Engeland - onze aartsvijand!
agra
Een greep uit de vaderlandsche geschiedenis.
II.
De Engelsche Koning, Kcrrel II, haatte
Republiek niet zoo erg als zijn broer,
hertog van York, die daarin ge
steund werd door den handelsstand.
Karei II was wel ontevreden dat de
Prins van Oranje niet gedesigneerd
was en hij deed mee aan bedreigingen,
maar zijn broer, die sterk naar de ka
tholieke kerk overhelde en in onze re-
publikeinsche regeering een gevaar
zag voor de republikeinsche neigingen
in Engelan'd, was ons zeer vijandig
gezind.
Bovendien had deze hertog van York
een groote belangstelling voor de En
gelsche oorlogsvloot, die hij gaarne
met de onze wilde meten.
De Engelsche handelskringen waren
naijverig op den bloei van onzen han
del en twistten zonder einde over ge
kaapte schepen.
De Oost-Indische Compagnie was te
machtig voor hen, maar de West-Indi
sche, die kwijnende was, achtten zij
een geschikt voorwerp voor hun aan
val.
Allerlei oude kwesties werden opge
haald. Onze gezant, de Zeeuw van
Goch, was niet in staat met kracht
daartegen op te treden, daarentegen
werden de Engelschen in den Haag
vertegenwoordigd door den steeds in-
trigeerenden Downing.
In het Engelsche parlement werd
geklaagd over de aanmatiging der
Hollanders. Wij hadden echter meer
recht tot klagen,daar de Engelschen tot
in 1663 gebruik maakten van Portu-
geesche kaperbrieven, terwijl de vrede
reeds in 1661 gesloten was.
Intusschen werd het gerucht steeds
sterker dat Karei II een vloot van 20
schepen uitrustte om de Indische re
tourvloot op te wachten.
Men begon hier een gelijk aantal
schepen uit te rusten. Het bericht kwam
binnen dat Holmes zich van Goeree
en Cabo Verde aan de Westkust van
Afrika had meester gemaakt, zoodat de
Engelschen daar toen sterker waren
dan de Republiek.
Holmes werd uitgezonden door de
„Royal African Company". De meeste
leden van 's konings familie hadden
daar aandeelen in en aan het hoofd
stond de hertog van York.
Deze maatschappij achtte den alleen
handel in goud en slaven op de Gui-
neesche kust voor Engeland onmisbaar.
Er werd heftig op aangedrongen een
vloot te zenden ter bescherming van
onze West-Indische Compagny. Het
was fijnhtor x*i©t mogelijk onze vloot
ongemoeid door het Kanaal te krijgen.
In het geheim werd op Zaterdag 9
Augustus het besluit genomen om de
schepen van De Ruyter, inplaats van
het in gereedheid gebrachte eskader
van Van Kampen op expeditie te zen
den. Te Malaga ontving De Ruyter de
brieven. Hij zeilde van Cadix uit en
deelde pas later aan zijn kapiteins het
doel van den tocht mede.
Voor Goeree trof hij 8 Engelsche
koopvaarders en 1 oorlogsschip. Op
hun vraag oi zij dan niet in vrede
waren met Engeland, antwoordde De
Ruyter „Ja, wij hebben vrede met
Engeland, maar niet met zulk een volk
dat de Hollandsche West-Indische
Kompagnie haare schepen en forten
zoo onrechtmatig en met bedrog heeit
benoomen."
De Engelschen gaven zich over, ter
wijl de Ruyter wel zorgde, dat er geen
schip ontkwam.
Onze kolonies aangevallen.
Intusschen was ook onze kolonie
Nieuw-Nederlcmd aangevallen. Deze
kolonie lag aan de Oostkust van Noord-
Amerika. Van de stichting in 1626 af,
hadden de Engelschen hier aanspraak
op gemaakt.
De Engelschen namen het fort Nieuw-
Amsterdam en het overige gebied.
De Staten-Generaal protesteerden en
De Wit begon te begrijpen, dat het
ernst werd. Men zou er toe over moeten
gaan om de Engelschen buiten Europa
schade te berokkenen.
