Machteloos als gekooide
leeuwen in de duisternis
mm
DONDERDAG 8 DECEMBER 1994
I NR 25685
Dorpelingen worden
verplicht langs de verse
graven te lopen.
Kort na de oorlog
bezochten prinses
Juliana en prins
Bernhard de
verzetsgraven.
Onthulling gedenksteen
voor de tien van Renesse
in Zierikzee.
Het aangrijpend relaas over de laatste uren van de
mannen, die hun verzet tegen de Duitse vijand
met de dood moesten bekopen, is weergegeven in
een publikatie in december 1949 van ds. H. C.
Voorneveld. Zijn verhaal wordt aangevuld door
een weergave van het proces-verbaal dat op 1
oktober 1945 werd opgemaakt door C. Wisse,
medevluchter en destijds opsporingsambtenaar bij
de Koninklijke Marechaussee, ingedeeld bij de
Politie Opsporingsdienst te Zierikzee.
De kerkdienst was begonnen
en in de pastorie was mijn
vrouw met de kleintjes
thuisgebleven. Plotseling
wordt er heftig aan de bel
getrokken. Een kapelaan,
tijdelijk te Haamstede
geplaatst in verband met de
aanwezigheid van
verschillende katholieken, die
daar te werk waren gesteld,
staat voor haar, geheel
overstuur en stoot uit: „Uw
man...direct komen!." Het
dringt nog niet tot mijn
vrouw door wat dit te
betekenen heeft en rustig
klinkt het dan ook: ,,Mijn
man heeft dienst, maar na
afloop kunt u op hem
rekenen. Zegt u maar waar."
..O, neen," klinkt het gejaagd,
,,Nu direct...geen tijd te
verliezen." ,,Maar wat is er
dan, kunt u 't mij misschien
zeggen?" En dan komt het
vreselijkste dat zich denken
laat: ,,Men heeft mij op het
Slot geroepen om negen
mannen in hun laatste
ogenblikken bij te staan.
Tben ik echter naar hun naam
informeerde, bleek mij
dadelijk dat hier een
vergissing in het spel moest
zijn, omdat het geen
katholieken betrof. Ik geloof,
dat er mensen bij zijn die tot
de gemeente van uw man
behoren, bij voorbeeld de
Jonkers. Nu ben ik naar de
officier gegaan om te vragen,
of ik een dominee mocht
roepen. Daarin werd
toegestemd, mits hij direct
kwam. Nu dacht ik aan uw
man, maar roep hem gauw,
anders is het te laat. Ze zullen
met de terechtstelling nog
even wachten."
Geen woord werd meer
tegengesproken. Een
handdruk werd gewisseld. En
toen klonk het als een snik;
,,Ze worden opgehangen." Het
storen van een kerkdienst,
dat eerst onmogelijk leek,
was nu geen bezwaar meer.
Mijn vrouw ging in allerijl de
kerk binnen, waar we juist de
eerste psalm zongen. Ze
kwam regelrecht de
preekstoel op en hijgde:
„Direct komen; op 't Slot zijn
negen mannen, die
terechtgesteld worden, ook
Joost en Leen Jonkér. Je mag
nog even bij hen om voor en
met hen te bidden."
Wat er toen in mij omging,
laat zich niet beschrijven. Ik
dacht niet meer aan de
gemeente, die op mij wachtte,
maar ik was overweldigd
door dat vreselijke, dat nu
komen ging. Ik ging naar huis
om eerst mijn God om kracht
te vragen voor deze zware
gang en een bijbel te halen.
Het was in mijn gedachten
één warreling, die telkens
weer opgelost werd in de
smeking: ,,God bekwaam mij
tot dit zware en
verantwoordelijke werk."
Ik ben als in een
droomtoestand naar het Slot
gegaan, een afstand van
hoogstens enkele minuten. De
wacht was blijkbaar van mijn
komst verwittigd, want
aanstonds mocht ik doorlopen
naar de commandant en dat
nog wel zonder geleide, iets
wat anders nooit gebeuren
mocht. De commandant
ontving mij in zijn kamer en
deelde mij de situatie mede.
