontkend, Nog sterker, men wil zelfs het bestaan van verschillende menschenrassen liefst zooveel mogelijk verdoezelen, hoe moeilijk hen dit ook valtwant b.v. de voor ieder zichtbare verschillen tus schen het blanke- en het negerras laten .zich nu eenmaal zelfs door den meest verstokte betooger van de „gelijkwaar digheid aller menschelijke schepselen" niet wegcijferen. Hoe noodzakelijk het is om bij het begrip „menschen-ras" iets langer stil te staan, leerde ons het volgende Een leeraar eener Middelbare school in Plant- en Dierkunde, overigens vol komen te goeder trouw lid der Ned. Unie, dus verbeten anti-Duitsch en anti-Nat. Socialistisch, beweerde niet lang geleden op uiterst verbolgen toon dat hij het bestaan van verschillende menschenrassen ontkende, ja zelfs niet eens kon begrijpen wat die barbaar- sche nationaal socialisten daarmede voorhadden Wanneer zulke menschen over een voor de toekomst zoo uitermate gewich tig vraagstuk een dergelijke onkunde en onwil tot begrip aan den dag leg gen, dan valt het toch zeker niet te verwonderen, dat de groote massa, die nog steeds hoog opziet tegen de „ge leerdheid" uit de afgesloten z.g. demo cratische periode van vrijheid, gelijk heid en broederschap van het bestaan van menschenrassen ook maar iets af weet. Laat staan dat deze massa de politieke maatregelen zou kunnen of willen begrijpen, dié uit het bestaan dezer rasverschillen noodzakelijkerwijs moeten voortvloeien Op dit laatste zullen wij in het ver volg onzer beschouwingen nog her haaldelijk terugkomen. Om evenwel elke mogelijkheid te vermijden dat wij in dit vervolg langs elkaar heenpraten, zullen we eerst een uitstapje maken op het terrein dat door genoemden lee raar in de plant- en dierkunde naar we mogen aannemen toch behoorlijk wordt beheerscht. Daartoe nemen wij voor ons het „Leerboek der Dierkunde" van Thomé-Prins, hetwelk ook thans nog op vele middelbare scholen wordt gebruikt, en wel de tweede druk, uit gave P. Noordhoff - 1916 - Groningen. Vanwege de belangrijkheid voor onze verdere beschouwingen nemen wij daaruit het begin der inleiding van deel 2 in zijn geheel over „De dieren zijn evenals de planten tot grootere en kleinere groepen samen gevoegd. De kleinste groep, welke men meestal aanneemt, is de soort (species). Dieren, welke tot een en dezelfde soort behooren, zijn weliswaar niet absoluut gelijk aan elkaar, maar toch verschil len ze niet meer van elkaar dan de jongen uit hetzelfde nest onderling. Voorbeelden van soorten zijn de vos, de schol, het koolwitje en de aardworm. Soms worden de soorten nog weer on derverdeeld in rassen. Vooral van huisdieren kent men vele rassen, als van honden, kippen enz. Ook bij de in het wild levende dieren komen ras sen voor, vooral bij dieren, welke een groot verbreidingsgebied hebben. Zoo spreekt men van den Kaapschen, den Barbarijschen en den Perzischen leeuw. Hoewel het verschil tusschen een soort en een ras moeilijk aan te geven is, kan men in het algemeen zeggen, dat rassen onderling minder van elkaar verschillen dan de soorten. Ook krijgen de rassen, onderling met elkaar ge kruist, goed ontwikkelde jongen, terwijl de soorten onderling óf niet voortplan ten of jongen krijgen, welke onvrucht baar zijn. Wij zullen ons in dit leer boek zoo goed als niet bezig houden met rassen en ons bepalen tot de soorten." Aan deze aanhaling laten zich ver schillende gevolgtrekkingen vastknoo- pen. 1. Duidelijk wordt hierin vastgesteld dat verschillende diersoorten zijn on derverdeeld in rassen. Voor de bewo ners van onze Zeeuwsche plattelands provincie staat deze bewering overi gens vrijwel gelijk met het intrappen van een open deur, maar waar men in deze tijden van geestelijke verwar ring vrijwel dagelijks kan waarnemen dat men zelfs de meest eenvoudige en voor de hand liggende feiten domweg ontkent of niet zien wil, lijkt het ons gewensehi ook op dit feit nogmaals de nadruk te leggen. Voor groote-stads- menschen is veelal een paard een paard, meer niet. Onze Zeeuwsche boeren evenwel weten beter. Zij zullen zich geen Oldenburger laten aansme ren voor een zwaar Belgisch trekpaard, geen witte leghornkip voor een zware vleeschkip als de Wyandotte, enz. Zij weten dat b.v. paardenrassen niet alleen verschillen in lichaamsbouw, maar vooral ook in karaktereigen schappen 2. Een aiersoort welke in genoemde inleiding van dit leerboek niet ge noemd wordt is de mensch. In een modern leerboek zou men deze wel als zoodanig genoemd zien. Het mensch- dom immers behoort tot de dieren wereld en wel zeer speciaal tot Hoofd- afdeeling I, Gewervelde dieren, Klasse I, de zoogdieren. Het menschdom is niets anders dan een diersoort die zich door bijzondere lichamelijke en karak tereigenschappen van de overige die renwereld onderscheidt. En ook deze diersoort is onderverdeeld in verschil lende menschenrassen. Ook deze ras sen krijgen, „onderling met elkaar ge kruist, goed ontwikkelde jongen" In ons dierkundeboek lezen we dat „ook bij de in het wild levende dieren rassen voorkomen, vooral bij dieren, welke een groot verbreidingsgebied hebben". Men