De Engelsche gezant beweerde, dat
de Republiek niets omtrent Noord-
Amerika kon eischen, zij had er nooit
iets mogen bezitten, het was alleen
lankmoedigheid dat de West-Indische
Compagnie daar geduld was.
De Engelschen voelden zich gekrenkt
toen ze vernamen waarheen De Ruyter
met zijn schepen gegaan was en in
den loop van 1665 begon de oorlog.
Engeland stond alleen. Wij hadden
Frankrijk als bondgenoot, dat poogde
ie bemiddelen, maar Engeland wilde
daar niet van weten.
De Wit hoopte de oorlog te kunnen
beperken tot de koloniën. Het nemen
van schepen en het gevangenhouden
van matrozen, schenen nog geen da
den, die noodwendig een oorlog mee
brachten.
Maar toen in Januari 1665 het be
richt kwam dat de Engelschen de
Smyma-vloot hadden aangevallen,
kreeg Cornelis Evertsen bevel mei de
oorlogsvloot in zee te steken.
Hij kreeg last alle Engelsche schepen
op te brengen. De Oost- en de West-
Indische Compagnie kregen opdracht
om buiten Europa zooveel mogelijk de
Engelschen schade toe te brengen.
Maar men handelde voorzichtig, een
visschersvloot werd weer losgelaten,
omdat de Engelschen nog niet begon
nen waren visschers te kapen.
De Engelschen meenden dat de Re
publiek niet durfde vechten en ver
klaarden op 4 Mei den oorlog, op grond
van de beledigingen en daden van
geweld die de Oost- en West-Indische
Compagnie de Engelschen hadden
aangedaan. Nog tijdens den eersten
Engelschen oorlog waren de Staten al
begonnen een goede vloot uit te rusten.
Het beroemde schip „de Zeven Pro
vinciën" werd gebouwd. Ook de be
wapening was door de zorg van Jan
de Wit veel verbeterd, en er was over
vloed van bemanning.
Algemeen werd verwacht dat de
Nederlandsche vloot de Engelschen zou
overwinnen. Reeds in Mei 1666 waren
de Engelschen met 109 schepen in zee
gestoken. Op 11 Juni ontmoette Was
senaar de vijandelijke vloot. Vanwege
den wind draalden zij twee dagen met
aanvallendaarna begon de slag bij
Lowestoft. Hierin sneuvelde Körtenaer
en verlóren wij zeventien schepen.
Maar de Hollanders versaagden niet.
Nadat de vloot weer in gereede ge
bracht was, voer zij onmiddellijk weer
uit, daar een retourvloot uit Indië ver
wacht werd.
Deze had echter zichzelf gered en
Was, versterkt met een retourvloot uit
de Middellandsche Zee, om Schotland
heengevaren. In de Noordzee loerden
de Engelschen, daarom liep zij de Noor-
sche haven Bergen binnen.
De zwaarste schepen werden aan el
kaar verbonden voor de haven gelegd
en alle kanonnen op den buitenkant
geplaatst. Veertien Engelschen opeij-
den het vuur, maar werden zoo hevig
terugbeschoten, dat zij met verlies van
twee schepen en 600 man aftrokken.
Den volgenden dag kwam de oor
logsvloot onder De Wit in zee en hoe
die ook zochten, er was geen Engels
man te zien.
De Ruyter was intusschen uit West-
Indië teruggekeerd. Hij deelde zijn
vlaot in drieën onder Cornelis Evertsen,
Aeri van Nes en Cornelis Tromp. Den
lOen Juni was hij aan de Engelsche
kust bij de Hoofden. De vijand kwam
al spoedig opzetten en nog in den mor
den irsgoii cte vierdaagsche zeeslag.
Vierdaagsche zeeslag.
In dezen zeeslag sneuvelde Evertsen,
De Ruyter zeilde eenige malen om de
Engelschen heen en schoot zes schepen
van hen in den grond. Met niet rneer
dan 28 schepen gingen zij op de vlucht.