De namen van de slachtoffers
las hij mij voor en
tegelijkertijd legde hij mij
een beperking op. Ik mocht
beslist niet over politiek
spreken, maar mij uitsluitend
bezig houden met de
geestelijke belangen van deze
mensen.
De tijd drong, ik zou ongeveer
een kwartier tot mijn
beschikking krijgen en nu
moesten we dus maar gaan.
Doch zó kon ik deze mannen
niet aan hun beulen
overlaten. Ik voelde het als
een plichtsverzaking
tegenover hen, wanneer ik
niet al het mogelijke gedaan
had, vooral nu ik bij de
hoogste instantie was, om hun
vonnis gewijzigd te krijgen.
Een hartstochtelijk beroep
werd dan ook door mij
gedaan om toch niet tot zulk
een wrede maatregel over te
gaan.
Maar niets mocht baten,
helaas! Ze hadden met vuur
gespeeld, ze waren genoeg
gewaarschuwd, nu moest het
recht zijn beloop hebben. Een
laatste poging waagde ik toen
door een beroep te doen op
zijn menselijkheid. Kon nu
niet een mildere straf worden
toegepast met het oog op hun
vrouwen en kinderen? Doch
ook dit hielp niet. ..Befehl ist
Befehl!."
Toen gingen we naar de
bunker. De sterk gegrendelde
deur werd door hem
opengedaan, we liepen een
kleine gang door en daarna
werd de ruimte ontsloten,
waarin mijn mannen zich
bevonden. En wat ik toen te
zien kreeg - ik zal het mijn
leven lang niet meer vergeten!
Haveloos
Daar stonden ze - als
gekooide leeuwen,
machteloos, volkomen in het
donker, haveloos, alles even
triest en somber! De
commandant deelde hun met
enkele woorden het doel van
mijn komst mee. Dat was hun
nog toegestaan! Alsof het hier
een grote gunst betrof en niet
een daad, waarop zij recht
hadden. Toen ging hij weg'-
gelukkig, nadat ik eerst nog
een lamp van hem gekregen
had. Zelfs geen soldaat werd
bij ons achtergelaten.
En zo bleef ik met hen alleen.
Wa,nt God was met ons! Het
eerste ogenblik drongen ze
van alle kanten op mij aan.
Wat zal het een verademing
voor hen geweest zijn om
eindelijk een bekende bij zich
te hebben tegen wie zij zich
vrij konden uitspreken. Ze
hoefden niet op hun woorden
te letten, uit vrees dat zij te
veel zouden zeggen. Maar ze
konden nu waar zijn. Daarna
vertrouwden ze mij allerlei
waardevolle voorwerpen toe.
Ringen, brieven,
portemonnees en nog meer
stukken van betekenis werden
mij ter hand gesteld.
Tben was het ogenblik
aangekomen, dat ik rustig
met hen kon spreken om hen
voor te bereiden op de
eeuwigheid. Ik kan niet
weergeven wat daar door ons
gezegd is, woorden van
stervenden gaat men niet
publiceren. Maar wel mag
geweten worden, dat er
ontroerende getuigenissen
gegeven zijn. Al zag men dan
ook op tegen de wrede
scheiding van het leven en
degenen die men lief had,
toch was er tegelijk het
vertrouwen op God, die ir.
Jezus Christus vol ontferming
is en Zijn kinderen in de
hemelse heerlijkheid
opneemt.
Kreet
In aansluiting hieraan heb ik
Psalm 23 gelezen, de psalm
van het stille
Godsvertrouwen, dat ons zelfs
in het aangezicht van de dood
niet doet vrezen. Tben heb ik
met hen gebeden, een kreet
tot God om bijstand nu de
banden met de aarde
verbroken zouden worden,
een smeking om uitzicht op
het Vaderhuis daar boven en
een vraag om kracht voor hen
die achtergelaten moesten
worden.
Mijn taak was hiermee
eigenlijk afgelopen. Maar zou
ik deze mannen niet tot het
laatste toe ter zijde staan?