ziet dat dit ook geldt voor de diersoort mensch, ook deze heeft een groot verbreidingsgebied op aarde. Zoo zien wij het blanke ras in hoofdzaak in Europa en Amerika, het zwarte ras in Afrika, het gele ras in Oost-Azië, het bruine ras in Indië, enz. enz. Het Joodsche ras, dat een tusschenras vormt waarover later meer treft men vriiwel overal ter wereld aan. 3. Tot eenzelfde ras nu behooren die dieren en menschen wier eigen schappen vrijwel dezelfde zijn en welker eigenschappen na onderlinge paring weer onveranderd blijken te zijn overgegaan op hun Jongen, resp. kinderen. Ook dit kunnen wij in ons Zeeuw sche boerenland dagelijks met eigen oogen aanschouwenWordt een merrie (Belgisch trekpaard) gedekt door een dito hengst, dan zal het veulen nooit een Oldenburger zijn, op een boerderij, waar alleen witte leghorns loopen zal nooit een kuiken worden uitgebroed dat zich later tot een Wyan dotte zal ontwikkelen maar altijd zullen uit dieren van hetzelfde ras weer jon gen voortkomen met precies dezelfde raseigenschappen. Ook al verschillen deze jongen onderling wel weer op verschillende punten, als grootte, ge wicht, enz. Welnu, precies zoo gaat het met de menschenrassen. Uit een neger en een negerin komt altijd een negerkind, uii een Japanner en een Japaneesche al- tijd een spleetoogje, uit een blonde Germaan met blauwe oogen én oen dito Germaansche vrouw altijd weer een zuiver Germaansch kind en uit een Jood en een Jodin altijd weer een ras echt Jodenkind Wij raden den lezer aan over deze feiten die -toch wel niemand ter wereld zal kunnen ontkennen even diep en ernstig na te denken I Want eigenlijk zijn dit toch waarheden zoo als men pleegt te zeggen „als koeien" en eigenlijk moest toch ieder Neder lander zich hiervan ten volle bewust zijn. Vraag echter eerst Uzelf af of U hierover wel eens heeft nagedacht en dan aan Uw buurman I U zult daarbij bemerken hoe bedroevend weinig ras- bewustzijn U in ons Volk aantreft. En, lezer, dit is heusch geen toevalEven als de schrijver in de inleiding van zijn dierkundeboek opmerkt „dat hij zich zoo goed als niet zal bezighouden met rassen", evenzeer is onze gansche Va derlandsche jeugd sinds geslachten nimmer ervan doordrongen, dat ook zij behoort tot een bepaald ras. „Men" hield dit zelfs voor onbeschaafd, voor on-ChristeHjk, enz. Dat dit geschied is onder Joodschen invloed zullen wij U verder aantoonen. In dit verband nog het volgende. Wat het Leven is weten wij menschen niet, hoe het Heelal, hoe onze Aarde ontstaan is evenmin, hoe de verschil lende planten en dieren daarop geko men zijn zal ook wel immer een raad sel blijven, hoe en waarom de ver schillende soorten en rassen ontstaan zijn ontgaat ten eenenmale aan ons zwak menschelijk denkvermogen. Wij kunnen alleen vaststellen dat alles er isIn onze nietigheid hebben wij ons alleen neer te leggen bij het feit dat God, de Schepper van hemel en van aarde alles geschapen heeft en wel volgens Zijn WilHieruit volgt, dat wanneer wij menschen vaststellen dat er tusschen ons rasverschillen bestaan dit nooit en te nimmer in strijd kan zijn met Gods geboden, dat dit nooit zonde kan zijn. En tevens dat menschelijke maatregelen welke beoogen deze door God gewilde rasverschillen te besten digen om dezelfde redenen nooit zondig kunnen zijn Pastoors, dominee's, ouderlingen enz. die zulks in deze dagen op groote schaal verkondigen zijn of Farizeeërs of eigengereide schriftgeleerden die het verband met God hebben verloren. Ook op dezen kant van het rassen vraagstuk zullen wij in het vervolg nog vaak gelegenheid hebben nader in te gaan, wanneer wij zullen zien, wat, de Bijbel ons hieromtrent te zeggen heeft. De oorlog heeft in Nede het democra de noodzake' omvorming c en Maatsch orde gesteld. Deze steil: met een ge Het komt deze omstelli grondslagen deze gronds maar met vi hebben, wie gaat, zich ti omstandighe of meer korts die een war te scheppen, vaardigheid machten var mocratie op Dat bij eei ning de vos plaats inneei delijk en versneld terr het volk ge van specula in handels- e georganiseer aan hun zeg geeringsposts tegenwoordk Hun doel 1 redelijk mog dige te voorz dat daaraan viel. Daarto op eigen bc ondergeschik ging, dat me waarloosde goedkooper liefst verkwi producten ac de buitenlan der winsten Hieruit mc men, hiervar ting van hs fundament h< crisis ontstac ren- en tui bracht Mer doen en wel onderwerpin< aan de Uni heidswege t Tegen dez< de oude org sche bedrijfs opwerpen, h zien en het was, probee: te redden. Gevange Gevangen waan, gewe: te spelen en welke voor schapen am den zij er sk volks-exploits werd voorigs Ieder, die anders wildi stelsel, dat meer kende, voorbeelden sens in de ken, die wee gens is het i behandeling, cialisten in hoewel zij tc voor het op: voor iederen Ergernis wei Toen kwar de democrat cialisme wij was een dei dat Nationa dat der Voe< Eer en re en den tuinc tionale prod mogelijke, b voortbrengse ten, het zijn Nationaal-So leid uit het f Het boere daarvoor sin ook voor str ■■■■Hi

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Stroom | 1941 | | pagina 2