Ofschoon De Ruyter's vloot geleden
had, besloot hij tot de achtervolging.
Dicht bij de kust, tusschen de banken
begon het gevecht opnieuw en kregen
de.Engelschen versterking. Drie malen
sloegen de Nederlandsche eskaders
door den vijand heen. Waarschijnlijk
zou de Engelsche vloot vernietigd zijn
geworden, als er niet tegen den avond
een dikke mist was opgekomen, waar
door men geen scheepslengte van zich
af kon zien.
Tromp had den dood van zijn vader
gewroken, de Engelschen waren bang
voor hem en vroegen „of er vijf of zes
Trompen op de Nederlandsche vloot
waren".
Na 19 dagen was onze vloot weer
hersteld en gereed om uit te varen,
maar het duurde tot het laatst van Juli,
eer de Engelschen weer uit de Theems
kwamen.
Zij hadden 89 schepen onder bevel
van Monk, wij beschikten over 88
schepen en fregatten, 19 branders en
10 adviesjachten. Maar de Engelschen
waren zeer zwaar gewapend.
De Zeeuwen tegen de Engelschen.
Op 4 Augustus begon een gevecht
tusschen Duinkerken en Noord-Voor
land. Jan Evertsen vormde met de
Friezen en Zeeuwen de voortocht.
Door den zwakken wind was er tus
schen hem en de Ruyter een afstand
gekomen, die noodlottig werd.
Jan Evertsen en de Friesche admi
raal Tjerk werden, evenals de vice-
admiraal Koenders, doodelijk gewond.
Ook De Ruyter werd door de zware
Engelsche fregatten aangevallen en
kon eindelijk de Vlaamsche banken
bereiken, waar hij het nog een tijdlang
volhield. De Engelschen durfden hem
tusschen de banken niet volgen en
gaven de vervolging op.
De Engelschen beheerschten de zee
en maakten daar gebruik van, door
een rooftocht te beginnen. Daarbij
werden zij begeleid door twee Neder
landers, Stienstra, de verbannen stuur
man van het schip van Körtenaer, en
Heemskerk, een dergelijk persoon in
Engelschen kaperdienst.
Heden ten dage ziet men weer der
gelijke dingen gebeuren, weer jagen
Nederlanders op hun eigen volk, weer
helpen de verraders de Engelschen om
onze vrijheid te bevechten en ons volk
en land onder curateele van Engeland
te houden (Opsteller).
Zij vielen de koopvaarders in het
Vlie aan, twee Nederlandsche oorlog
schepen werden verbrand, 140 handels-,
schepen ondergingen hetzelfde lot. Bij
Terschelling bemachtigden zij nog 12
koopvaarders.
Intusschen zond Zeeland een expe
ditie uit onder Abraham Krijnsen. Dit
gewest had het meeste belang bij de
West-Indische Compagnie, die zwaar
geleden had door de Engelschen, reeds
vóór het uitbreken van den oorlog.
Heldhaftige strijd.
Zonder veel moeite veroverde zij
Paramaribo aan de „wilde kust". (28
Februari 1667). [Vandaar uit werd
Suriname beheerscht.
Den 5en September liep De Ruyter
opnieuw in zee. De vijand ging bij
zijn nadering op de vlucht.
De Engelschen begonnen nu over
vredesonderhandelingen te spreken,
maar De Wit had daar geen ooren
naar, daar onze vloot op dat oogenblik
sterker was dan de Engelsche. Met de
uiterste zorg was die weer in gereed
heid gebracht. Zijn lang gekoesterd
idee om de Engelsche vloot in haar
eigen havens aan te pakken, zou uit
gevoerd kunnen worden. Temeer daar
de stemming in Engeland zeer gedrukt
was, als gevolg van de hevige pest
ziekte die in den zomer van 1665
Londen teisterde, en den brand van
29 September 1666, die een groot
deel der stad vernielde.