Toen dan ook door hen
gevraagd werd: „Dominee, u
blijft toch bij ons?," was het
voor mij vanzelfsprekend, dat
ik niet wegging. De tijd die
nog restte, werd door mij
gebruikt voor het opnemen
van speciale groeten en
bijzondere mededelingen aan
de nabestaanden. Toen ik met
het opschrijven van deze
afscheidswoorden klaar was,
verzochten zij mij nogmaals
een gedeelte uit de bijbel met
hen te lezen.
Graag voldeed ik natuurlijk
aan hun verzoek. En op mijn
vraag, waaraan zij de
voorkeur gaven, antwoordden
zij: „Leest u dan Psalm 91."
En zo hebben wij daar samen
geluisterd naar het
vertroostende Woord van God:
„Die in de schuilplaats des
Allerhpogsten is gezeten, die
zal vernachten in de schaduw
des Almachtigen. U zal geen
kwaad wedervaren want Hij
zal Zijn engelen van u
bevelen, dat zij u bewaren in
al uw wegen. Dewijl hij Mij
bemint, spreekt God, zo zal
Ik hem uithelpen. In de
benauwheid zal Ik bij hem
zijn. Ik zal hem er uittrekken
en Ik zal Hem Mijn heil doen
zien."
Kracht
Daarna hebben we opnieuw
met elkaar God om Zijn
kracht gevraagd en Hem
gebeden om in een sterk
geloof te mogen leven uit de
beloften, die Hij ons gegeven
had. En toen kwam het
hoogtepunt. Het was alsof
hier in deze donkere bunker
de aarde door de h6mel werd
aangeraakt* God maakte hen
hoe langer hoe meer klaar
voor het einde. Want hoewel
de wacht al onrustig begon te
worden en de dreunende laars
reeds vlakbij gehoord werd,
toch stelden ze voor om
tenslotte nog met elkaar te
zingen.
En we voelden het: daarvoor
moest alles wijken! Als God
zó sterk werkt, zijn er dan
belemmeringen? Zelfs de
wacht schijnt eniger mate
beseft te hebben, want hij
trok zich weer terug. En toen
hebben we daar op hun eigen
aanwijzing, met elkaar ons
geloofsvertrouwen beleden, in
het machtige Lutherlied:
„Een vaste burcht is onze
God, een toevlucht voor de
Zijnen."
Zó hebben deze mannen van
het leven afscheid genomen,
waarvan verschillende
bloeiende gezinnen moesten
achterlaten, terwijl ze heel
goed wisten, dat ze aanstonds
hun hoofd door de strop
zouden moeten steken.
Gewijde ogenblikken zijn dat
geweest, waarin Gods
nabijheid wel bijzonder
ervaren werd. Hier heb ik
duidelijk de kracht van het
geloof gezien. Want dat men
zó de dood tegemoet kan
gaan, dat is niet uit
natuurlijke oorzaak te
verklaren. En evenmin kan
men hier spreken van pose of
grootdoenerij, want vlak voor
zijn sterven veinst men niet.
Hier werkte een hogere
kracht.
Ik moest nu weg. Met een
handdruk heb ik afscheid van
hen genomen, hun sterkte
toebiddend voor de zware
gang die zij te volbrengen
hadden. Dat was onze laatste
groet voor het leven.
Nauwelijks buiten de bunker
gekomen, keek ik nog even
om. En daar gingen ze reeds,
de handen omhoog, de
aanwijzingen van de wacht
volgend.
Tbrwijl ik in de bunker was
geweest, hadden twee
vrouwen getracht om nog
even tot hun mannen te
worden toegelaten. Maar de
wacht had ze afgesnauwd.
Onverrichter zake waren ze
teruggekomen. Ik stelde voor
om met hen mee te gaan.
Misschien zou dit lukken. En
inderdaad scheen onze poging
resultaat te hebben.
Nauwelijks hadden we echter
enkele passen gelopen, of
daar kwam onder groot
geraas een huifkar ons
tegemoet. Ik kreeg een
angstig voorgevoel.
En helaas het bleek maar al
te zeer waarheid te zijn. We
waren te laat! De mannen
werden reeds naar Renesse
vervoerd om daar hun
vreselijk einde te ondergaan.