In Juni vereenigden de vloten van
de Maas, Amsterdam en 't Noorder
kwartier zich bij Texel. De opdracht
was alle schepen die men tegen
komt verbranden en zooveel mogelijk
schade, ook te land, aanrichten.
Den 17en Juni ging de vloot voor de
Theems voor anker.
Twee dagen later werd het fort
Sheerness aangevallen en door de be
zetting verlaten. De Medway was af
gesloten met een ketting, maar deze
'werd door Van Brakel stukgezeild. De-
andere schepen volgden en beschoten
de batterijen aan weerszijden van de
rivier. Verscheidene groote Engelsche
schepen werden vernietigd. Het Zeeuw-
sche eskader begon een blokkade voor
de Oost- en Zuidkust van Engeland.
Evertsen kruiste tusschen Harwich en
Theemsmond, Van der Zaen hield den
mond bezet, Van Ghent wachtte de
Oost-Indiëvaarders op en De Ruyter
en De Witt bléven in de rivier.
Karei II wilde dadelijk vrede sluiten,
maar Jan de Wi&bleef bij zijn gestelde
eischen.
Alle kwesties over schepen en lan
den werden afgedaan. Wij verloren
Nieuw-Nederland, maar kregen het
rijke Suriname terug.
De kwestie van koloniaal bezit werd
eveneens opgelost door te bepalen dat
ieder zou behouden wat hij vóór 1667
bezat.
Na het sluiten van den vrede duurde
de oorlogstoestand nog een maand.
Over en weer werden nog eenige
schepen genomen, de Engelschen durf
den zich weer in zee wagen.
De Ruyter, De Witt en Van Ghent
ontvingen gouden bekers met een voor
stelling van den tocht in emaille. De
kapiteins kregen, behalve hun buitgel
den, nog extra belooningen.
Een mooie herder.
Een inwoner van Sas van Gent
schrijft ons het navolgende
Heden, 18-3-41, ben ik naar de cate
chisatie geweest. Straks word ik lid
maat der Ned. Herv. Kerk. Na afloop
kwam het gesprek op verschillende
onderwerpen, ook over de N.S.B. De
predikant zei: „Als straks Engeland
gewonnen heeft, verdrinken vrij de
N.S.B.-ers en ik zal ook helpen."
Over het werk van de Winterhulp
en de Notstandbeihilfe sprekende, zei
de predikant: „Het is heel gemakke
lijk goed te doen, als je het geld eerst
steelt van de Bank."
Beschamend.
Tot zoover 't zakelijke bericht. Want
nu moet het beschamend voor dezen
herder zijn, te vernemen, wat zijn
catechisant verder schrijft
„Laten wij niet met weder-haat ver
vuld zijn. Vader, vergeef het hun,
want zij weten niet wat zij doen. De
N.S.B. wordt gehaat, gevloekt. Maar
laten wij bidden voor onze vijanden.
Duitschland wint den oorlog. Laten wij
eens veronderstellen, dat het dien niet
wint, welnu, dan verdrinken ze me
maar. Wij zullen sterven met God en
met eer. Wij mogen niet haten. God
kent zijn tijd en Hij zal het recht doen
zegevieren. Wij overwinnen."
Een zeer waardige houding, maar
wij zullen toch zorgen, dat deze her
der zijn woorden terug neemt, openlijk
en volledig.
Omschrijving van het begrip
„menschenras"
In deze tijden van moedwillig of on
bewust wanbegrip der vragen waar
voor de menschen, levend in den jare
1941, zich zien gesteld, is het een eer
ste vereischte dat men de dingen
waarover meeningsverschillen heer-
schen van te voren duidelijk omschrijft
en vaststelt, wil men tot een gedachten-
wisseling geraken die eenig nut zal
afwerpen.
Zoo wordt door een groot gedeelte
van ons Nederlandsche Volk in deze
dagen het bestaan van een rassen
vraagstuk ten eenenmale ontkend, Nog
sterker, men wil zelfs het bestaan van
verschillende menschenrassen liefst
zooveel mogelijk verdoezelen, hoe
moeilijk hen dit ook valtwant b.v.
de voor ieder zichtbare verschillen tus
schen het blanke- en het negerras laten
.zich nu eenmaal zelfs door den meest
verstokte betooger van de „gelijkwaar
digheid aller menschelijke schepselen"
niet wegcijferen.
Hoe noodzakelijk het is om bij het
begrip „menschen-ras" iets langer stil
te staan, leerde ons het volgende
Een leeraar eener Middelbare school
in Plant- en Dierkunde, overigens vol
komen te goeder trouw lid der Ned.
Unie, dus verbeten anti-Duitsch en
anti-Nat. Socialistisch, beweerde niet
lang geleden op uiterst verbolgen toon
dat hij het bestaan van verschillende
menschenrassen ontkende, ja zelfs niet
eens kon begrijpen wat die barbaar-
sche nationaal socialisten daarmede
voorhadden
Wanneer zulke menschen over een
voor de toekomst zoo uitermate gewich
tig vraagstuk een dergelijke onkunde
en onwil tot begrip aan den dag leg
gen, dan valt het toch zeker niet te
verwonderen, dat de groote massa, die
nog steeds hoog opziet tegen de „ge
leerdheid" uit de afgesloten z.g. demo
cratische periode van vrijheid, gelijk
heid en broederschap van het bestaan
van menschenrassen ook maar iets af
weet. Laat staan dat deze massa de
politieke maatregelen zou kunnen of
willen begrijpen, dié uit het bestaan
dezer rasverschillen noodzakelijkerwijs
moeten voortvloeien
Op dit laatste zullen wij in het ver
volg onzer beschouwingen nog her
haaldelijk terugkomen. Om evenwel
elke mogelijkheid te vermijden dat wij
in dit vervolg langs elkaar heenpraten,
zullen we eerst een uitstapje maken
op het terrein dat door genoemden lee
raar in de plant- en dierkunde naar
we mogen aannemen toch behoorlijk
wordt beheerscht. Daartoe nemen wij
voor ons het „Leerboek der Dierkunde"
van Thomé-Prins, hetwelk ook thans
nog op vele middelbare scholen wordt
gebruikt, en wel de tweede druk, uit
gave P. Noordhoff - 1916 - Groningen.
Vanwege de belangrijkheid voor onze
verdere beschouwingen nemen wij
daaruit het begin der inleiding van
deel 2 in zijn geheel over
„De dieren zijn evenals de planten
tot grootere en kleinere groepen samen
gevoegd. De kleinste groep, welke men
meestal aanneemt, is de soort (species).
Dieren, welke tot een en dezelfde soort
behooren, zijn weliswaar niet absoluut
gelijk aan elkaar, maar toch verschil
len ze niet meer van elkaar dan de
jongen uit hetzelfde nest onderling.
Voorbeelden van soorten zijn de vos,
de schol, het koolwitje en de aardworm.
Soms worden de soorten nog weer on
derverdeeld in rassen. Vooral van
huisdieren kent men vele rassen, als
van honden, kippen enz. Ook bij de
in het wild levende dieren komen ras
sen voor, vooral bij dieren, welke een
groot verbreidingsgebied hebben. Zoo
spreekt men van den Kaapschen, den
Barbarijschen en den Perzischen leeuw.
Hoewel het verschil tusschen een soort
en een ras moeilijk aan te geven is,
kan men in het algemeen zeggen, dat
rassen onderling minder van elkaar
verschillen dan de soorten. Ook krijgen
de rassen, onderling met elkaar ge
kruist, goed ontwikkelde jongen, terwijl
de soorten onderling óf niet voortplan
ten of jongen krijgen, welke onvrucht
baar zijn. Wij zullen ons in dit leer
boek zoo goed als niet bezig houden
met rassen en ons bepalen tot de
soorten."
Aan deze aanhaling laten zich ver
schillende gevolgtrekkingen vastknoo-
pen.