Terwijl ze ons passeerden,
lichtte één van hen het
dekkleed even op - voelde hij,
dat zijn liefste bezit op aarde
hier stond en daar zag hij
zijn vrouw! Strak keken ze
elkaar aan - met een blik om
nooit meer te vergeten - doch
voort ging het, in razend
tempo! Het leek wel, of de
duivel deze mensen
voortdreef! Toch hadden deze
twee afscheid van elkaar
genomen voor het leven.
In Memoriam
Veel heb ik hier niet meer aan
toe te voegen. Ik heb getracht
een zo sober mogelijke
beschrijving te geven van de
gebeurtenissen rond 10
december 1944. Als u dit In
Memoriam als een
sensatieverhaal gelezen hebt,
dan is de bedoeling ervan
door u niet begrepen. En wat
veel erger is: dan houdt u de
nagedachtenis van deze
helden niet hoog. U kunt hen
het beste eren door deze
houding: hun geloof navolgen,
dat nog steeds tot machtige,
tot boven-aardse dingen in
staat stelt. Immers, nooit kan
het geloof te veel verwachten.
En waarom niet? Omdat het
zich heeft vastgegrepen aan
God, die een vaste burcht is,
een toevlucht voor de Zijnen.
Dan is hun levenseinde niet
tevergeefs geweest, maar ze
spreken nog nadat ze
gestorven zijn.
Proces-verbaal
„Om 12.00 uur moesten de
opgeroepen personen
(getuigen, red.) te Renesse
zich met drie man naast
elkaar opstellen en onder
geleide van een groot aantal
zwaar gewapende soldaten
moesten zij marcheren naar
de laan van Slot Moermond.
Overal langs de weg lagen een
groot aantal soldaten achter
mitrailleurs, terwijl langs de
weg vele soldaten
patrouilleerden met het
geweer in de aanslag en met
handgranaten bij zich. Bij de
oprijlaan van het Slot
Moermond aangekomen
moesten zij blijven wachten.
Even later kwam een huifkar,
bespannen met twee witte
paarden, hard de laan
opgereden. Verder werd
gezien, dat een persoon op
een draagbaar de Slotlaan
werd ingedragen.
Om 12.30 uur moesten zij
opnieuw aantreden en naar
het begin van de Slotlaan
marcheren. Daar zagen zij,
dat tussen de aldaar staande
bomen, aan de rechterzijde
van de oprijlaan, dikke ronde
balken waren aangebracht,
waaraan lijken hingen, die
pas waren opgehangen.
Verschillende lijken
vertoónden nog
stuiptrekkingen. De handen
van de negen slachtoffers
waren door middel van een
touw op de rug gebonden.
Door de districtscommandant
Hauptman Becker werd het
vonnis van het Standgericht
voorgelezen. In het vonnis
stond, dat de tien mannen
door middel van de strop ter
dood zouden worden gebracht,
omdat zij getracht hadden
met de vijand in contact te
komen en militaire gegevens
in handen van de vijand
wilden geven. Daarnaast
zouden alle goederen van de
veroordeelden worden
verbeurd verklaard, terwijl
hun huizen, wanneer die
alleen stonden, moesten
verbrand worden. Indien de
huizen tussen andere
gebouwen stpnden, zodat
verbranding niet mogelijk
was, dan moesten deze
woningen worden ontruimd
en door de burgemeester aan
te wijzen gezinnen worden
bewoond.
Waar de heer Lazonder zwaar
gewond was zou hij worden
opgehangen, zodra hij
enigzins was hersteld. De
lijken moesten twee keer 24
uur, ten aanschouwe van het
publiek, blijven hangen en
mochten daarna worden
begraven. Hauptman Becker
deelde hierna nog mede, dat
bij volgende tegenwerking
tegenover de Duitse
Weermacht of
sabotagehandelingen een nog
groter aantal personen zou
worden opgepakt en eveneens
zou worden opgehangen. De
aanwezigen werden gelast een
en ander in hun gemeenten
bekend te maken. Hierop
konden zij vertrekken.