1. Duidelijk wordt hierin vastgesteld
dat verschillende diersoorten zijn on
derverdeeld in rassen. Voor de bewo
ners van onze Zeeuwsche plattelands
provincie staat deze bewering overi
gens vrijwel gelijk met het intrappen
van een open deur, maar waar men
in deze tijden van geestelijke verwar
ring vrijwel dagelijks kan waarnemen
dat men zelfs de meest eenvoudige en
voor de hand liggende feiten domweg
ontkent of niet zien wil, lijkt het ons
gewensehi ook op dit feit nogmaals de
nadruk te leggen. Voor groote-stads-
menschen is veelal een paard
een paard, meer niet. Onze Zeeuwsche
boeren evenwel weten beter. Zij zullen
zich geen Oldenburger laten aansme
ren voor een zwaar Belgisch trekpaard,
geen witte leghornkip voor een zware
vleeschkip als de Wyandotte, enz. Zij
weten dat b.v. paardenrassen niet
alleen verschillen in lichaamsbouw,
maar vooral ook in karaktereigen
schappen
2. Een aiersoort welke in genoemde
inleiding van dit leerboek niet ge
noemd wordt is de mensch. In een
modern leerboek zou men deze wel als
zoodanig genoemd zien. Het mensch-
dom immers behoort tot de dieren
wereld en wel zeer speciaal tot Hoofd-
afdeeling I, Gewervelde dieren, Klasse
I, de zoogdieren. Het menschdom is
niets anders dan een diersoort die zich
door bijzondere lichamelijke en karak
tereigenschappen van de overige die
renwereld onderscheidt. En ook deze
diersoort is onderverdeeld in verschil
lende menschenrassen. Ook deze ras
sen krijgen, „onderling met elkaar ge
kruist, goed ontwikkelde jongen"
In ons dierkundeboek lezen we dat
„ook bij de in het wild levende dieren
rassen voorkomen, vooral bij dieren,
welke een groot verbreidingsgebied
hebben". Men ziet dat dit ook geldt
voor de diersoort mensch, ook deze
heeft een groot verbreidingsgebied op
aarde. Zoo zien wij het blanke ras
in hoofdzaak in Europa en Amerika,
het zwarte ras in Afrika, het gele ras
in Oost-Azië, het bruine ras in Indië,
enz. enz. Het Joodsche ras, dat een
tusschenras vormt waarover later
meer treft men vriiwel overal ter
wereld aan.
3. Tot eenzelfde ras nu behooren
die dieren en menschen wier eigen
schappen vrijwel dezelfde zijn en
welker eigenschappen na onderlinge
paring weer onveranderd blijken te
zijn overgegaan op hun Jongen, resp.
kinderen.
Ook dit kunnen wij in ons Zeeuw
sche boerenland dagelijks met eigen
oogen aanschouwenWordt een
merrie (Belgisch trekpaard) gedekt door
een dito hengst, dan zal het veulen
nooit een Oldenburger zijn, op een
boerderij, waar alleen witte leghorns
loopen zal nooit een kuiken worden
uitgebroed dat zich later tot een Wyan
dotte zal ontwikkelen maar altijd zullen
uit dieren van hetzelfde ras weer jon
gen voortkomen met precies dezelfde
raseigenschappen. Ook al verschillen
deze jongen onderling wel weer op
verschillende punten, als grootte, ge
wicht, enz.
Welnu, precies zoo gaat het met de
menschenrassen. Uit een neger en een
negerin komt altijd een negerkind, uii
een Japanner en een Japaneesche al-
tijd een spleetoogje, uit een blonde
Germaan met blauwe oogen én oen
dito Germaansche vrouw altijd weer
een zuiver Germaansch kind en uit een
Jood en een Jodin altijd weer een ras
echt Jodenkind
Wij raden den lezer aan over deze
feiten die -toch wel niemand ter
wereld zal kunnen ontkennen even
diep en ernstig na te denken I Want
eigenlijk zijn dit toch waarheden zoo
als men pleegt te zeggen „als koeien"
en eigenlijk moest toch ieder Neder
lander zich hiervan ten volle bewust
zijn. Vraag echter eerst Uzelf af of U
hierover wel eens heeft nagedacht en
dan aan Uw buurman I U zult daarbij
bemerken hoe bedroevend weinig ras-
bewustzijn U in ons Volk aantreft. En,
lezer, dit is heusch geen toevalEven
als de schrijver in de inleiding van zijn
dierkundeboek opmerkt „dat hij zich
zoo goed als niet zal bezighouden met
rassen", evenzeer is onze gansche Va
derlandsche jeugd sinds geslachten
nimmer ervan doordrongen, dat ook zij
behoort tot een bepaald ras. „Men"
hield dit zelfs voor onbeschaafd, voor
on-ChristeHjk, enz. Dat dit geschied is
onder Joodschen invloed zullen wij U
verder aantoonen.
In dit verband nog het volgende.
Wat het Leven is weten wij menschen
niet, hoe het Heelal, hoe onze Aarde
ontstaan is evenmin, hoe de verschil
lende planten en dieren daarop geko
men zijn zal ook wel immer een raad
sel blijven, hoe en waarom de ver
schillende soorten en rassen ontstaan
zijn ontgaat ten eenenmale aan ons
zwak menschelijk denkvermogen. Wij
kunnen alleen vaststellen dat alles er
isIn onze nietigheid hebben wij ons
alleen neer te leggen bij het feit dat
God, de Schepper van hemel en van
aarde alles geschapen heeft en wel
volgens Zijn WilHieruit volgt, dat
wanneer wij menschen vaststellen dat
er tusschen ons rasverschillen bestaan
dit nooit en te nimmer in strijd kan zijn
met Gods geboden, dat dit nooit zonde
kan zijn. En tevens dat menschelijke
maatregelen welke beoogen deze door
God gewilde rasverschillen te besten
digen om dezelfde redenen nooit zondig
kunnen zijn
Pastoors, dominee's, ouderlingen enz.
die zulks in deze dagen op groote
schaal verkondigen zijn of Farizeeërs
of eigengereide schriftgeleerden die het
verband met God hebben verloren.
Ook op dezen kant van het rassen
vraagstuk zullen wij in het vervolg
nog vaak gelegenheid hebben nader
in te gaan, wanneer wij zullen zien,
wat, de Bijbel ons hieromtrent te zeggen
heeft.
De oorlog
heeft in Nede
het democra
de noodzake'
omvorming c
en Maatsch
orde gesteld.
Deze steil:
met een ge
Het komt
deze omstelli
grondslagen
deze gronds
maar met vi
hebben, wie
gaat, zich ti
omstandighe
of meer korts
die een war
te scheppen,
vaardigheid
machten var
mocratie op
Dat bij eei
ning de vos
plaats inneei
delijk en
versneld terr
het volk ge
van specula
in handels- e
georganiseer
aan hun zeg
geeringsposts
tegenwoordk
Hun doel 1
redelijk mog
dige te voorz
dat daaraan
viel. Daarto
op eigen bc
ondergeschik
ging, dat me
waarloosde
goedkooper
liefst verkwi
producten ac
de buitenlan
der winsten
Hieruit mc
men, hiervar
ting van hs
fundament h<
crisis ontstac
ren- en tui
bracht Mer
doen en wel
onderwerpin<
aan de Uni
heidswege t
Tegen dez<
de oude org
sche bedrijfs
opwerpen, h
zien en het
was, probee:
te redden.
Gevange
Gevangen
waan, gewe:
te spelen en
welke voor
schapen am
den zij er sk
volks-exploits
werd voorigs
Ieder, die
anders wildi
stelsel, dat
meer kende,
voorbeelden
sens in de
ken, die wee
gens is het i
behandeling,
cialisten in
hoewel zij tc
voor het op:
voor iederen
Ergernis wei
Toen kwar
de democrat
cialisme wij
was een dei
dat Nationa
dat der Voe<
Eer en re
en den tuinc
tionale prod
mogelijke, b
voortbrengse
ten, het zijn
Nationaal-So
leid uit het f
Het boere
daarvoor sin
ook voor str
■■■■Hi