Ze zijn toen gezamenlijk naar
het gemeentehuis van Renesse
gegaan om een en ander
nader te bespreken, teneinde
eenvormigheid te krijgen in
de aan te plakken
bekendmaking. Op verzoek
van alle aanwezigen is een
publicatie opgesteld door
notaris Van den Velde,
wonende te Zierikzee, en door
de secretaris van de gemeente
Renesse, de heer Van der
Velden. Deze publicatie is aan
allen voorgelezen en werd
goedgekeurd, zodat in alle
gemeenten op het eiland
Schouwen en Duiveland, voor
zover er inwoners waren,
eenzelfde publicatie kon
worden aangeplakt.
Maandagmiddag 11 december.
omstreeks 14.00 uur hebben J.
v. d. Werf gemeentebode, J. v.
d. Hoek, J. H. Braber, Gebr.
Kappers en L. de Ruiter de
stroppen losgemaakt van de
negen gehangenen en de
lijken overgebracht naar het
Kerkhof te Renesse. Tijdens
het vervoer van de Slotlaan
naar het kerkhof waren de
straten door de marechaussee
en soldaten afgezet.
Toen bovengenoemde
personen dinsdagmorgen 12
december weer in de Slotlaan
kwamen zagen zij het lijk van
de heer Lazonder hangen.
Vermoed werd, dat hij van
maandag op dinsdag is
terechtgesteld.
Alle slachtoffers werden naast
elkaar in een
gemeenschappelijk graf
gelegd. De volgorde werd
genoteerd, zodat familieleden
de plaats, waar hun geliefden
rusten, terug konden vinden.
Maatregelen die de Duitsers,
ingevolge het vonnis van het
Kriegsgericht, op zondag 10
december namen:
De heer H. Verhoeff Sr., vader
van de terechtgestelde J. A.
Verhoeff, moest omstreeks
15.00 uur met zijn
ongelukkige en ziekelijke
vrouw met twee dochters de
deur uit en werd op straat
gezet. De Duitsers namen
onmiddellijk intrek in hun
woning. Toen de heer Verhoeff
in mei 1945, na de capitulatie,
in zijn woning terugkwam
waren de meubels, eetgerei
enz. geroofd. Zijn
gereedschappen en voorraad
verf van zijn schildersbedrijf
waren verdwenen.
De ouders van de
terechtgestelde M. P. M. van
der Klooster moesten hun
woning met boerderij
verlaten. Er werden drie
koeien, een paard en vier
boerenwagens en de gehele
inspan met de oogst van 1944
in beslag genomen.
De weduwe Van der Bijl, de
moeder van de terechtgestelde
I. van der Bijl, was met haar
kinderen naar de
Haarlemmermeer
geëvacueerd. Haar
leegstaande woning met
boerderij werd op 11
december door soldaten van
de Grenspolitie bezocht. Er
werd bedrijfsschade
aangericht, terwijl huisraad
werd meegenomen.
Van de weduwe J. Oudkerk
werd al het huisraad geroofd.
De echtgenote van de
terechtgestelde C. Lazonder
was zondagavond 3 december
met haar kind en man
ondergedoken, daar haar man
had geweigerd de Duitsers
een opgave te verstrekken tot
het wegvoeren van mannen in
de leeftijd van 18 tot 40 jaar.
Op 10 december is een gezin
uit Bruinisse, dat in die
dagen moest evacueren, door
de Duitsers in de woning
gezet. Een zo goed als nieuwe
motorfiets werd geroofd,
alsmede lijfgoederen van haar
en haar kind.
Geen maatregelen werden
genomen tegen de weduwe A.
M. Padmos, de weduwe J. P.
Jonker, de weduwe L. M.
Jonker, weduwe M. K. van
der Beek en de ouders van W.
M. Boot."
De Engelse piloten met de
Nederlander Bernhard de
Leeuw werden op 7 december
eveneens gevangen genomen.
Wat er met hen gebeurd is
hebben de Duitse militairen
nimmer bekend gemaakt.
Tekst
Ton van den Nouweland
Foto's
Collectie Streekarchivariaat
Schouwen-Duiveland
en Sint Philipsland
Vormgeving
Kees van de Wetering